4 5 Ook wij, aldus de heer Rutkens, slaan op het stand punt, dat men niet zonder meer voorbij mag gaan aan de waarderende woorden, die B. en W. zelf spreken t.a.v. het werk, dat de volkshogeschool Allardsoog Bakke- veen heeft gedaan. Wij zullen aan hetgeen de heren W. C. Dijkstra en Santema daarover hebben gezegd, niet veel meer toevoegen, omdat doel en werkzaamhe den reeds in deze beide redevoeringen zijn besproken. Wel zouden wij nog willen opmerken, dat wij op het standpunt staan, dat de beide besturen niet veel hebben aan mooie woorden. Als alle gemeentebesturen in Friesland het zouden laten bij hun woorden, dan bestaat er, zo meent spr., een grote kans, dat men een groot deel van het mooie werk, waarover men zoveel woorden van waardering heeft gesproken, zal moeten begraven. Wij zijn daarom van mening, dat men na deze mooie worden ook daden moet stellen. De heer Pols verklaart, dat zijn fractie eigenlijk wel sympathiek staat tegenover de opmerkingen, die door verschillende sprekers zijn gemaakt. Alleen zou hij t.a.v. het bedrag van f 500,dat de heer W. C. Dijkstra noemde, willen vragen: is het niet beter een vaste basis te nemen per hoofd? Als men iets doet, moet het ook verantwoord zijn. Is de zaak met f 500,rond, of kan het ook voor minder? Spr. vindt het een beetje vaag. Het kan misschien wat concreter gesteld worden. De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil, nu het blijkt, dat dit voorstel van B. en W., vervat in punt 8 van de raadsbrief, door de woordvoerders van verschillende fracties niet con amore wordt begroet, het voorstel doen, dit punt er uit te lichten en aan te houden tot een volgende wat spr. betreft, tot d e volgende vergadering, om het college in de gelegenheid te stel len, zich vollediger te oriënteren en gegevens in te winnen in de trant van de cijfers en getallen, die de heer Santema heeft genoemd. Dat lijkt spr. voor een goede behandeling van dit punt toch wel het beste. De heer W. C. Dijkstra kan zich daar volledig mee verenigen. De hear Santema c.s. tinke der presiis gelyk sa oer. De Voorzitter vraagt, of hij nu mag aannemen, dat de raad er mee accoord gaat, dat dit onderdeel van het voorstel wordt aangehouden tot een volgende ver gadering. De raad gaat hiermee accoord. Sub 7. De heer Rutkens zou enkele opmerkingen willen ma ken. B. en W. zijn van mening, dat aan de Bond van Mobilisatie-invaliden en hun nabestaanden en de Stich ting ,,De Nederlandse Soldaat" geen subsidie moet worden verleend. Wij kunnen, aldus spr., dit standpunt niet geheel delen. In de allereerste plaats niet, omdat in de geschiedenis van deze bond is gebleken, dat hij steeds getrouw op de bres gestaan heeft voor de be langen van de betrokkenen, niet alleen van 19141918, maar ook in de tussenliggende periode tot aan 1940, en van 1940'45 tot aan nu toe. Het was in zeer vele gevallen een gelukkig feit, dat de bond voor de be langen van hen, die als gevolg van het vervullen van hun militaire dienstplicht invalide waren geworden en niet voldoende of in het geheel geen wettelijke uit kering kregen, opkwam. Wij kunnen het standpunt van B. en W., dat, indien de belanghebbenden georgani seerd zijn en door middel van deze organisatie aan spraak willen maken op wettelijke uitkeringen, ze dan de kosten, die aan het voeren van een proces verbon den zijn, zelf zullen moeten opbrengen, niet delen. Spr. gelooft, dat B. en W. toch te licht over deze zaak zijn heengegaan; dat zij bij hun beoordeling hebben verwezen naar de eigen beurs van deze mensen, is een gevolg van het feit, dat zij zich niet voldoende hebben gerealiseerd, dat de inhoud van de beurs dezer slachtoffers vaak te gering was om de kosten zelf te kunnen dragen. Spr. zijn, althans in Leeuwarden, ener zijds enkele gevallen bekend, waarin de mensen op dit ogenblik hun recht nog niet hebben kunnen krijgen, omdat ze de eerste bijdrage, die de Bond van Mobili satie-invaliden noodzakelijkerwijs moet vragen, niet hebben kunnen bekostigen. Anderzijds moeten wij, al dus spr., wijzen op het feit, dat ook