4 5 het kan zijn, dat hij het niet goed ziet een object als de jachthaven kan hij allerminst beoordelen maar toen hij bij de sportterreinen was, heeft hij zich eerst afgevraagd, of hij wel op de juiste plaats was. Hij kon er weinig van zien, dat er iets was gebeurd. Spr. leest, dat f 395.000,— is uitgegeven aan de sportterreinen en in 25 punten wordt opgesomd welke werkzaamheden er nog verricht moeten worden, tot een totaal van f 679.350,—. Wil de wethouder hem nu een beetje hel pen en vertellen wat er voor f 395.000,is besteed Maar men zit nu eenmaal met dit geval en de raad moet wel meegaan. De omstandigheden hebben ook wel een heel ongunstige invloed gehad. Maar men moet ten slotte toch uit deze dingen komen. De hear Van der Meer leit dit ütstel dreech op 'e mage en dat sil B. en W. neat gjin nij dwaen. Hwant de oarspronklike bigreating fan in goed miljoen moat nou mei mear as de helte forhege wurde. Dat is net sa noflik. Nou soe spr. de wethalder ris freegje wolle: bin- ne de forhegingen hielendal op rekken van „Korea" en fan de leanronden to skriuwen? Of sit hjir mear efter? Der steane in hiel soad sifers yn it ütstel. Mar de rie hat folie mear sifers sjen kinnen. Soenen der knappe rekkenflaters yn de oarspronklike bigreating sitten hawwe It liket der wol op, dat der al ien yn siet. Dat is dizze: By de earste bigreating wie der fan ütgien, dat dit in kultuer-technysk projekt wêze soe. Spr. freget him óf en miskien kin de wethalder der an- dert op jaen hoe't deskundigen as fan de Neder- lanske Heidemaetskippij nou to foaren net witte, dat dit in sivyl-technysk wurk is. As it oer in projekt as dit giet, is it foar in gewoan riedslid eigenlik net nei to gean, hoe 't yn elkoar sit. Hja sille dus fortrouwe moatte op de deskundigen itsij fan Gemeentewurken, itsij fan de Heidemaetskippij. De amtners binne net forantwurdlik en de riedsleden binne net deskundich. Men moat spr. goed bigripe; hy komt net ien to nei, mar der komt dochs wol in fraech by jin op. Op de ear ste blêdside fan it ütstel lést spr., dat de earste raming rom f 300.000,óffallen is; dat de forheging fan raa- teriaelkosten f 80.000,bidraecht en de bykommende kosten fan de Ned. Heidemaetskippij ensfh. f70.000,— forhege binne (dat is ek noch gjin lyts bytsje), mar it bidrach, dat hjir as einbislüt stiet, is noch 1% ton mear. Hwer sit dat yn? Men kin sizze: sjoch mar nei, it is opteld. Mar sa is it net hielendal, hwant der wurdt ek noch sein hwat der nou noch dien wurde moat. En dêr sit natuerlik dat hiaet fan 1% ton yn. Ook de heer Wijkstra heeft het onbehaaglijke gevoel, dat men hier voor een voldongen feit staat. Er ligt hier werk, dat voor een deel voltooid is en waarvoor, vergeleken met de oorspronkelijke begroting, astrono mische bedragen moeten worden uitgetrokken om het geheel voltooid te krijgen. Het is heel jammer, dat dit zo gelopen is, want er is in het algemeen weinig be zwaar tegen een dergelijk object en het moet zelfs worden toegejuicht. Spr. is van mening, dat de over heid en vooral de gemeentelijke overheid op het cul turele vlak een belangrijke taak heeft. Dat zij deze taak indertijd te dezer zake heeft verstaan, kan niet anders dan tot verheugenis stemmen, ook omdat hier mede tevens nog een ander doel wordt nagestreefd, n.l. bestrijding van de werkloosheid. Nu betekent dit ob ject slechts een tijdelijke bestrijding; na afloop hiervan is geen extra productieve en blijvende werkgelegenheid geschapen. Spr. is het niet eens met de heer Rutkens, die vraagt, of dit plan eigenlijk niet beter is dan dat van de industriehallen. Met de bouw van de industrie hallen wordt een blijvende werkgelegenheid beoogd voor de aanwas van de beroepsbevolking en dit object is speciaal bestemd voor de werkloosheid, die op dit mo ment reeds bestaat. Spr. is van mening hij heeft het aan de cijfers in zijn dagelijkse functie kunnen waarnemen dat dit object van belang is geweest voor de bestrijding van de werkloosheid. Ondanks het feit, dat spr. gunstig tegenover dit voorstel kan staan, blijft het onbehaaglijke gevoel, vooral ook omdat de mo tivering, die in de raadsbrief is gegeven, niet in alle opzichten heeft bevredigd. Thans komt spr. tot de opmerking van de heer Van der Meer i.z. de