11 ordeningen of voorschriften, zou spr. willen voorstellen, zulks in afwijking van het prae-advies van B. en W. om de gevraagde vergunning alsnog te verlenen en de Schoonheidscommissie te verzoeken het ontwerp louter te beoordelen op de architectonische aanpassing in de stijl van dit huizenblok. Dat de heer Gros volgens de toelichting van B. en W. blijkbaar is vooruitgelopen op de vergunning, mag, naar spr. meent, geen invloed uitoefenen op de beoordeling door de raad en wanneer eventueel een overtreding van Bouwverordening of -voorschriften zou zijn te consta teren, dan zal de heer Gros de gevolgen daarvan moe ten dragen en is het aan B. en W. om daartegen die maatregelen te treffen, welke hun daartoe ten dienste staan. Spr. hoopt en vertrouwt, dat hij met zijn betoog vol doende heeft aangetoond, waarom hij niet accoord kan gaan met het prae-advies van B. en W. en zal derhalve een voorstel bij de raad indienen om aan de heer Gros alsnog de gevraagde vergunning te verlenen. Bij de Voorzitter is ingekomen een door de heren Bootsma, Wijkstra en Hartstra ondertekend voorstel van de volgende inhoud: „Ondergetekenden stellen voor om, in afwijking van het prae-advies van B. en W., het navolgende besluit te nemen: De Raad der Gemeente Leeuwarden; Gezien een door de heer B. J. Gros te Leeuwarden in gesteld beroep tegen een afwijzende beschikking van B. en W. ter zake van een aanvraag tot het maken van een dakkapel op het perceel Bildtsestraat 87; Gelet op de mede door de Schoonheidscommissie naar voren gebrachte mogelijkheid tot het in acht nemen van de bijzondere moeilijkheden met de woonruimte voorziening; Overwegende, dat het op een verantwoorde wijze aan brengen van de gevraagde dakkapel geen ernstige in breuk behoeft te maken op de eisen van welstand; Gehoord de gevoerde besprekingen; Besluit: de door B. J. Gros gevraagde vergunning alsnog te verlenen. Leeuwarden. 27 Januari 1954." Dit voorstel, dat spr. in handen van de desbetreffende wethouder zal stellen, kan dus mede onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer W. M. de Jong kan zich met de conclusie van de heer Bootsma wel verenigen en in grote trek ken is hij het ook wel met diens argumentatie eens. Voor spr. is het eigenlijke argument dit: De heer Gros verkeert in de gelukkige omstandigheid, dat hij het middelste huis in een blok van negen huizen heeft. Wanneer de aanvrage bijv. het tweede huis had be troffen, zou spr. zeer sterk aarzelen om het verzoek in te willigen. Wel vindt hij de interne verandering het inrichten van een tekenkamer een noodzake lijke vereiste voor de heer Gros. Spr. weet niet, of voor een gunstige beslissing een voorstel nodig is; zo ja, dan wil hij dit wel steunen. Z.i. schept een zodanige beslissing geen precedent. Men kan zich toch ook voor stellen, dat bij de bouw niet dat geheel gave dakvlak tot stand gekomen was; het middelste huis zou bijv. een topgevel gehad kunnen hebben. Spr. vindt dit geval incidenteel zó gelukkig voor de heer Gros, dat hij al leen daarom al meent, dat de raad, gezien ook de nood zaak voor de adressant om in zijn huis een tekenzaal in te richten, het verzoek rustig kan inwilligen. Spr. merkt op, dat een uitgebreid advies van de Schoonheidscom missie niet bij de stukken aanwezig is. Een ambtenaar van de gemeente, secretaris van de Schoonheidscom missie, heeft gezinspeeld op de twijfel, die er nu bij de commissie heerst. Ook dat is voor spr. een reden om met de heer Bootsma mee te gaan. Hij ziet het vol gende als een alternatief. Wanneer het verzoek wordt afgewezen, zal de heer Gros woonruimte moeten zoeken aan de achterkant van zijn huis, aan de ongunstige noordoost-zijde, waar een tweede slaapkamer zal moe ten komen. Wat moet de raad nu doen? Kan hij in dit incidentele geval van het middelste huis niet een voor de heer Gros gunstige beslissing nemen Gave dak- vlakken zijn prettig, maar gave slaapkamers ook. Spr. is van mening, dat in dit speciale geval het verzoek moet worden ingewilligd. De heer Pols had wel een en ander willen opmerken, maar in het bijzonder na het deskundig betoog van de heer Bootsma blijft er voor hem weinig