4
5
ten, dat het een zuiver administratieve handeling is op
een begroting, die inmiddels wordt afgesloten.
De vraag, of er voldoende geld is uitgetrokken voor
onderzoek op t.b.c., zullen B. en W. straks bezien;
wanneer eventueel meer geld nodig is, dan komt dat er
wel. Het verdere betoog van de heer Rutkens deed niets
ter zake; het was het intrappen van een open deur.
Daar koopt de raad niets voor.
De Voorzitter gelooft, dat hij overbodige moeite doet
aan de raad met uitzondering van de heer Rutkens
in herinnering te brengen, dat de organisatie van de
massa-fotografie afhankelijk is van de mechanisatie
van de bevolkingsboekhouding. Wanneer die mecha
nisatie tot stand gekomen is, zal de massafotografie
sneller en met minder kosten haar beslag kunnen krij
gen dan wanneer die mechanisatie nog niet gereed is. De
raad weet ook, dat er een crediet is verleend voor die
mechanisatie, eveneens omdat hij geen formeel be
richt van goedkeuring van deze post van Gedeputeerde
Staten bij de ingekomen stukken heeft gehad dat
die post nog niet goedgekeurd is. Formeel gesproken, is
die post dus nog niet tot afwikkeling gekomen. Des
niettemin hebben B. en W. na rappèl op 14 April van
Gedeputeerde Staten een brief gekregen met de mede
deling: „geen bezwaar". B. en W. hebben die brief zelfs
niet afgewacht. Lang te voren is de afdeling Bevolking
der Secretarie begonnen met de voorbereiding van de
mechanisatie van de bevolkingsboekhouding. Wanneer
de heer Rutkens de moeite had genomen niet alleen om
in deze raad te spreken, maar zich ook te vergewissen
van de dingen, waarover hij sprak, had hij dit door een
simpele informatie op de Secretarie te weten kunnen
komen en had hij de woorden van ernstige critiek, die
hij meende te moeten spreken, achterwege kunnen
laten. Het is een critiek, die zich nu volkomen richt
tegen zijn eigen beleid als raadslid. Wanneer de me
chanisatie gereed zal zijn, is niet met enige nauwkeurig
heid te bepalen. Dat zal waarschijnlijk toch ondanks
alle moeite niet eerder zijn dan in het einde van dit
jaar of het begin van het volgende jaar, maar dan zal
deze massafotografie, zoals spr. reeds zeide, ook met
grotere snelheid voortgang kunnen hebben. Alle aan
drang dus om, ondanks deze feiten, die spr. herhaalt
het de raad wel weet en de heer Rutkens gemakke
lijk had kunnen weten, deze massafotografie eerder te
doen plaats vinden, had geen enkele reden en het heeft
ook geen enkele reden om te veronderstellen, dat B. en
W. deze post niet op normale wijze tot uitvoering
brengen. Dezelfde critiek zou t.a.v. elke andere be
grotingspost op het beleid van B. en W. geuit kunnen
worden.
De heer Rutkens meent, dat er een ernstig menings
verschil is gerezen tussen het college en zijn fractie.
Zowel de wethouder als de voorzitter spreken over
massa-fotografie en daar heeft spr. het niet over gehad.
Er bestaat n.l. verschil tussen massa-fotografie en
massa-doorlichting en de post, die was uitgetrokken in
1953, was niet voor de massa-fotografie, maar voor
doorlichting; spr. leest in het schrijven van B. en W.:
„doorlichting bevolking op t.b.c. is nog niet aange
vangen". Wanneer B. en W. van mening zijn, dat ze
onze critiek terzijde moeten schuiven met het argu
ment, dat met de massa-fotografie nog niet is kunnen
worden begonnen, omdat men nog niet over de appa
ratuur beschikte, dan vraagt spreker zich af: waar
diende dan de post in 1953 voor Voor reservering van
geld voor het aanschaffen van de apparatuur, benodigd
voor de massa-fotografie? Zo ja, dan lijkt het ons hele
maal onjuist, om deze post van het nadelig saldo af
te trekken, want dat zou immers betekenen, dat, als
men een bepaalde reservepot voor het aanschaffen van
een dergelijke apparatuur zou willen gaan maken, men
dan niet tot het voor de aanschaffing benodigde kapi
taal zou komen. Dit lijkt spr. te meer onjuist, waar
B. en W. in hun schrijven tot de raad duidelijk genoeg
spreken van doorlichting.
Natuurlijk was het ook spr. bekend, dat er plannen
bij B. en W. bestaan om een apparatuur aan te schaf
fen voor massa-fotografie (gelach), althans de wens
is in de raad enkele malen tot uitdrukking gekomen.