de gemeente Leeu warden heeft geprofiteerd van het bestaan van deze bond. Als men ziet, dat de bond in 25 gevallen hier ter stede hetzij een gedeeltelijk, hetzij een geheel suc ces heeft weten te behalen, dan kan men gevoeglijk vaststellen, dat hiermee voor de dienst voor sociale zaken of voor M.H. enorme bedragen zijn bespaard, waarin anders noodzakelijkerwijs onderstand had moe ten worden verleend. Op dit moment zijn buiten de gevallen, die nog niet bij de bond zijn aangegeven, 17 gevallen in onderzoek, met het doel een wettelijke aan sprakelijkheid te bewijzen. Spr. gelooft dan ook, dat het goed zou zijn, er aan te denken, dat het voor de gemeente Leeuwarden ook belangrijk is, dat de bond zijn werk zal kunnen blijven doen. Ongetwijfeld zal hij hierdoor voor M.H., dat zijn financiën uit de gemeente kas moet putten, opnieuw een bedrag kunnen besparen, ook al zou maar in enkele gevallen een succes te be reiken zijn. Wij zijn daarom van mening, aldus spr., dat voldaan moet worden aan het verzoek van deze bond, om 1 cent per inwoner per jaar subsidie te verstrekken. De heer Vellenga (weth.) zegt, dat er dus verschil van mening tussen de heer Rutkens en het college be staat. Hij heeft met de woorden, die hij aan deze zaak heeft gewijd, niet aangetoond, dat het op de weg der gemeentelijke overheid zou liggen om bepaalde instel lingen of verenigingen, die bepaalde wettelijke voor zieningen willen aanboren om financiële bijstand voor leden of belanghebbenden te krijgen, te subsidiëren. Wat dat betreft, kan spr. hem dus alleen maar ver wijzen naar de argumenten van B. en W. in de raads brief. Verder heeft de heer Rutkens gesproken over het belang, dat de dienst van Sociale Zaken of eventueel M.H. bij het werk van de genoemde bond heeft. Hij heeft het daarbij gehad over „enorme bedragen", maar hij is, ook wat dit betreft, verkeerd geïnformeerd. Er zijn n.l. slechts enkele gevallen, waarin op die manier is geholpen, maar die geen zoden aan de dijk zetten, bij de dienst van Sociale Zaken bekend. Wat een subsidie betreft, in dit geval is geen recht streeks belang aan te wijzen, zodat dezerzijds geen behoefte bestaat om het verzoek van de heer Rutkens om subsidie aan deze bond te verlenen, in te willigen. De heer Rutkens antwoordt de wethouder, die stelde, dat niet is aangetoond, dat de gemeente Leeuwarden subsidie zou moeten verlenen, dat dit spr.'s be doeling ook niet was. Hij wilde aantonen, dat het wen selijk was en is, dat de gemeente Leeuwarden subsidie aan deze bond verstrekt, al was het alleen maar uit morele overwegingen tegenover degenen, die bijv. van 1940'45 hun plicht hebben gedaan en die nu nog in vele gevallen zijn aangewezen op de Bond van Mobili satie-invaliden om een wettelijke uitkering te krijgen. Het zijn deze overwegingen, die wij, aldus spr., heb ben laten gelden, en het spijt mij, dat ze niet evenzo bij de wethouder hebben gegolden. De wethouder heeft verder verwezen naar het standpunt, dat B. en W. in hun voorstel hebben om schreven, en, als spr. hem goed heeft begrepen, doelt hij daarmee op de zinsnede, die slaat op consequenties voor andere verenigingen. Spr. gelooft, dat men deze zaak per geval moet bezien. Men kan n.l. niet elke vereniging gelijkschakelen. Ook een vakvereniging, die eveneens op de bres moet staan als een van haar leden ongrondwettelijk wordt behandeld, dient te zorgen, dat zo'n lid recht wordt gedaan. (De heer Wiersma: Dat lid betaalt daar contributie voor.) Inderdaad, maar uit hoofde van zijn sociale positie in de maatschappij kan hij aan zijn vereniging een hogere contributie be talen dan de betrokken militairen. Deze bekleden nu eenmaal een zodanige sociale positie, mijnheer Wiersma, dat het deze bond niet mogelijk is een hogere contri butie van hen te vragen, een contributie, die hem zou waarborgen, dat hij niet bij de gemeenten behoefde aan te kloppen om subsidie. De bond heeft noodgedwongen de contributie zo laag mogelijk moeten stellen, lager dan die der vakverenigingen. (De heer Wiersma: U schijnt het haarfijn te