kwestie cultuur-technisch/civiel-tech- nisch. Toen spr. in de raadsbrief daarover las, kwam ook bij hem de vraag op: Wat wonderlijk! Heeft men dat niet kunnen voorzien, want sportvelden en jacht havens hebben met de agrarische sector niets te ma ken en zijn stellig niet cultuur-technisch. Integendeel, ze zijn civiel-technisch. Het is gewoonte, misschien noodzaak, dat ze civiel-technisch worden uitgevoerd, niet in regie door een uitvoerend lichaam, maar door een aannemer. Had men dit werk als civiel-technisch beschouwd en ook de begroting daarop afgestemd, dan had men kunnen voorkomen, dat men te laag voor de lonen had geraamd en dan had men ook rekening kun nen houden met aannemerswinst en -risico, die vercal- culeerd moesten worden. Nu is gebleken, dat het werk uiteindelijk toch als civiel-technisch wordt aangemerkt, komt het ook voor elkaar, maar dat neemt niet weg, dat de aanvankelijke begroting hoger was geweest dan ze thans is. Dan heeft spr. nog een tweetal vragen: Er zijn thans weer allerlei veranderingen. De laatste tijd is er weer een loonronde geweest en daarnaast is het karakter van het D.U.W.werk veranderd. De D.U.W. is eigenlijk verdwenen en heeft plaats gemaakt voor wat genoemd wordt de D.A.C.W., de Dienst Aanvullende Civiel-technische Werken. Het werkverschaffingskarak ter is er eigenlijk helemaal af en de betreffende wer ken zullen in de toekomst volledig door een pait.culiere aannemer in vrij werk worden uitgevoerd. Heeft men nu al rekening gehouden met de eventuele veranderin gen, welke de nieuwe loonregeling ten gevolge zal hebben? Stellig zal de loonregeling van Water-, Spoor- en Wegenbouw gelden. Het is spr. niet bekend, of voor het onderhavige object tot nu toe ook deze regeling heeft gegolden, maar wanneer hier vroeger een andere gold, heeft men dan nu met de consequenties hiervan in de nieuwe begroting rekening gehouden Spr.'s tweede vraag is: Is ook al rekening gehouden met de 5% loonsverhoging, die per 1 Januari aan de werknemers is toegekend? Dit lijkt hem wel zeer waarschijnlijk. Ten slotte heeft spr. nog een verzoek aan het col lege: Zou het ook mogelijk zijn, dat de raadsleden in de toekomst, wanneer dit object in uitvoering is, van tijd tot tijd een soort tussenrekening gepresenteerd krij gen, waaruit zij kunnen opmaken, hoe de ontwikkeling is geweest, ook wat het loon- en prijspeil betreft? De invloed van het loon- en prijspeil op dit object is wel niet precies te meten, maar dan komt men toch niet twee of drie jaar na de aanvang van de uitvoering voor een verrassing als die van thans te staan. De heer K. de Jong herinnert er aan, dat op 28 De cember 1949 met overgrote meerderheid van stemmen het plan tot de aanleg van jachthaven en spoitterrei- nen is aangenomen. De tegenstemmers hadden in hoofd zaak bezwaren in verband met het rauwelings indienen van een ontwerp-plan-Tijssen. Men had beide plannen van dichtbij willen bekijken. In principe echter voelde ieder wel voor bestrijding van de werkloosheid door middel van een plan, dat ten goede komt aan de be langen van de sport en lichamelijke opvoeding. Spr. wil hier even de nadruk op leggen en niet de indruk wek ken van: „Zie je wel, dat hebben wij vroeger al gezegd, dat heb je er nu van!" Dit object dat is ook duidelijk door het college naar voren gebracht zal over enkele jaren uitge smeerd moeten worden, ook al in verband met het doel: de werkloosheidsbestrijding. B. en W. hebben toen medegedeeld, dat, in tegenstelling tot het plan-Tijssen, dat min of meer de indruk geeft van niet voldoende bekend te zijn of plotseling voor den dag te zijn ge komen, hun plan eigenlijk al vanaf de bevrijding da teert. De raad kreeg toen dus de indruk te maken te hebben met een deugdelijk plan, dat een jaar of drie tijd had gehad om voor den dag te komen. Wie in dat licht de ontwikkeling verder begiet, moet mèt spr. c.s. wel een zekere teleurstelling gevoelen. Verschillende raadsleden hebben al gesproken over de kwestie cultuur-technisch/civiel-technisch, die nu pas naar voren komt. Dat het werk niet als cultuur technisch uitgevoerd kan worden, zal wel eerder geble ken zijn, maar de raad krijgt daar nu pas mededeling van. Naar spr.'s mening zou minstens op het moment, dat het college bekend werd, dat dit werk niet als cultuur-technisch maar als civiel-technisch beschouwd zou worden, de raad daarover mededeling gehad moe ten hebben. Daar had deze ook wel recht op. De lonen zijn verhoogd, wordt gezegd, maar van de lonen, uitbetaald voor dat gedeelte van het werk, dat in D.U.W-verband is uitgevoerd, kwam 90% terug van het Rijk. Het betreft dus alleen die lonen, waarop geen D.U.W.