4
5
het kan zijn, dat hij het niet goed ziet een object als
de jachthaven kan hij allerminst beoordelen maar
toen hij bij de sportterreinen was, heeft hij zich eerst
afgevraagd, of hij wel op de juiste plaats was. Hij kon
er weinig van zien, dat er iets was gebeurd. Spr. leest,
dat f 395.000,— is uitgegeven aan de sportterreinen en
in 25 punten wordt opgesomd welke werkzaamheden
er nog verricht moeten worden, tot een totaal van
f 679.350,—. Wil de wethouder hem nu een beetje hel
pen en vertellen wat er voor f 395.000,is besteed
Maar men zit nu eenmaal met dit geval en de raad
moet wel meegaan. De omstandigheden hebben ook wel
een heel ongunstige invloed gehad. Maar men moet
ten slotte toch uit deze dingen komen.
De hear Van der Meer leit dit ütstel dreech op 'e
mage en dat sil B. en W. neat gjin nij dwaen. Hwant
de oarspronklike bigreating fan in goed miljoen moat
nou mei mear as de helte forhege wurde. Dat is net sa
noflik. Nou soe spr. de wethalder ris freegje wolle: bin-
ne de forhegingen hielendal op rekken van „Korea" en
fan de leanronden to skriuwen? Of sit hjir mear efter?
Der steane in hiel soad sifers yn it ütstel. Mar de rie
hat folie mear sifers sjen kinnen. Soenen der knappe
rekkenflaters yn de oarspronklike bigreating sitten
hawwe It liket der wol op, dat der al ien yn siet. Dat
is dizze: By de earste bigreating wie der fan ütgien,
dat dit in kultuer-technysk projekt wêze soe. Spr.
freget him óf en miskien kin de wethalder der an-
dert op jaen hoe't deskundigen as fan de Neder-
lanske Heidemaetskippij nou to foaren net witte, dat
dit in sivyl-technysk wurk is. As it oer in projekt as
dit giet, is it foar in gewoan riedslid eigenlik net nei
to gean, hoe 't yn elkoar sit. Hja sille dus fortrouwe
moatte op de deskundigen itsij fan Gemeentewurken,
itsij fan de Heidemaetskippij. De amtners binne net
forantwurdlik en de riedsleden binne net deskundich.
Men moat spr. goed bigripe; hy komt net ien to nei,
mar der komt dochs wol in fraech by jin op. Op de ear
ste blêdside fan it ütstel lést spr., dat de earste raming
rom f 300.000,óffallen is; dat de forheging fan raa-
teriaelkosten f 80.000,bidraecht en de bykommende
kosten fan de Ned. Heidemaetskippij ensfh. f70.000,—
forhege binne (dat is ek noch gjin lyts bytsje), mar it
bidrach, dat hjir as einbislüt stiet, is noch 1% ton
mear. Hwer sit dat yn? Men kin sizze: sjoch mar nei,
it is opteld. Mar sa is it net hielendal, hwant der wurdt
ek noch sein hwat der nou noch dien wurde moat. En
dêr sit natuerlik dat hiaet fan 1% ton yn.
Ook de heer Wijkstra heeft het onbehaaglijke gevoel,
dat men hier voor een voldongen feit staat. Er ligt
hier werk, dat voor een deel voltooid is en waarvoor,
vergeleken met de oorspronkelijke begroting, astrono
mische bedragen moeten worden uitgetrokken om het
geheel voltooid te krijgen. Het is heel jammer, dat dit
zo gelopen is, want er is in het algemeen weinig be
zwaar tegen een dergelijk object en het moet zelfs
worden toegejuicht. Spr. is van mening, dat de over
heid en vooral de gemeentelijke overheid op het cul
turele vlak een belangrijke taak heeft. Dat zij deze
taak indertijd te dezer zake heeft verstaan, kan niet
anders dan tot verheugenis stemmen, ook omdat hier
mede tevens nog een ander doel wordt nagestreefd, n.l.