Spr. mag zich dan op dit punt misschien enigszins
vergissen, maar hij meent toch in de raad ook al meer
stemmen te hebben gehoord over massa-fotografie. En
juist omdat er verschil bestaat tussen massa-fotografie
en massa-doorlichting, zijn wij toch van mening, waar
B. en W. hier spreken over doorlichting van de be
volking, dat in Leeuwarden toch zeker wel daarvoor
geschikte apparaten aanwezig zijn.
B. en W. stellen, dat zij pas op 14 April een schrijven
van Gedeputeerde Staten i.z. goedkeuring van deze post
hebben ontvangen. Indien dat zo is, dan zou spr. zeg
gen, dat dit wel wat laat is en dat heren Ged. Staten
niet zoveel haast hebben gemaakt met de bescherming
van de burgerbevolking, op dit punt althans. (Vro
lijkheid.)
Wethouder Tiekstra zegt n.a.v. de wens, die wij ge
uit hebben, om deze post over te hevelen naar 1954,
dat het afschrijven van deze post van het dienstjaar
1953 een administratieve zaak is. Ja, inderdaad, maar
hij kan ook het nadelig saldo in zijn huidige vorm laten,
met aftrek van deze f 3.000,en deze f 3.000,over
hevelen naar het dienstjaar 1954.
Mevr. Rlanksma-KoU wil op dit betoog helemaal niet
ingaan, maar vraagt toestemming om het verschil tus
sen massa-fotografie en -doorlichting even duidelijk te
maken. (De Voorzitter: Ik geloof, dat U zich die moeite
niet moet geven.) Massa-doorlichting is niet mogelijk,
omdat zulks veel te veel tijd zou nemen. Bij massa
fotografie worden van alle inwoners der gemeente
röntgenfoto's gemaakt, welke later door een t.b.c.-arts
bekeken worden. Dit is een heel andere organisatie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 9 (bijlage no. 72).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het prae-advies
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 68).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 11 (bijlage no. 73).
De Voorzitter gelooft goed te doen, voordat hij vraagt
wie der raadsleden het woord verlangt, een kleine toe
lichting te geven op het stuk, dat de raad vanavond
voor zich op de tafel heeft gevonden.
Er is n.l. een bespreking geweest tussen afgevaar
digden van de Bedrijfsunie, van de Middenstandsraad en
van B. en W. Tussen de vertegenwoordigers van de
werkgevers en de werknemers zouden de besprekingen
de vorige week Vrijdag worden voortgezet, omdat men
aanvankelijk niet tot overeenstemming kon komen en
partijen ook geen mandaat hadden. Die bespreking is
niet doorgegaan. In de brief, die aan B. en W. is ver
stuurd en die de raad bij de stukken heeft kunnen
vinden, wordt gezegd, dat die bespreking niet is door
gegaan op grond van het feit, dat van werkgeverszijde
een zodanige uitlating is gedaan, dat een bespreking
bij voorbaat nutteloos scheen. Van werkgeverszijde is
spr., toen hij navraag heeft gedaan, gezegd, dat dat
niet de bedoeling is geweest, dat men toch wel nader
had willen praten en op spr.'s verzoek hebben partijen
dus vandaag alsnog die bespreking gehad; het verslag
daarvan vindt de raad dan in het stuk, dat voor hem
op tafel is neergelegd. Nu is de situatie zo dit kan
misschien ter bekorting van de beraadslagingen dienen
-dat oorspronkelijk door de Middenstandsraad is ge
vraagd om in de week van 24 t/m 29 Mei op alle
avonden, behalve op de avond van Hemelvaartsdag 29
Mei, de winkels tot 10 uur open te mogen houden.
In de bespreking, die tussen partijen en B. en W. heeft
plaats gehad, is men het er over eens geworden, dat
de eerste avond, die van Maandag 24 Mei, zal kunnen
afvallen. Uit het stuk, dat de raad vanavond gevonden
heeft, blijkt, dat partijen, dus werkgevers en werk
nemers, het er ook over eens zijn geworden, dat de Za
terdagavond zou kunnen afvallen. Er is alleen ver
schil tussen partijen over de drie overige avonden;
dat zijn de avonden van Dinsdag 25, Woensdag 26 en
Vrijdag 28 Mei. Volgens de Bedrijfsunie zou meegewerkt
kunnen worden tot openstelling op Woensdag en Vrij
dag van 1821.30 uur, dus van zes tot half tien; de
werkgevers blijven prijs stellen op openstelling op Dins
dag van 2022 uur (810 uur) en op Woensdag en
Vrijdag van 1822 uur (van 610 uur) 's avonds.