-subsidie werd gegeven. Dan is ook nog het argument gebruikt, dat de aannemerswinst debet aan de verhoging is. Wie de stukken van 28 December 1949 nagaat, komt tot de ontdekking, dat niettegenstaande de aandrang van de heer Sijbrandij om een aannemer in te schakelen, het college heeft gezegd, dat de gemeente, juist in verband met het feit, dat de gemeente met een zeker tempo rekening heeft te houden met het oog op de stand van de werkloosheid, de uitvoering van het werk zelf in handen moet houden. Als dus wordt gezegd, dat de verhoging van de begroting mede wordt veroorzaakt door de winst, die de aannemer moet hebben, dan spreekt dat elkaar dus tegen. Er kun nen wel motieven voor inschakeling van een aannemer geweest zijn, maar was het dan niet juister geweest om met die motieven voor den dag te komen? Nu wordt de raad voor een voldongen feit gesteld, wat in erge mate teleurstellend is. Destijds is in de raadsbrief voorgesteld af te schrij ven in 25 jaar op 3% annuïteitsbasis. Nu wordt voor het restant van het werk voorgesteld om in 40 jaren af te schrijven. Ts het niet beter één lijn te trekken, ook wat de financiering betreft en nu ook weer in 25 jaar af te schrijven? Het zal misschien een beetje zwaarder op de begroting drukken, maar het lijkt spr. uit financiële overwegingen wel gewenst. Er bestaat in spr.'s fractie eigenlijk een zekere ont stemming over de gang van zaken. Er zullen omstan digheden zijn, die het college niet in eigen hand heeft en daar hebben spr. c.s. ook wel oog voor gehad, maar hun bezwaar is, dat geen tijdig overleg is gepleegd met de raad over deze zeer belangrijke overschrijding. Was de dienst te druk bezet? Was te licht geraamd? Zijn er tegenvallers, die niet genoeg gemotiveerd zijn? Is er voldoende voor gezorgd, dat zo iets zich niet, althans in deze zin niet, herhaalt? Wanneer er tegen vallers zijn, dan moet de raad er zo spoedig mogelijk mee op de hoogte gesteld worden. Spr. zou graag een geruststellende verklaring van het college willen hebben. De critiek geldt uiteraard niet dit college, maar het toenmalige, dat deze zaak mede ter hand genomen heeft. De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat verschil lende sprekers terecht naar voren hebben gebracht, dat bij het indienen en het aannemen van het plan tot het maken van een jachthaven met sportterreinen in de vergadering van 28 December 1949 in bijzondere mate bij het college en bij de raad voorop heeft ge staan de wens, eigenlijk de noodzaak, om de werk loosheid, die toentertijd zeer omvangrijk was, tegen te gaan en wel door het maken van een jachthaven met sportterreinen, een object, dat gedurende lange tijd in de op dat gebied in de stad Leeuwarden bestaande behoefte kan voorzien. Hier is dus een dubbele doel stelling aanwezig. Oorspronkelijk is men uitgegaan van een bedrag van f 1.130.000,— en thans komt men tot een eind bedrag van ongeveer de raad neme het spr. niet kwalijk, als hij een beetje afrondt f 1.800.000,Die gang van zaken is inderdaad bevreemdend en geeft de raad aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. Over de wijze, waarop de vragen zijn gesteld, heeft spr. zich verheugd. Spr. zal trachten de vragen in de volgorde, zoals ze zijn gesteld, te beantwoorden. T.a.v. een aantal vra gen het zal wel bij de behandeling blijken is dat heel moeilijk, maar spr. zal proberen ook daarop een bevredigend antwoord te geven. In de eerste plaats heeft de heer Rutkens gevraagd: is er bij de opzet, zoals die thans is gemaakt, rekening gehouden met de wijzigingen, die op 1 Januari van dit jaar zijn ingetreden, een vraag, die ook bij de heer Wijkstra opkwam, maar die door deze iets meer werd gespecialiseerd. Op die vraag kan spr. antwoorden, dat dit inderdaad het geval is. De dienst van Ge meentewerken heeft zich n.l., voor deze kwestie