bestrijding van de werkloosheid. Nu betekent dit ob
ject slechts een tijdelijke bestrijding; na afloop hiervan
is geen extra productieve en blijvende werkgelegenheid
geschapen. Spr. is het niet eens met de heer Rutkens,
die vraagt, of dit plan eigenlijk niet beter is dan dat
van de industriehallen. Met de bouw van de industrie
hallen wordt een blijvende werkgelegenheid beoogd voor
de aanwas van de beroepsbevolking en dit object is
speciaal bestemd voor de werkloosheid, die op dit mo
ment reeds bestaat. Spr. is van mening hij heeft
het aan de cijfers in zijn dagelijkse functie kunnen
waarnemen dat dit object van belang is geweest
voor de bestrijding van de werkloosheid. Ondanks het
feit, dat spr. gunstig tegenover dit voorstel kan staan,
blijft het onbehaaglijke gevoel, vooral ook omdat de mo
tivering, die in de raadsbrief is gegeven, niet in alle
opzichten heeft bevredigd.
Thans komt spr. tot de opmerking van de heer Van
der Meer i.z. de kwestie cultuur-technisch/civiel-tech-
nisch. Toen spr. in de raadsbrief daarover las, kwam
ook bij hem de vraag op: Wat wonderlijk! Heeft men
dat niet kunnen voorzien, want sportvelden en jacht
havens hebben met de agrarische sector niets te ma
ken en zijn stellig niet cultuur-technisch. Integendeel,
ze zijn civiel-technisch. Het is gewoonte, misschien
noodzaak, dat ze civiel-technisch worden uitgevoerd,
niet in regie door een uitvoerend lichaam, maar door
een aannemer. Had men dit werk als civiel-technisch
beschouwd en ook de begroting daarop afgestemd, dan
had men kunnen voorkomen, dat men te laag voor de
lonen had geraamd en dan had men ook rekening kun
nen houden met aannemerswinst en -risico, die vercal-
culeerd moesten worden. Nu is gebleken, dat het werk
uiteindelijk toch als civiel-technisch wordt aangemerkt,
komt het ook voor elkaar, maar dat neemt niet weg,
dat de aanvankelijke begroting hoger was geweest dan
ze thans is.
Dan heeft spr. nog een tweetal vragen:
Er zijn thans weer allerlei veranderingen. De laatste
tijd is er weer een loonronde geweest en daarnaast is
het karakter van het D.U.W.werk veranderd. De D.U.W.
is eigenlijk verdwenen en heeft plaats gemaakt voor
wat genoemd wordt de D.A.C.W., de Dienst Aanvullende
Civiel-technische Werken. Het werkverschaffingskarak
ter is er eigenlijk helemaal af en de betreffende wer
ken zullen in de toekomst volledig door een pait.culiere
aannemer in vrij werk worden uitgevoerd. Heeft men
nu al rekening gehouden met de eventuele veranderin
gen, welke de nieuwe loonregeling ten gevolge zal
hebben? Stellig zal de loonregeling van Water-, Spoor-
en Wegenbouw gelden. Het is spr. niet bekend, of voor
het onderhavige object tot nu toe ook deze regeling
heeft gegolden, maar wanneer hier vroeger een andere
gold, heeft men dan nu met de consequenties hiervan
in de nieuwe begroting rekening gehouden
Spr.'s tweede vraag is: Is ook al rekening gehouden
met de 5% loonsverhoging, die per 1 Januari aan de
werknemers is toegekend? Dit lijkt hem wel zeer
waarschijnlijk.
Ten slotte heeft spr. nog een verzoek aan het col
lege: Zou het ook mogelijk zijn, dat de raadsleden in de
toekomst, wanneer dit object in uitvoering is, van tijd
tot tijd een soort tussenrekening gepresenteerd krij
gen, waaruit zij kunnen opmaken, hoe de ontwikkeling
is geweest, ook wat het loon- en prijspeil betreft? De
invloed van het loon- en prijspeil op dit object is wel
niet precies te meten, maar dan komt men toch niet
twee of drie jaar na de aanvang van de uitvoering voor
een verrassing als die van thans te staan.