Nu hebben B. en W. na het uitsturen van het prae-
advies, waarin nog een type-fout is geslopen (daarin
wordt n.l. ook nog ten onrechte de Hemelvaartsdag ge
noemd; die moet dus uitvallen) een nader voorstel aan
de raad gedaan om openstelling toe te staan op Dins
dag van 810 uur en op Woensdag en Vrijdag van
610 uur. Dat stellen B. en W. voor, omdat zij van
mening zijn, dat hier toch eigenlijk tussen de weder
zijdse belangen op die wijze wel het juiste compromis is
gevonden. Oorspronkelijk is n.l. gevraagd 5 avonden van
610 uur en nu blijven over 2 avonden van 610 uur,
n.l. Woensdag en Vrijdag, en één avond, n.l. de Dins
dagavond, van 810 uur. Dat is dus precies 50%. Dit
lijkt B. en W. juist. Het lijkt hun niet juist, om de
openstelling op Dinsdagavond van 810 uur te weige
ren, omdat juist op die Dinsdagavond de grootste fees
telijkheden plaats vinden en dus het belang tot open
stelling in dezen het meeste spreekt, het belang, dat
door de werkgevers niet genoemd wordt het belang om
te verkopen, maar dat volgens hen in hoofdzaak is
gelegen in het verlevendigen van het stadsbeeld door
het open houden van de winkels en dus ook door het
verlichten van de winkels, voor zover dat op die avond
dan nodig is. Kortom, het nadere voorstel van B. en W.
is dus om openstelling toe te staan op Dinsdag 25 Mei
van 810 uur 's avonds en op Woensdag 26 Mei en
Vrijdag 28 Mei van 610 uur 's avonds.
Dat is het wat spr. meende de raad vooraf ter ver
duidelijking van deze materie te moeten zeggen.
De hear Van der Meer seit, dat hy c.s., wylst de Foar-
sitter dizze ütliz jown hat, efkes müskoppe hawwe en
hja binne ta de konklüzje kommen, dat hja it mei it
nije ütstel fan it kolleezje wol iens binne.
Mei it argumint fan it bidriuwslibben, dat de min-
sken, dy't de stêd yngeane en fan buten yn 'e stêd
komme, hjir net hwat keapje, mar hwat sjen wolle,
kinne spr. c.s. it wol iens wêze. It kolleezje hat it yn syn
riedsbrief oer it „verlevendigen van het stadsbeeld" en
men hat as rie natuerlik allinnich mar to krijen mei
it stedsbilang; dat wol it kolleezje foargean litte en
dér binne spr. c.s. it mei iens.
Nou soe men ündogenskwei sizze kinne: Hear ris,
as it op Woansdei- en Freedtojoun nedich is om it
stedsbyld libbener to meitsjen, dan moat dat op Sneon-
tojoun ek nedich wêze. Men forswakket hjirmei dus
syn eigen argumint.
Dochs binne spr. c.s. it mei it ütstel wol iens.
De heer Van Balen Walter zegt, dat het B. en W.
misschien niet heel erg zal verbazen, wanneer hij hier
verklaart, dat zijn mede-fractieleden en hij met veel
genoegen hadden kennis genomen van het prae-advies,
zoals dat in raadsbrief no. 73 is vervat. Zij zijn van
mening, dat het toch een groot stadsbelang is, dat
Leeuwarden op hoogtijdagen, wanneer het vele gasten
binnen zijn wallen herbergt en met name in dit geval,
nu deze gasten edelachtbaar zijn, zijn beste beentje
voorzet. Zij hebben dan ook met genoegen gezien, dat
de middenstand bereid was om in samenwerking met
het gemeentebestuur zich daarvoor vele kosten en veel
moeite te getroosten. Spr. c.s. betreuren het, dat de
Bedrijfsunie niet heeft willen inzien, dat in sommige
gevallen het particuliere belang voor het algemene be
lang moet wijken. Zij hebben met zeer veel genoegen
en voldoening geconstateerd, dat B. en W. toch wel
vertrouwen, dat de ondernemers met de Bedrijfsunie
tot een oplossing zullen komen. En spr. gelooft, dat
juist de brief, die de raad vanavond heeft gekregen,
wel een bevestiging van dit vertrouwen is. Ook spr.
c.s, hebben bij vorige gelegenheden dat vertrouwen
reeds uitgesproken. Zij zijn het dus geheel eens met
het prae-advies van B. en W. Zij kunnen ook accoord
gaan met het tweede voorstel, dat dus nu aan de raad
is voorgelegd, hoewel zij het in zoverre ook wel eens
zijn met de heer Van der Meer, dat de verlevendiging
van het stadsbeeld toch eigenlijk wel een beetje ge
schaad wordt door de in dit laatste schrijven voorge
stelde verzwakking, die zij dan ook betreuren. Zij
hopen echter, dat B. en W. in de toekomst en zij
denken hierbij in de eerste plaats bijv. aan de komende
feestdagen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan
van het Fries Rundveestamboek, die ongetwijfeld ook
weer hoogtijdagen zullen vormen hun gedragslijn,
die in het prae-advies is belichaamd, zullen willen
blijven volgen.