staan de, tot de Ned. Heidemaatschappij gericht en daar vernomen, dat inderdaad met de wijzigingen, zoals die in het laatst van 1953 al bekend waren, rekening is gehouden. Het is natuurlijk niet ondenkbaar, dat op den duur weer maatregelen worden genomen, die hierop invloed kunnen hebben, maar die zijn op het ogenblik niet te voorzien, zodat B. en W. kunnen zeg gen, dat inderdaad bij deze opzet met de thans beken de veranderingen rekening is gehouden. De tweede vraag, die de heer Rutkens heeft gesteld, was spr. niet geheel duidelijk, maar uit een opmerking van de heer Wijkstra heeft hij begrepen, wat daarmee werd bedoeld. Als spr. dus de heer Wijkstra goed heeft begrepen, dan heeft de heer Rutkens gevraagd: Wat is nu eigenlijk belangrijker: de bouw van industrie hallen of dit project? Daarover kan men verschillend oordelen. Het betreft hier een plan, dat, nu men er midden in zit, moet worden afgemaakt. Dit plan heeft een functie in de werkloosheidsvoorziening in de stad. De industriegebouwen hebben, zoals de heer Wijkstra heeft gezegd, meer de strekking om de beroepsbevol king, zoals die van onderop aanwast, op te vangen. En dit object kan tijdelijk voorzien in de behoefte aan werk voor de oudere beroepsbevolking van een bepaalde ca tegorie. Spr. zou het dus zo willen zien, dat èn de industriehallen èn de jachthaven en ook, in groter ver band, het plan-Froskepölle, al met al een zeer geluk kige combinatie is. De industriehallen maken, dat de mensen zes dagen in de week werk hebben en de jacht haven, sportvelden en Froskepölle beogen om in de weekend-behoefte aan recreatie te voorzien. De heer Rutkens dringt er verder op aan, direct te starten. Het college is er van overtuigd, dat dit wen selijk is, maar op dit plan moet de goedkeuring van hogerhand volgen, zodat het gemeentebestuur het niet geheel in eigen hand heeft. Daarom moet spr. de heer Rutkens teleurstellen, die vroeg, of in het komende voetbalseizoen de speelvelden reeds gebruikt kunnen worden. De oppervlakte van de sportterreinen moet nog worden bewerkt. Er is al een soort grasgewas, dat de koeien wel lusten, maar dat niet voldoende is als grasmat voor de sportvelden. Het terrein moet opnieuw worden bewerkt en ingezaaid en dan moet het nog twee jaar liggen om de grasmat gelegenheid te geven te beklijven. Anders wordt het een drama. Het komende seizoen zal er dus niet van geprofiteerd kunnen worden. De heer Van der Veen heeft in herinnering gebracht, dat zijn fractie indertijd tegen dit plan heeft gestemd, omdat er een te korte tijd van voorbereiding was. De heer Van der Veen zal hebben gemerkt, dat B. en W. de raadsleden thans een langere tijd van voorbereiding hebben gegeven en het verheugt hem, dat hij misschien mede om die reden die indruk heeft spr. gekregen deze keer in het schuitje wil meevaren. Er was echter bij de heer Van der Veen een zeker gevoel van onge rustheid en hij stelde de vraag: Is hiermee de kous af? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Het zal de heer Van der Veen ook wel eens wedervaren in zijn practijk, dat iemand hem vraagt: „Mijnheer, win ik dit proces?" En dat hij moet zeggen: „Er is veel kans op, maar absolute zekerheid kan ik U niet geven." Zo is dit eigenlijk ook. Alle onderdelen, die B. en W. voor afzienbare tijd nodig achten bij dit project, zijn hierin geraamd en als er dus geen erg onvoorziene dingen meer gebeuren, dan is hiermee de kous af, in die zin, dat de sportterreinen en de jachthaven mettertijd in ge bruik kunnen worden genomen en dat deze ook in de eerste jaren niet bepaalde voorzieningen meer zullen vragen. Wat betreft de jachthaven, die wordt dan ein delijk geheel afgemaakt, maar dat zal men ook uit de stukken hebben gelezen er zullen nog geen schip huizen en geen werf komen, hoewel er wel ruimte voor is gelaten. En dan is er ook nog de kwestie met de haven van de vereniging „De Leeuwarder Watersport", zodat de zaak nog niet helemaal haar definitieve vorm, zoals die misschien na 25 jaar zal kunnen zijn, zal krij gen. Daarvan afgezien evenwel, hebben B. en W. in derdaad, wat de jachthaven betreft, volledige voor zieningen getroffen; de stichting van schiphuizen ech-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 3