RAADSVERGADERING
van Dinsdag 1 September 1953
dering van Woensdag 12 Maart 1952, het vorige jaar
dus, aan de orde is geweest en dat de raad zich toen
nogal uitvoerig met deze zaak heeft beziggehouden.
Er was toen eenstemmigheid tussen de werkgevers in
het Horecabedrijf. Er zijn twee bonden: Naast de bond,
die thans weer aan de raad een adres heeft gezonden,
bestaat er de z.g. Horecaf. Er was destijds ook een
bericht van de gezamenlijke werknemers en bovendien
waren er adhaesiebetuigingen van de Kamer van Koop
handel en van de Vereniging voor Vreemdelingenver
keer in Leeuwarden. Ten slotte was er nog een rapport
van de Commissaris van Politie, zoals men zich zal
herinneren. Spr. herhaalt, dat men toen eenstemmig
was in zijn conclusie, dat het wenselijk was, dat voor
een drietal bedrijven, aan te wijzen door de burge
meester, het sluitingsuur verlaat zou worden van 12
tot 1 uur. En nu zou spr. zich, zoals ook in het voorstel
van B. en W. aan de raad is gebeurd, toch in de eerste
plaats willen stellen op het standpunt (men zou het
min of meer formeel kunnen noemen), dat het niet
aangaat reeds thans het is slechts ruim een jaar
geleden, dat alle rechtstreeks belanghebbenden bij het
Horecabedrijf en voorts de Kamer van Koophandel, de
Vereniging voor Vreemdelingenverkeer en ten slotte ook
de politie het eens waren over de regeling, zoals die
door de raad toen ook na vrij uitvoerige beraad
slagingen op volkomen verantwoorde wijze tot stand
is gebracht op het genomen besluit terug te komen,
tenzij duidelijk blijkt, dat het raadsbesluit in een of
ander opzicht onjuist is geweest of dat sedertdien een
verandering van omstandigheden heeft plaats gehad.
Nu is geen van beide gebleken. Dit adres vermeldt in
geen enkel opzicht, dat de raad deze zaak het vorige
jaar verkeerd beoordeeld zou hebben en het noemt ook
geen verandering van omstandigheden. B. en W. heb
ben en dit is spr.'s tweede argument te allen
overvloede nog een enquête ingesteld, waarvan de raad
de resultaten bij de stukken heeft kunnen vinden. Daar
uit is gebleken, dat de toestand helemaal niet is, zoals
van bepaalde belanghebbende zijde wel eens werd ge
suggereerd, n.l. dat Leeuwarden ver achteraan komt bij
andere plaatsen. Leeuwarden houdt met zijn regeling
ongeveer het midden tussen soortgelijke plaatsen. Spr.
gelooft, dat bepaald niet zo aan de juistheid van die
regeling getwijfeld behoeft te worden, als de laatste
tijd wel eens gebeurt. Integendeel. Men mag wel aan
nemen, dat zij een heel goede schijn van juistheid heeft.
Zolang spr. niet is gebleken, dat zij onjuist is, m.a.w.
dat het raadsbesluit van het vorige jaar onjuist was,
en zolang geen verandering in de omstandigheden is
gebleken, ziet hij geen enkele reden deze zaak op
nieuw te bekijken. Het spreekt vanzelf, dat ook in
dezen een ontwikkeling mogelijk is en dat B. en W.
over een betrekkelijk groot aantal jaren zouden kunnen
zeggen: Nu heeft zich een ontwikkeling voltrokken,
die ons noodzaakt om ons standpunt te wijzigen.
Spr. ziet ook geen enkele reden om op de genomen
beslissing i.z. het Lido terug te komen. En stellig niet
op grond van de bewering, dat verlating van het slui
tingsuur zo goed zou zijn voor hen, die in het bedrijf
werkzaam zijn. Hij zou integendeel willen wijzen op een
heel groot gevaar, dat er in schuilt, als een bedrijf, dat
op deze wijze wankel staat, zijn bestaan moet proberen
te redden door te trachten in de heel late avonduren
zoveel mogelijk alcoholische dranken aan de man te
brengen. Daar komt het toch in wezen op neer. Spr.
gelooft niet, dat dit voor de raad een criterium kan
zijn om een verlaat sluitingsuur toe te passen.
Hij meent, dat B. en W. bij hun prae-advies rustig
kunnen persisteren. Zij zijn bereid om, wanneer sinds
het vorige jaar een verandering van omstandigheden
duidelijk is gebleken, de zaak opnieuw te bekijken.
Maar spr. meent, dat er op het ogenblik nog geen aan
leiding voor is.
De heer Kamstra zegt, dat het argument van de
Voorzitter, dat het verlate sluitingsuur zou moeten
leiden tot het aan de man brengen van zoveel mogelijk
alcoholische dranken, ook geldt voor de zaken, waar
aan destijds verlating van het sluitingsuur van 12 tot
1 uur is toegestaan.