De heer K. de Jong herinnert er aan, dat op 28 De
cember 1949 met overgrote meerderheid van stemmen
het plan tot de aanleg van jachthaven en spoitterrei-
nen is aangenomen. De tegenstemmers hadden in hoofd
zaak bezwaren in verband met het rauwelings indienen
van een ontwerp-plan-Tijssen. Men had beide plannen
van dichtbij willen bekijken. In principe echter voelde
ieder wel voor bestrijding van de werkloosheid door
middel van een plan, dat ten goede komt aan de be
langen van de sport en lichamelijke opvoeding. Spr. wil
hier even de nadruk op leggen en niet de indruk wek
ken van: „Zie je wel, dat hebben wij vroeger al gezegd,
dat heb je er nu van!"
Dit object dat is ook duidelijk door het college
naar voren gebracht zal over enkele jaren uitge
smeerd moeten worden, ook al in verband met het doel:
de werkloosheidsbestrijding. B. en W. hebben toen
medegedeeld, dat, in tegenstelling tot het plan-Tijssen,
dat min of meer de indruk geeft van niet voldoende
bekend te zijn of plotseling voor den dag te zijn ge
komen, hun plan eigenlijk al vanaf de bevrijding da
teert. De raad kreeg toen dus de indruk te maken te
hebben met een deugdelijk plan, dat een jaar of drie
tijd had gehad om voor den dag te komen. Wie in dat
licht de ontwikkeling verder begiet, moet mèt spr. c.s.
wel een zekere teleurstelling gevoelen.
Verschillende raadsleden hebben al gesproken over
de kwestie cultuur-technisch/civiel-technisch, die nu
pas naar voren komt. Dat het werk niet als cultuur
technisch uitgevoerd kan worden, zal wel eerder geble
ken zijn, maar de raad krijgt daar nu pas mededeling
van. Naar spr.'s mening zou minstens op het moment,
dat het college bekend werd, dat dit werk niet als
cultuur-technisch maar als civiel-technisch beschouwd
zou worden, de raad daarover mededeling gehad moe
ten hebben. Daar had deze ook wel recht op.
De lonen zijn verhoogd, wordt gezegd, maar van de
lonen, uitbetaald voor dat gedeelte van het werk, dat
in D.U.W-verband is uitgevoerd, kwam 90% terug van
het Rijk. Het betreft dus alleen die lonen, waarop geen
D.U.W.-subsidie werd gegeven. Dan is ook nog het
argument gebruikt, dat de aannemerswinst debet aan
de verhoging is. Wie de stukken van 28 December 1949
nagaat, komt tot de ontdekking, dat niettegenstaande
de aandrang van de heer Sijbrandij om een aannemer in
te schakelen, het college heeft gezegd, dat de gemeente,
juist in verband met het feit, dat de gemeente met een
zeker tempo rekening heeft te houden met het oog
op de stand van de werkloosheid, de uitvoering van
het werk zelf in handen moet houden. Als dus wordt
gezegd, dat de verhoging van de begroting mede wordt
veroorzaakt door de winst, die de aannemer moet
hebben, dan spreekt dat elkaar dus tegen. Er kun
nen wel motieven voor inschakeling van een aannemer
geweest zijn, maar was het dan niet juister geweest om
met die motieven voor den dag te komen? Nu wordt
de raad voor een voldongen feit gesteld, wat in erge
mate teleurstellend is.
Destijds is in de raadsbrief voorgesteld af te schrij
ven in 25 jaar op 3% annuïteitsbasis. Nu wordt voor
het restant van het werk voorgesteld om in 40 jaren
af te schrijven. Ts het niet beter één lijn te trekken,
ook wat de financiering betreft en nu ook weer in 25
jaar af te schrijven? Het zal misschien een beetje
zwaarder op de begroting drukken, maar het lijkt spr.
uit financiële overwegingen wel gewenst.