meer over dan te zeggen, dat hij zich daar heel graag bij aansluit. Het gaat hier om een „schoonheidsgeval" en dat is altijd een heel moeilijk punt. Wat de een lelijk vindt, vindt de ander mooi. Spr. heeft eens naar de daken van an dere huizen gekeken en daar ook wel kapellen gezien. Het viel hem vroeger nooit op en hij heeft hier dus van geleerd. Hij wil het voorstel dan ook ondersteunen. Hij zou er echter met klem op willen wijzen, dat het be slist onjuist is het door de heer Bootsma gevraagde in verband te zien met een interne verandering. Spr. zou graag willen weten, wat hiermee wordt bedoeld. Het is hem bekend, dat in dit huis sedert 29 September 1953 in het geheel niets veranderd is. Na hetgeen de heer Bootsma en anderen hebben be toogd, voelen wij ons, aldus de heer Kutkens, niet meer gedrongen ook iets over deze aangelegenheid te zeg gen. Alleen dit, dat wij het voorstel-Bootsma c.s. zou den willen ondersteunen. De heer Van der Schaaf (weth.weet, dat het ten enenmale overbodig is om aan de raad te vertellen wat hier aan de hand is. Het college van B. en W. heeft een afwijzende beslissing genomen en de raad moet nu als beroepsinstantie over deze zaak oordelen. Waarom gaat het nu? Bij de beoordeling van dit geval moet de raad de bestaande voorschriften toepassen en voor ogen houden het criterium: het niet te kort doen aan de welstandseisen. De raad moet dus niet zo maar iets doen om de heer Gros ter wille te zijn, maar uit een bestuurlijk oogpunt trachten de juiste beslissing te vinden t.a.v. het onderwerp, dat hier ter tafel is: de welstand van de omgeving. De heer Bootsma heeft deze zaak aangesneden met een redenering, die, zo ge looft spr., niet geheel vrij is van tegenstrijdigheden. Spr. bedoelt daar dit mee: De heer Bootsma zegt, dat het hier ook gaat om welstandseisen, en nu is zijn be toog eigenlijk voor een deel gericht op de uiteenzetting van de opvatting, dat een kapel tot versiering van een woning, tot verhoging dus van de welstand, kan dienen Hij heeft de raad langs de Waag en het Stadhuis ge leid, maar nu moet hij niet denken, dat de heer Gros van plan is, zulk een mooie dakkapel te maken als die, welke deze gebouwen sieren. (De heer Bootsma: Dat zou ook misstaan!) Nu heeft ook de Schoonheidscom missie een ander element in het spel gebracht. Spr heeft sterk de indruk, dat het aldus te omschrijven is: De burger, die in zijn behoefte tracht te voorzien, moet daarvoor de mogelijkheid hebben: Dat is dus weer een geheel ander gezichtspunt. Spr. komt door de argumenten, die hier zijn aange voerd, niet tot een andere conclusie dan aanvankelijk door het college is getrokken. Nu is het bekend, dat verschillende mensen, wonende in soortgelijke huizen in die omgeving, spr. zal geen namen noemen ook wel eens de wens hebben gehad om een dakkapel te hebben. Dat is tot nog toe dit wordt door de Schoon heidscommissie vermeld afgewezen. En dat lijkt spr. juist. Het wordt ook juist geacht door de heer W. M. de Jong, die de dakkapel slechts voor het middelste huis kan accepteren, maar voor de overige, bijv. het tweede of vierde, niet. En nu is het eigenaardige, dat in de brief van de heer Heitink deze is secretaris van de Schoonheidscommissie en zijn schrijven is dus te beschouwen als een advies van die commissie wordt vermeld, dat hier een afwijzend standpunt wordt ingenomen, terwijl tevens wordt gezegd, dat de huis vestingskwestie misschien aanleiding toe een ander standpunt zou kunnen zijn. Eri dat is juist een terrein, waarop de Schoonheidscommissie zich niet moet be geven; daarmee treedt zij eigenlijk buiten haar bevoegd heid. Zij moet zich bepeiken tot het schoonheidsstukje, dat aan deze kwestie zit. Welke gevolgen zou het hebben, als de raad het voor stel van de heer Bootsma zou aannemen? Dan zouden er, naar spr.'s mening, stellig meer aanvragen komen, misschien van hen, die vroeger een afwijzing hebben gehad of van hen, die hebben geweten, dat hun ver zoek niet zou worden ingewilligd. De raad, voorgelicht door de Schoonheidscommissie, heeft tot nog toe alle dakkapellen in die buurt willen vermijden, maar die zullen er nu komen. Als de raad