6 7 zal worden. Als men weet, hoe de stemming onder de winkelbedienden was na de dagen van de Braderie ver leden jaar, dan meent spr., dat de raad er helemaal niet goed aan doet om tot een besluit als het voorge stelde te komen en wij kunnen dan ook, aldus spr., een dergelijk voorstel vooralsnog niet steunen. De heer Schootstra wil er aan herinneren, dat de raadsleden hier in de raad en ook wel bij andere gele genheden meermalen hebben gesproken over de vraag: hoe kunnen wij van Leeuwarden nu een aantrekkelijke stad maken, die werkelijk ook als hoofdstad van de provincie haar plaats waardig is en die plaats op de juiste wijze inneemt? Daarom was spr. zo ontzettend blij met het programma van de feestelijkheden, die hier gehouden zullen worden. De middenstand heeft het initiatief gehad om daar werkelijk iets goeds van te maken en nu wil spr. het zijn mederaadsleden toch wel op het hart binden, dat men die zaak niet moet „kra ken" door te zeggen niet goed te vinden, dat nu enkele uren 's avonds gewerkt moet worden door een deel van onze bevolking, want daardoor zou men hier een strop kunnen halen. Het betreft in de eerste plaats nog maar een gering deel van dat personeel, omdat het voltallige personeel er niet voor aanwezig behoeft te zijn. Men kan roulering toepassen en spr. is er van overtuigd, dat de werkgevers zo soepel mogelijk zullen zijn, zo dat men werkelijk niet op een overdreven aantal uren komt. Het moet ons allemaal, ook het winkelpersoneel, een genoegen zijn om deze dagen voor 100% te doen slagen. Het verlevendigen van het stadsbeeld bereikt men door verlichting, maar het blijft toch min of meer doods, als men niet de winkels kan binnengaan. Spr. wil niet zeggen, dat er een stormloop op zal plaats vinden, maar de mogelijkheid, dat men kan binnengaan, veran dert het gehele beeld voor ieder, die zich in de stad beweegt. Spr. bindt de raad op het hart, waar hier zo'n prachtig teken van samenwerking is, dat toch warempel die enkele uren niet een struikelblok moeten zijn. Het gaat om de Dinsdag-, Woensdag- en Vrijdagavond. Spr. meent, dat allen zich daarvoor moeten inzetten; dan doet men inderdaad iets in het belang van Leeuwarden. De heer Wiersma wil beginnen met te zeggen, dat hij de bespreking in zijn fractie t.a.v. dit punt niet heeft meegemaakt, omdat hij uitstedig was. Spr. wist ook niet, hoe van de zijde van zijn fractie over dit punt gedacht wordt. Hij acht het hij heeft het direct ge zegd niet een onbelangrijk punt. Hij heeft dan ook moeite gedaan om zich enigszins op de hoogte te stel len van de gang van zaken. Nu is hij eigenlijk geneigd om zich te scharen achter de heer Mani, wanneer deze zegt: Och, mijnheer de Voorzitter, laat ik over die voorgeschiedenis maar zwijgen. Spr. sluit zich daarbij aan en zegt: laat ik dus, gesteld, dat ik het zou kunnen doen, hierover maar geen nader licht laten schijnen. Het spijt spr., dat hij het niet eens kan zijn met zijn partijgenoot Schootstra. De heer Van Balen Walter heeft ook enkele woorden aan deze zaak gewijd. Wanneer deze de houding van de personeelsunie enigszins laakt, dan is spr. het daar niet mee eens. Die houding moge in de aanvang geweest zijn, zoals de heer Van Balen Walter schetste spr. weet dat niet maar men moet niet vergeten, dat de zaak in een zodanig stadium geweest is, dat men van de zijde van de Leeuwarder Middenstandsraad en de Raad voor het Grootwinkelbedrijf het volle pond eiste. Het is begrijpelijk, dat de personeelsunie daardoor een zeer grote mate van schoorvoetendheid aan de dag heeft gelegd. Spr. kan zich dat levendig voorstellen. Het verheugt hem, dat het college graag heeft gewild, dat hier een compromis tot stand komt, dat betrokken partijen en het gemeentebestuur het met elkaar eens zouden kunnen worden. Die houding van het college juicht spr. toe. Dat men daar niet geheel in is kunnen slagen, zou de heer Van Balen Walter wil eigenlijk die richting uit te wijten zijn aan de onverzettelijke houding van het personeel. Dat is volgens spr. niet juist. Hij meent, dat er niets laakbaars gelegen is in de houding, die het personeel hier heeft aangenomen. Wanneer spr. in het stuk, dat de raad hier vanavond wordt overhandigd, een bepaalde zinsnede leest t.a.v. de houding van die Unie, dan blijkt, dat deze z.i. hier niet in onbelangrijke mate aan bepaalde wensen is te gemoet gekomen. Het spijt spr., dat hij zijn stem op dit ogenblik nog niet kan bepalen. Hij wacht daar graag mee, tot men van de zijde van het college aan het woord is geweest, omdat het zou kunnen zijn, dat dan motie ven en feiten ter sprake komen, waarover spr. op dit ogenblik nog niet kan oordelen. Wel wil hij dit zeggen: wanneer men meent, dat gedurende de uren, die in dit voorstel zijn bedoeld, het stadsbeeld een zekere aan trekkelijkheid, een zekere levendigheid zal vertonen, dan zijn de mensen, die aangesloten zijn bij de perso neelsunie spr. is dat met de heer Mani geheel eens daar dan toch maar van verstoken. Men moge zeg gen: door roulering zal een gedeelte van het personeel vrijkomen, maar spr. moet dat nog zien, vooral in de kleinere zaken. De neringdoenden verwachten toch van deze openstelling