Er bestaat in spr.'s fractie eigenlijk een zekere ont
stemming over de gang van zaken. Er zullen omstan
digheden zijn, die het college niet in eigen hand heeft
en daar hebben spr. c.s. ook wel oog voor gehad, maar
hun bezwaar is, dat geen tijdig overleg is gepleegd met
de raad over deze zeer belangrijke overschrijding. Was
de dienst te druk bezet? Was te licht geraamd? Zijn
er tegenvallers, die niet genoeg gemotiveerd zijn?
Is er voldoende voor gezorgd, dat zo iets zich niet,
althans in deze zin niet, herhaalt? Wanneer er tegen
vallers zijn, dan moet de raad er zo spoedig mogelijk
mee op de hoogte gesteld worden. Spr. zou graag
een geruststellende verklaring van het college willen
hebben. De critiek geldt uiteraard niet dit college, maar
het toenmalige, dat deze zaak mede ter hand genomen
heeft.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat verschil
lende sprekers terecht naar voren hebben gebracht,
dat bij het indienen en het aannemen van het plan tot
het maken van een jachthaven met sportterreinen in
de vergadering van 28 December 1949 in bijzondere
mate bij het college en bij de raad voorop heeft ge
staan de wens, eigenlijk de noodzaak, om de werk
loosheid, die toentertijd zeer omvangrijk was, tegen te
gaan en wel door het maken van een jachthaven met
sportterreinen, een object, dat gedurende lange tijd
in de op dat gebied in de stad Leeuwarden bestaande
behoefte kan voorzien. Hier is dus een dubbele doel
stelling aanwezig.
Oorspronkelijk is men uitgegaan van een bedrag
van f 1.130.000,— en thans komt men tot een eind
bedrag van ongeveer de raad neme het spr. niet
kwalijk, als hij een beetje afrondt f 1.800.000,Die
gang van zaken is inderdaad bevreemdend en geeft de
raad aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
Over de wijze, waarop de vragen zijn gesteld, heeft
spr. zich verheugd.
Spr. zal trachten de vragen in de volgorde, zoals ze
zijn gesteld, te beantwoorden. T.a.v. een aantal vra
gen het zal wel bij de behandeling blijken is dat
heel moeilijk, maar spr. zal proberen ook daarop een
bevredigend antwoord te geven.
In de eerste plaats heeft de heer Rutkens gevraagd:
is er bij de opzet, zoals die thans is gemaakt, rekening
gehouden met de wijzigingen, die op 1 Januari van dit
jaar zijn ingetreden, een vraag, die ook bij de heer
Wijkstra opkwam, maar die door deze iets meer werd
gespecialiseerd. Op die vraag kan spr. antwoorden,
dat dit inderdaad het geval is. De dienst van Ge
meentewerken heeft zich n.l., voor deze kwestie staan
de, tot de Ned. Heidemaatschappij gericht en daar
vernomen, dat inderdaad met de wijzigingen, zoals die
in het laatst van 1953 al bekend waren, rekening is
gehouden. Het is natuurlijk niet ondenkbaar, dat
op den duur weer maatregelen worden genomen, die
hierop invloed kunnen hebben, maar die zijn op het
ogenblik niet te voorzien, zodat B. en W. kunnen zeg
gen, dat inderdaad bij deze opzet met de thans beken
de veranderingen rekening is gehouden.
De tweede vraag, die de heer Rutkens heeft gesteld,
was spr. niet geheel duidelijk, maar uit een opmerking
van de heer Wijkstra heeft hij begrepen, wat daarmee
werd bedoeld. Als spr. dus de heer Wijkstra goed heeft
begrepen, dan heeft de heer Rutkens gevraagd: Wat
is nu eigenlijk belangrijker: de bouw van industrie
hallen of dit project? Daarover kan men verschillend
oordelen. Het betreft hier een plan, dat, nu men er
midden in zit, moet worden afgemaakt. Dit plan heeft
een functie in de werkloosheidsvoorziening in de stad.