weten.) Spr. is dus van mening, dat men deze bond niet kan vergelijken met andere verenigingen, en het standpunt, dat dit zou kunnen leiden tot consequenties, kunnen wij, aldus spr., niet delen, omdat wij op het standpunt staan, dat men deze dingen per geval moet bezien. Men dient voor deze bond een uitzondering te maken. De heer Van der Veen kan wel aanvoelen, dat deze zaak niet helemaal bevredigt. H:j moet er echter bij zeggen, dat ook hij c.s. tot de conclusie zijn gekomen, dat subsidiëring van dergelijke verenigingen niet op de weg der gemeente ligt. Hij ziet de bezwaren van de betrokkenen wel, maar hij kent natuurlijk de gevallen in de practijk niet voldoende om te kunnen beoordelen waar de moeilijkheden liggen. Van bepaalde gevallen krijgt men inderdaad de indruk, dat de mensen niet bij machte zijn om zelfstandig op te komen voor hun rech ten en dus hulp nodig hebben. Wanneer men op de een of andere manier geld wil lospeuteren in Den Haag, dan moet men zeer veel haar op de tanden hebben. Maar deze mensen zijn toch ook weer zo typisch be langhebbende, dat zij zelf hun lasten moeten dragen. Wèl klemmend echter is dit vraagstuk in de gevallen, waarin de persoonlijke krachten vrijwel geheel ont breken. Overigens doen zich min of meer dezelfde con sequenties voor bij de Ziektewet, de Ongevallenwet, de Invaliditeitswet en de Pensioenwet. Is het in bijzondere gevallen ook mogelijk, dat wan neer iemand, die door M.H. wordt gesteund en geen lid is van de bond, redelijkerwijs aanspraak kan maken op enigerlei uitkering van rijkswege, doch zelfstandig niet bij machte is die aanspraak geldend te maken, een zo danige persoon door M.H. in enigerlei vorm dusdanige extra steun wordt gegeven, dat hij de practische mo gelijkheid heeft, al dan niet door bemiddeling van de bond, zijn recht te vinden De heer Vellenga (weth.) antwoordt de heer Rutkens, die zeide het wenselijke van subsidiëring van deze bond wel in te zien, wederom, dat er verschil van mening tussen hem en het college bestaat. B. en W. zien het wenselijke er niet van in. Natuurlijk willen zij niet alle verenigingen gelijkschakelen. Dat kan de heer Rutkens van dit college, in deze gemeente, in dit land niet ver wachten. Daarbij komt, dat in net voorstel ook na drukkelijk staat welke instellingen of verenigingen be doeld worden, n.l. zodanige, waarin zich personen heb ben georganiseerd, die aan wettelijke voorzieningen aanspraken op financiële bijstand kunnen ontlenen, een bepaald soort instellingen of verenigingen dus, waar van er misschien maar één bestaat, n.l. die vanavond in discussie is. Op grond daarvan menen B. en W. dus en ook de heer Van der Veen heeft het met zoveel woorden gezegd dat het niet op het terrein van de gemeentelijke overheid ligt om dit speciale soort in stellingen of verenigingen te gaan subsidiëren. Ook is in de discussie de contributie ter sprake gekomen. Die wilde spr. er liever maar buiten houden, om meer dan één reden. Ten slotte heeft de heer Van der Veen nog gewezen op die gevallen, die op een of andere manier bij de dienst voor Sociale Zaken terecht komen en die recht hebben op bepaalde voorzieningen in het vlak waar het nu over gaat. De dienst komt deze mensen tege moet en hun wordt inderdaad ook wel gewezen op de mogelijkheden, die er voor hen zijn, maar verder wordt in de regel ook niet gegaan, omdat zo'n geval buiten de sfeer van de dienst voor Sociale Zaken ligt en dus buiten zijn bevoegdheid. Spr. gelooft, dat B. en W. er bij kunnen blijven om de raad te adviseren, deze vereniging niet te subsi diëren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W.. sub 7, met aantekening, dat de heer Rutkens tegen is. Sub 2. De heer Rutkens verwondert het, dat B. en W., in aanmerking genomen althans wat de wethouder bij punt 7 heeft gezegd en wat het college in het desbe treffende gedeelte van de raadsbrief heeft aangevoerd, in dit geval niet het argument, dat geen subsidie zou moeten worden verleend, hebben laten gelden. Wij zijn, aldus spr., tegen het verlenen van subsidie aan het