Het spijt spr., dat hij zijn stem aan het voorstel van
B. en W. moet onthouden.
De heer Van der Schaaf vindt hetgeen de Voorzitter
zojuist heeft opgemerkt n.a.v. het gesprokene zo over
tuigend, dat hij voor het voorstel zal stemmen. Maar
er blijft bij spr. toch een gevoel op een warme zomer
dag als vandaag heeft men wel eens zo'n gevoel
dat men deze zaak niet volledig, niet uitputtend, heeft
bekeken en dat binnen niet al te lange tijd binnen
de 10 jaar er op teruggekomen zal moeten worden.
Toch stemt spr. vandaag, in dit stadium van de zaak,
voor het voorstel.
De Voorzitter antwoordt de heer Kamstra, dat B. en
W. wel verschil zien tussen het onderhavige bedrijf en
de drie bedrijven, die verlating van het sluitingsuur tot
1 uur hebben gekregen.
Wat de opmerking van de heer Van der Schaaf be
treft, B. en W. hebben niet het gevoel om dan maar
te spreken over het gevoel en niet over het verstand
dat deze zaak destijds niet uitputtend door de raad
is behandeld, maar daar behoeft niet over getwist te
worden. B. en W. willen, mèt de heer Van der Schaaf
graag de mogelijkheid openhouden, dat zij er te eniger
tijd op terug zullen komen. Maar spr. zou willen her
halen, dat hij op het ogenblik die tijd nog niet aan
gebroken acht. Het bedrijf zelf zal met heel wat betere
argumenten moeten komen dan tot dusverre.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het prae-advies
van B. en W.
Punt 19 (bijl. no. 158).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Ten slotte deelt de Voorzitter nog mede, ter vermij
ding van misverstand bij die raadsleden, die ook in de
nieuwe raad zitting zullen nemen, dat de eerstvolgende
raadsvergadering krachtens de wet vastgesteld is op
Dinsdag en wel op 1 September 1953.
Hierna sluit hij de vergadering.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 September 1953
Aanwezig: 35 leden.
Voorzitter: Mr. A. A. M. van der Meulen, burge
meester.
Te behandelen punten:
1. Beëdiging van de nieuw inkomende leden, de
heren Ir. B. C. van Balen Walter, E. Beeksma, Mevr. Dr.
A. C. A. Blanksma-Kok, Mevr. G. Boersma-Hemminga,
de heren J. Bootsma, W. A. van den Brink, A. Drentje,
F. T. Dijkstra, J. K. Dijkstra, W. C. Dijkstra, B. B.
Hartstra, Mevr. J. C. M. Heijmeijer-Croon, de heren
F. Heijstra, G. de Jong, J. de Jong, K. de Jong, W. M.
de Jong, G. D. Kamstra, P. J. Mani, L. van der Meer,
H. Pols, J. A. Ras, Mevr. L. Ringenaldus-van der Wal,
de heren O. Santema, Mr. J. van der Schaaf, S. Schoot
stra, H. Slaterus, T. Stobbe, J. Tiekstra, Mr. B. P.
van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, J. H. de
Vries, J. Wiersma en R. Wijkstra.
2. Benoeming van vier wethouders.
3. Mededelingen.
4. Verdeling van de raad in sectiën.
5. Benoeming van vier leden der Commissie van
bijstand voor de openbare werken.
6. Benoeming van vier leden der Commissie van
bijstand voor het bedrijf der gemeentereiniging.
7. Benoeming van vier leden der Commissie van
bijstand voor de gemeentelijke lichtfabrieken.
8. Benoeming van vier leden der Commissie van
bijstand voor het markt- en havenwezen en het open
baar slachthuis.
9. Benoeming van vier leden der Commissie van
bijstand voor de gemeentefinanciën.
10. Benoeming van vier leden der Commissie voor
het ontwerpen van strafverordeningen.
11. Benoeming van vier leden der Commissie voor
de gemeentelijke kleuterscholen.
12. Benoeming van drie raadsleden tot lid van de
Commissie, bedoeld bij art. 6, 2e lid, der verordening,
regelende het georganiseerd overleg.
13. Benoeming van drie leden der Commissie van
onderzoek van de gemeenterekening, dienst 1951.
14. Benoeming van gedelegeerden in de besturen
van de Nijverheidsscholen voor de duur der zittings
periode als raadslid (bijlage no. 179).
15. Benoeming van onderwijzend personeel aan de
gemeentescholen nos. 13, 19, 21 en 31 (g.l.o.)
(bijlage no. 174).
16. Benoeming van een hoofd van gemeenteschool
no. 19 (g.l.o.) (bijlage no. 175).
17. Benoeming van een onderwijzer aan gemeente
school no. 1 (v.g.l.o.) (bijlage no. 177).
18. Benoeming van een onderwijzer aan gemeente
school no. 18 (u.l.o.) (bijlage no. 176).
19. Voorstel tot het verlenen van ontslag aan J. H.
Sander, onderwijzer aan gemeenteschool no. 24 (g.l.o.)
(bijlage no. 173).