dat een vooruitgang vindt, dan is dat natuurlijk een argument, dat indruk maakt. Hij moet zich echter ter dege realiseren, dat hij zeer moeilijk aan anderen kan weigeren wat hij aan de heer Gros zal hebben toegestaan. De heer Gros komt met de suggestie, dat anderen hun eventuele dakkapellen precies als de zijne zullen moeten maken. Daar is spr. ook niet erg van onder de indruk gekomen; hij meent, dat, als de heer Gros een dakkapel bouwt, anderen het recht moeten hebben er een naar eigen inzicht te maken. Als de Schoonheids commissie B. en W. zou adviseren, om anderen te ver plichten precies hetzelfde te doen als de heer Gros, zou spr. dat minder elegant vinden. De heer Bootsma heeft het over de schrijnende wo ningnood, maar spr. gelooft, dat deze kwalificatie te zwaar is, om toe te passen op het geval van de heer Gros. Deze kan de ruimte wel aan de achterkant van zijn huis zoeken. Dan heeft hij een paar slaapkamers op het noorden, maar men zal ze moeten tellen de slaapkamers op het noorden hier in de stad! Misschien voelt men dit niet als een argument aan, maar als men zegt: Dat is geen argument, dan is dat ook geen praat. Zegt men evenwel: Dat argument maakt op mij geen indruk, dan wil spr. het wel accepteren. Hij wil ten slotte, om dit betoog af te maken, ver klaren, dat hem geen argumenten zijn voorgelegd, die hem van standpunt doen veranderen, het argument van de woningnood niet en de penibele positie van appellant niet en daarom zou hij willen vasthouden aan de lijn, die men hier nu eenmaal heeft gehouden, die de bil- lijkste is t.o.v. anderen en die uit een bestuurlijk oog punt ook het beste is te verdedigen. De heer Bootsma heeft in eerste instantie voor dit punt al vrij veel aandacht gevraagd, maar de beant woording door de wethouder noopt hem op enkele pun ten even terug te komen. De wethouder is begonnen met te zeggen, dat in spr.'s betoog tegenstrijdigheden voorkwamen. Spr. heeft echter uit het betoog van de wethouder niet kunnen beluisteren welke die tegen strijdigheden waren. Spr. heeft zelf gezegd, dat er zeker wanstaltige producten op het gebied van dak kapellen zijn en heeft ook beslist niet willen aanbevelen om een kapel, zoals die bijv. op de Waag voorkomt, op de woning van de heer Gros te zetten. Hij heeft juist willen aantonen, dat men in de verschillende perioden toch een passende oplossing heeft kunnen vinden. Het is niet zo, dat spr., zoals de wethouder het stelde, bedoeld heeft, dat men de heer Gros wel een plezier zou willen doen. Z.i. blijkt juist uit het werk, dat spr. van deze zaak gemaakt heeft, dat hij hier uit andere overwegingen handelde en wel deze, dat hij hier het al gemene tijdbeeld naar voren wilde brengen. De wet houder zegt: er is wel gelegenheid om de slaapkamers aan de achterkant, op het noorden, te maken. Spr. meent echter, dat juist ook bij de nieuwe woningbouw speciaal getracht wordt zoveel mogelijk te profiteren van zon en lucht en dat men zo zoetjesaan afgedaan heeft met het geval van de schortjes-architectuur, waarbij men aan de voorgevel wel zorg besteedt en de achtergevel maar wat rommelig maakt. Spr. meent, dat hij juist die dingen allemaal heeft aangevoerd en dat daann geen tegenstrijdigheden op te merken zijn. Dat zijn argumenten de wetnouder geen aanleiding ge ven van standpunt te veranderen, had spr. wel ver wacht. Het college heeft zijn standpunt bepaald, nadat advies is ingewonnen en dat het zover zou komen, dat het college zelf zijn prae-advies zou intrekken, dat was wel een erg optimistische vei wachting geweest. Daar mee heeft spr. zich met gevleid, toen hij vanavond naar deze vergaaeiing ging. Als de weihouder zegt, dat hij het niet rechtvaardig zou vinden te eisen, dat eventueel nog op andere huizen in deze groep te plaatsen dak kapellen zo niet gelijk dan toch in elk geval aanslui tend aan een thans toegestane, zouden moeten worden gemaakt, dan stelt spr. daartegenover, dat men bij de uitvoering van onverschillig welk bouwplan inderdaad ter dege r ekening houdt met de omgeving en de practijk is er om te bewijzen, dat het meermalen voorgekomen is, dat bij bouwvergunningen bindend is