Katholiek Paedagogisch Beroepskeuzebureau, om dat wij van mening zijn, dat de adviezen, die de inge zetenen zouden willen ontvangen, zouden moeten wor den verstrekt door een centraal bureau. Spr. vraagt zich af, of het voorgestelde niet verdere consequenties zou kunnen hebben. Er zijn immers zovele principieel uiteenlopende opvattingen in Leeuwarden. (De heer Wiersma: Gelukkig!), dat dit er wel eens toe zou kun nen leiden, dat er zoveel bureaux ontstaan, dat de vaders en moeders in Leeuwarden straks niet meer weten, waar ze precies om advies moeten zijn. Een centraal bureau zou een efficiëntere organisatie moge lijk maken. Ook echter omdat de gronden, waarop het R.K. Paedagogisch Beroepskeuzebureau dit subsidie heeft aangevraagd, geen toevallige zijn, maar verband houden met de politiek van Romme t.a.v. het levens peil van de arbeidersklasse, zijn wij tegen het verlenen van dit subsidie. Nu in het verzoek om subsidie wordt gezegd, dat de dalende koopkracht oorzaak is, dat vooral de werkende stand het honorarium, dat betaald moet worden voor een advies, te hoog is, is spr. van mening, dat het bij deze subsidie-aanvrage niet zal blijven. Als de leden van deze bureaux, evenals wij, van mening zijn, dat het verstrekken van adviezen op het gebied van beroepskeuze wenselijk is, dan past het hun, er voor te zorgen, dat degenen, die daar gebruik van wensen te maken, het ook kunnen betalen; men moet niet afhangen van hen die een dergelijke mening naast zich neerleggen, omdat hun winsthonger nog gro ter is dan het belang van degenen, die ze uitbuiten. Wij zijn daarom van mening, dat, indien het R.K. Paeda gogisch Beroepskeuzebureau zal willen voortbestaan, het zich dan moet richten tegen de politiek van Romme tot verlaging van de koopkracht. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zal heel in het kort antwoorden. De heer Rutkens heeft gezegd: Wij zijn er tegen, toen hij bedoelde: Ik ben er tegen. Wan neer spr. nu zegtI k ben er voor, dan bedoelt hij daarmee: W ij zijn er voor. (Gelach.) De heer Rutkens heeft verder gezegd, dat adviezen i.z. beroepskeuze centraal moeten worden verstrekt. Het college is echter minder verliefd op centralisatie dan de heer Rutkens. Het derde punt, dat hij heeft aangeroerd, althans heeft trachten aan te roeren, was meer gericht tegen de heer Romme dan tegen het college. De heer Romme kan zich hier niet verdedigen, hoewel spr. hem anders daartoe wel in staat zou achten. Naar spr. mening en nu bedoelt hij dat werkelijk in enkelvoudige zin was de heer Rutkens deze keer ver buiten de lijnen, die rondom dit punt zouden kunnen worden getrokken. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., sub 2, met aantekening, dat de heer Rutkens tegen is. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W„ sub 1, 3, 4, 5 en 6. Punt 17 (bijl. no. 65). De hear Santema wol in koart wurdtsje sizze nei oanlieding fan in wurd, dat hy foun yn it biskriuwings- brief. Nést de théskinkerij sil der dan komme in s.n. milk-shake-bar. It is al wer in skoftsje lyn, dat spr. yn ditselde kolleezje ris in kear it wurd fierd hat oer de namme fan in auto, dy't hjir troch de stêd rydt en dy't dental-car neamd wurde soe. As men hjir sa trochgiet en men nimt mei ham en gram dy wurden sa oer, dan komt der aensens in kear, dat men praet fan de Lord Mayor. Spr. soe de rie oanriede wolle de milk-shake-bar dochs mar net in kans to jaen. Yn folie earnst freget spr., oft dér nou net hwat betters foar to finen is. Spr. syn fraksje hat der in ündersiik nei ynsteld en hat der in ynstansje by ynskeakele, dy't men wol kompetint achtsje mei, om yn dizzen in advys to jaen. Spr. mei dy ynstansje ek wol neame: dat is de Fryske Akademy. Dy hat sein: soe, ek yn forban mei de produkten, dy't it publyk oanbean wur de sille, net in wurd nommen wurde kinne, dat de minsken yn elk gefal leit en dat it dan yn pleats fan milk-shake-bar wurdt molkemingerij. Dat komt eigent- ük presiis op itselde del. Spr. c.s. wolle it kolleezje

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 3