20. Voorstel tot het verlenen van ontslag aan W. de
Vries, leraar aan het stedelijk gymnasium
(bijlage no. 178).
21. Voorstel van het college van curatoren van het
stedelijk gymnasium tot het benoemen van een leraar
in de klassieke talen, in tijdelijke dienst.
22. Voorstel van het college van curatoren van het
stedelijk gymnasium tot het benoemen van een leraar
in de lichamelijke oefening in vaste dienst.
23. Voorstel tot het verlenen van ontslag aan Ir. J.
van den Akker, adjunct-directeur der gemeentewerken
(bijlage no. 172).
Punt 1.
De hear Santema: Foardat wy hjir ta dizze plech-
tichheit
De Voorzitter weet wat de heer Santema zeggen zal.
De wet zegt, dat de eed wordt afgelegd, zoals de wet
die aangeeft, dus in het Nederlands: ,,Zo waarlijk helpe
mij God Almachtig."
De hear Santema: Mynhear de Foarsitter, ik tankje
Jo wol.
De eden worden hierna achtereenvolgens afgelegd
door: de heren Ir. van Balen Walter, Bootsma, Van den
Brink, W. C. Dijkstra, Hartstra, mevr. J. C. M. Heij
meijer-Croon, de heren G. de Jong, K. de Jong, W. M.
de Jong, Kamstra, Van der Meer, Pols, Ras, Santema,
Mr. van der Schaaf, Schootstra, Stobbe, Mr. van der
Veen, De Vries, Wiersma en Wijkstra.
De beloften worden achtereenvolgens afgelegd door:
de heer Beeksma, mevr. Dr. Blanksma-Kok, mevr.
Boersma-Hemminga, de heren Drentje, F. T. Dijkstra,
J. K. Dijkstra, Heijstra, J. de Jong, Mani, mevr. Ringe
naldus-van der Wal, de heren Slaterus, Tiekstra, Vel
lenga en Venema.
Punt 2.
De heer Mani zegt, dat de raad vanavond wel een zeer
ernstige en belangrijke zaak krijgt te behandelen. In
deze zitting toch moeten de mensen worden gekozen,
die met de Voorzitter in de komende vijf jaren het dage
lijks bestuur van de gemeente zullen vormen. En door
deze verkiezing zal mede worden bepaald in welke
geest het beleid zal worden gevoerd. Op dit ogenblik
dus zullen de raadsleden zich hebben af te vragen, hoe
dit beleid in de komende periode zal moeten zijn. Of
eigenlijk behoeven zij dit niet eens te doen; immers
anderen hebben vóór hen reeds uitgemaakt, hoe dit zal
moeten zijn. De kiesgerechtigde inwoners van de ge
meente hebben wat dat betreft een duidelijke uit
spraak gedaan. Zij toch hebben overduidelijk doen blij
ken, dat zij het beleid van de laatste jaren bestendigd
wensen te zien. Dat de Partij van de Arbeid, door het
bezetten van drie wethouderszetels in het oude college,
voor dat beleid de grootste verantwoordelijkheid heeft
gedragen, hebben de kiezers zeer goed begrepen en
zij hebben wel overtuigend laten zien, hoe zij daarover
denken.
Hoe zouden wij er, aldus spr., onder deze omstan
digheden toe kunnen komen met minder dan drie wet
houderszetels genoegen te nemen? Onze kiezers zou
den het eenvoudig niet begrijpen, indien wij, na zeven
jaren drie wethoudersplaatsen te hebben ingenomen, en
na deze verkiezingsuitslag, de door hen aan ons opge
dragen verantwoordelijkheid niet zouden accepteren.
En spr. is er vast van overtuigd, dat de andere fracties,
als zij in die zelfde positie zouden komen te verkeren,
ook op precies hetzelfde standpunt zouden staan.
De raad diene deze beschouwing niet op te vatten
als een verdediging van het standpunt van spr. ca,
maar als het geven van de feitelijke basis, waarop hun
besluit is genomen om zo meteen fcij de verkiezing met
drie candidaten te komen, n.l. met de heren J. K.
Dijkstra, Tiekstra en Vellenga, voor resp. de le, 2e
en de 4e plaats. Er zou straks uit de raad een stem
kunnen opgaan, die zei: ,,Het is ondemocratisch, dat
gij, fractie van de P.v.d.A., aan de minderheid slechts
één zetel wilt afstaan." Spr. zou daarop reeds nu wil
len antwoorden, dat er voor hem c.s. verschil bestaat
tussen een minderheid, die óf uit één grote fractie
bestaat óf uit een aaneengesloten bloc, dat zich als
oppositie beschouwt, èn een minderheid, welke door
een vier- of vijftal op zich zelf staande groepen wordt
gevormd, zonder enige onderlinge binding, een minder
heid, die daarenboven in de afgelopen periode, voor
zover spr. weet, bij geen enkele gelegenheid van enige
importantie van een gebundelde oppositie blijk heeft
gegeven en die dus ook daaraan geen recht kan ont-