De industriegebouwen hebben, zoals de heer Wijkstra
heeft gezegd, meer de strekking om de beroepsbevol
king, zoals die van onderop aanwast, op te vangen. En
dit object kan tijdelijk voorzien in de behoefte aan werk
voor de oudere beroepsbevolking van een bepaalde ca
tegorie. Spr. zou het dus zo willen zien, dat èn de
industriehallen èn de jachthaven en ook, in groter ver
band, het plan-Froskepölle, al met al een zeer geluk
kige combinatie is. De industriehallen maken, dat de
mensen zes dagen in de week werk hebben en de jacht
haven, sportvelden en Froskepölle beogen om in de
weekend-behoefte aan recreatie te voorzien.
De heer Rutkens dringt er verder op aan, direct te
starten. Het college is er van overtuigd, dat dit wen
selijk is, maar op dit plan moet de goedkeuring van
hogerhand volgen, zodat het gemeentebestuur het niet
geheel in eigen hand heeft. Daarom moet spr. de heer
Rutkens teleurstellen, die vroeg, of in het komende
voetbalseizoen de speelvelden reeds gebruikt kunnen
worden. De oppervlakte van de sportterreinen moet
nog worden bewerkt. Er is al een soort grasgewas,
dat de koeien wel lusten, maar dat niet voldoende is
als grasmat voor de sportvelden. Het terrein moet
opnieuw worden bewerkt en ingezaaid en dan moet
het nog twee jaar liggen om de grasmat gelegenheid
te geven te beklijven. Anders wordt het een drama.
Het komende seizoen zal er dus niet van geprofiteerd
kunnen worden.
De heer Van der Veen heeft in herinnering gebracht,
dat zijn fractie indertijd tegen dit plan heeft gestemd,
omdat er een te korte tijd van voorbereiding was. De
heer Van der Veen zal hebben gemerkt, dat B. en W. de
raadsleden thans een langere tijd van voorbereiding
hebben gegeven en het verheugt hem, dat hij misschien
mede om die reden die indruk heeft spr. gekregen
deze keer in het schuitje wil meevaren. Er was echter
bij de heer Van der Veen een zeker gevoel van onge
rustheid en hij stelde de vraag: Is hiermee de kous
af? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Het zal de
heer Van der Veen ook wel eens wedervaren in zijn
practijk, dat iemand hem vraagt: „Mijnheer, win ik dit
proces?" En dat hij moet zeggen: „Er is veel kans op,
maar absolute zekerheid kan ik U niet geven." Zo is
dit eigenlijk ook. Alle onderdelen, die B. en W. voor
afzienbare tijd nodig achten bij dit project, zijn hierin
geraamd en als er dus geen erg onvoorziene dingen
meer gebeuren, dan is hiermee de kous af, in die zin,
dat de sportterreinen en de jachthaven mettertijd in ge
bruik kunnen worden genomen en dat deze ook in de
eerste jaren niet bepaalde voorzieningen meer zullen
vragen. Wat betreft de jachthaven, die wordt dan ein
delijk geheel afgemaakt, maar dat zal men ook uit
de stukken hebben gelezen er zullen nog geen schip
huizen en geen werf komen, hoewel er wel ruimte voor
is gelaten. En dan is er ook nog de kwestie met de
haven van de vereniging „De Leeuwarder Watersport",
zodat de zaak nog niet helemaal haar definitieve vorm,
zoals die misschien na 25 jaar zal kunnen zijn, zal krij
gen. Daarvan afgezien evenwel, hebben B. en W. in
derdaad, wat de jachthaven betreft, volledige voor
zieningen getroffen; de stichting van schiphuizen ech-