voorgeschre ven wat gemaakt moest worden, zelfs onder verwijzing naar een naastgelegen gebouw. De heer Pols is nog niet helemaal overtuigd door de beantwoording van de wethouder. Spr. zou hem wil len vragen, of men mag aannemen, dat de opmerking, dat bepaalde veranderingen zijn aangebracht, op waar heid berust. (De heer Van der Schaaf: Ja, dat mag U aannemen.) Spr. heeft de stellige overtuiging, dat aan deze woning totaal niets veranderd is. De heer VV. C. Dijkstra gelooft, dat een gemeente raad, staande voor een zaak als deze, geen besluit kan nemen, zonder een zekere beleidslijn in het oog te hou den. In dit licht komt het standpunt, dat door de heer W. M. de Jong wordt ingenomen, spr. zwak voor. Dit standpunt wordt zeer sterk door een toevallige factor beïnvloed, n.l., dat het huis in kwestie het middelste is van een reeks van negen woningen. Spr. gelooft, dat dit niet een juist standpunt is. Aan de andere kant her innert hij er aan, dat z.i. door de wethouder terecht is opgemerkt, dat een commissie als de Schoonheidscom missie zich natuurlijk niet door sociale overwegingen mag laten leiden, maar instanties als het college van B. en W. en de raad kunnen natuurlijk aan sociale om standigheden niet altijd voorbij gaan. Spr. zou willen vragen: redeneert de Schoonheidscommissie aldus: Op grond van bestaande redenen moeten alle aanvragen, die een strekking als de aanvrage van de heer Gros hebben, door ons worden afgewezen, omdat wij een maal vastgesteld hebben, dat wij geen dakkapellen aannemen? Is dit het geval, dan zou spr. in overweging willen geven, dat de Schoonheidscommissie, gelet op de omstandigheden, die zich hier en daar kunnen voor doen, iets minder stringent en van geval tot geval gaat oordelen. Spr. gelooft, dat het moeilijk gaat, van een regeling, die in het verleden is getroffen met mede werking van de raad misschien te zeggen, dat ze onjuist is, dus door in een geval als dit te zeggen: wij verwerpen de voorgestelde beslissing. Spr. zoekt naar een situatie, waarbij men eikaars standpunten zou kun nen benaderen; hij is wel uiterst bang om incidenteel veranderingen aan te brengen. Als de raad die kant uit zou gaan, dan zouden van een complex van negen woningen twee of drie wel een verandering kunnen ondergaan, terwijl de rest er geen behoefte aan zou kunnen hebben; dan schaadt men het beeld van een straat ten zeerste. Het is mede de taak van de raad, zo gelooft spr., om daartegen te waken. Wat spr. zegt, is niet geheel concreet. Hij zit dan ook met deze zaak wat in zijn maag. Misschien is er nog een uitweg te vinden. Spr. zou willen, dat deze aangelegenheid nog eens helemaal op de helling werd genomen. De hear Van der Meer seit, dat de wethalder en ek de hear Dijkstra der op doeld hawwe, dat de Skientme- kommisje har allinnich to bimoeijen hat mei de skient- me fan de saek, mar sa leit de kwestje net foar de rie. As de rie it dochs wol nedich of winsklik fynt, dat de kapel der komt, dan kompromittearret hy dêrmei de kommisje net. Hy hat dêr dan de folgjende reden ta. Der binne tsjintwurdich folie minsken, dy't, al hawwe hja der wol sin oan, net forhüzje kinne; hja moatte it hüs, dat hja biwenje, sa geskikt mooglik sjen to krijen foar har doel en har bihoeften. En dan is spr. it wol mei de hear W. M. de Jong iens, dat hjir, ncu't it mei dit hüs sa treft, dat de kapel krekt yn 'e midden fan it blok to stean komme soe, it gehiel net skeind wurdt. Spr. soe der seis gjin biswier tsjin hawwe, as der yn it midden fan de beide heiten fan it blok ek wer in kapel kaem. De heer VV. M. de Jong heeft in eerste instantie laten uitkomen, dat hij toch niet alle opmerkingen van de heer Bootsma voor zijn rekening neemt. En of het juist is, wat de heer Van der Meer zegt, dat de raad andere factoren moet laten gelden dan de Schoonheidscom missie heeft gedaan, betwijfelt spr. nog. Zeker moet de raad nog aan enkele dingen meer denken, maar primair is toch, dat hij heeft te letten op de eisen van welstand en van dit principiële standpunt uit heeft spr. de kwestie benaderd en betoogd, dat in dit zeer speciale

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 6