De heer Mani wil op de voorgeschiedenis van deze
zaak nu, nadat de Voorzitter daar al iets over heeft
gezegd, niet verder ingaan; op onderdelen echter is dit
wel erg verleidelijk, omdat men daardoor de geest, die
in eerste instantie tussen de Afdelingsunie en de Mid
denstandsraad heerste, toch iets beter zou kunnen le
ren kennen. Maar spr. wil het niet doen. Het lijkt hem
beter, zich alleen maar bij het laatste voorstel, dat nu
voor de raad ligt, te bepalen. Het is z.i. ook het aller
belangrijkste, want het kernpunt van deze gehele ge
schiedenis is de vraag: is dit een stadsbelang? Het
spijt spr., dat hij het met degenen, die tot dusverre het
woord hebben gevoerd en die hebben gezegd, dat dit
inderdaad een stadsbelang is, niet eens kan zijn. Hij
ziet niet in, dat een stadsbelang gediend wordt door de
winkels 's avonds open te doen zijn. Het zou heel wat
anders zijn, als men de etalagelichten zou uitdraaien;
dat zou inderdaad een ramp voor de stad betekenen.
Spr. zou hier graag iets aan toevoegen. Er is ver
band gelegd tussen weigering van de ontheffing van de
winkelsluiting in de avonduren en de verlichting van de
etalages en die koppeling heeft hem zeer onaangenaam
getroffen. Waar nu de Middenstandsraad zelf zegt, dat
het hier niet in de eerste plaats gaat om de verkoop,
maar om de verlevendiging van het stadsbeeld, stelt
spr. de vraag: Kan men dit als raad nu accepteren? Er
is zelfs in financieel opzicht niet een groepsbelang aan
de orde. Medewerken aan dit besluit betekent, dat men
een deel van de Leeuwarder bevolking niet in staat
stelt om aan de festiviteiten deel te nemen. Spr. wil
met name wijzen op de Dinsdagavond. Ook het winkel
personeel wordt dan in de gelegenheid gesteld om de
optocht te zien, maar wanneer het dat kleine proefje
heeft gehad, moet het direct naar zijn werk terug en
de avond verder missen, terwijl het niets heeft te doen.
Het een en ander tegen elkaar afwegende, kan spr.
op dit ogenblik niet besluiten zijn stem aan dit voor
stel te geven.
De heer Rutkens zegt, dat het punt, waar het hier
om gaat, is: zijn de raadsleden bereid er toe mede te
werken om tijdens de feestelijkheden het stadsbeeld te
verlevendigen De vraag oppervlakkig beantwoorden
de, zou men kunnen zeggen: Ja, daar zijn wij als raads
leden niet tegen. Beziet men evenwel nader, wat met
deze verlevendiging wordt bedoeld, dan komen er heel
andere aspecten naar voren. Spr. zou zich kunnen aan
sluiten bij hetgeen de heer Mani hierover heeft gezegd,
maar wij zouden er, aldus spr., nog iets aan toe willen
voegen, want de verlevendiging zal plaats hebben ten
koste van een deel der arbeidersklasse, terwijl er geen
sprake is van het aantrekken van kopers. Wij keuren
het niet goed, dat men een deel van de arbeidersklasse
als levende reclamepoppen tijdens de feestdagen wil
misbruiken. Want wanneer de Middenstandsraad reeds
te kennen geeft, dat het openstellen van de winkels op
de genoemde avonden niet gaat om de verkoop en
ook in het verleden is gebleken, dat er bij zulke ge
legenheden toch practisch niets wordt verkocht dan
is spr. van mening mèt de heer Mani, dat de raad er
niet goed aan zal doen om aan deze wensen tegemoet
te komen. Er zijn andere middelen om het stadsbeeld
te verlevendigen. Wij denken bijv. aan het plaatsen van
fonteinen in de grachten. (De heer Pols: Daar kun je
niet van eten!) Die gelegenheid is er bij de automaten.
Ook in het verleden is gebleken, dat vooral de winkel
bedienden het op dergelijke feestdagen zeer zwaar te
verduren hebben. Er komt, ook nu, wel practisch nie
mand in de winkels, maar dat betekent, dat het per
soneel enkele uren van zijn kostbare vrije tijd, die het
anders zou kunnen besteden, doelloos in de winkels moet
rondlummelen. Spr. gelooft, dat men dit deel van de ar
beidende klasse daarvoor moet bewaren, afgezien nog
van het feit, of hier een voldoende compensatie gegeven