blijkbaar ook veel bezoek aan hun zaken. Spr. gelooft hij kan het natuurlijk niet bewijzen dat er zakenlieden zullen zijn, die, voor zover men dan meent te kunnen genieten van het beeld, dat de stad dan biedt, er van gaan profiteren, terwijl het personeel in de winkels dienst moet doen. Spr. meent zich vooralsnog zijn stem te moeten voorbehouden. De heer Pols zou willen beginnen met te zeggen, dat hij het genoegen heeft om zitting te hebben in vele landelijke commissies op het gebied van samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Hij wil daarmee zeggen, dat hij het contact tussen werkgevers en werk nemers zeer op prijs stelt en zeer nuttig vindt. Alleen vindt hij, dat men het altijd moet houden in het vlak, waarin het hoort. Hij is van mening en hij heeft dat door verschillende sprekers hier horen betogen dat men wat afglijdt naar die richting, dat een van de partijen een zekere macht gaat vertonen, die hij niet op haar plaats vindt. Spr. zou zich graag willen aan sluiten bij het betoog van de heer Schootstra; daar staat hij volledig achter. Hij zou dit willen zeggen: het is moeilijk geweest om ook in Leeuwarden de zaken mensen in beweging te krijgen. Leeuwarden was niet zo'n levendige stad en een ieder hier, die wel eens in andere steden is geweest, zal hebben kunnen ervaren, dat Leeuwarden wat afzakte; gelukkig is er een ken tering te bespeuren. Ook bij de organisaties op het ge bied van de middenstand gaat het de goede kant op. Men bedenke, dat de middenstand zich voor wat deze week betreft en ook bij komende gebeurtenissen heel grote offers getroost. Deze gaat m de straatversiering e.d. geld steken. Spr. heeft hier wel respect voor en hij wil in het bijzonder voor de kleine zelfstandigen een lans breken. Hij neemt als voorbeeld een kleine sigarenwinkelier die met vrouw, zoon of dochter de zaak gaande houdt. Nu zegt de Unie: „Mijnheer, deuren op slot; U heeft niet meer te verkopen". Men neemt hier een machtsmiddel ter hand. Het moet aan de winkelier zelf zijn of hij wil werken ja of neen, maar er moet niet op een gegeven ogenblik tegen hem gezegd wor den: „Baas, hou maar op". Etalageverlichting vindt de heer Mani prachtig, maar die verlichting moet ook verdiend worden. Spr. verwacht niet veel drukte in de winkels; door een zekere roulering zal de zaak wel draaien. De za kenmensen zullen niet de mogelijkheid hebben het licht, dat ze verbranden, over te verdienen. De heer Wiersma zegt, dat de Middenstandsraad di rect het volle pond heeft geëist. De Middenstandsraad heeft zijn wensen ter kennis van het college gebracht. Voor de werkgever is het ook niet altijd prettig, dat hij moet werken, maar de vervoersbedrijven, ook de spoorwegen zetten de zaak ook niet stop. Laat men niet de klok terugzetten en er niet „een dooie boel" van maken! De heer W. C. Dijkstra vindt het onjuist in deze dis cussie een zeker machtselement te schuiven. Zo ligt de verhouding niet. Spr. meent, dat het aldus is: de partij ter ene zijde heeft bepaalde wensen geuit en de partij ter andere zijde heeft gezegd, in hoeverre ze aan die wensen zou kunnen tegemoetkomen. Dat alles is ge schied in een goede sfeer. Hij zou met betrekking tot deze zaak niet van macht willen spreken, omdat men dan allicht komt tot denken aan misbruik maken van macht, wat de heer Pols, zo gelooft spr., heeft bedoeld. Wat het punt zelf betreft, spr. schaart zich gaarne achter hen, die zeggen, dat men nu al geruime tijd bezig is om Leeuwarden te maken tot een attractieve stad. Nu doet zich hier de gelegenheid voor, dat de gemeente Leeuwarden gastvrouw kan zijn en wel van niet het eerste het beste gezelschap. Spr. gelooft, dat zulks haar verplichtingen oplegt, zoals het in het al gemeen verplichtingen oplegt gastheer of gastvrouw te zijn. Ook in een gezin pleegt men zich in te spannen om bij de gasten een goede indruk van gastvrijheid en sfeer na te laten. Als zodanig staat spr. wel achter dit voorstel, maar aan de andere kant betreurt hij het, dat zich hier, waar stadsbelangen worden besproken, een groepsbelang doet gelden. Spr. zou zo graag willen zien. dat men, met voorbijgaan van het groepsbelang, het gemeentelijk, het stedelijk belang zou willen laten praevaleren. Dat is blijkbaar niet het geval geweest, maar het komt spr. voor, dat men op het ogenblik heel dicht bij een oplossing staat, die klaarblijkelijk voor beide partijen bevredigend is. In het stuk, dat voor de raad ligt, vindt men een compromis-voorstel opgeno men, dat B. en W. bereid zijn over te nemen en dat zo dicht mogelijk staat als spr. de redactie van het voorstel even mag volgen bij de wensen, die weder zijds zijn geuit. In deze gemeenteraad moet men, het stadsbelang voorrang gevende boven alles, trachten het op deze basis eens te worden. De heer Wijkstra wil beginnen met te stellen, dat hij zich geheel kan verenigen met wat de heer W. C. Dijkstra naar voren heeft gebracht. Hij is van mening, dat het college de juiste weg heeft gekozen door het verzoek van de Middenstandsraad in welwillende over weging te nemen en asn de raad voor te stellen goed gunstig te besluiten. Spr. is van mening, dat het van grote betekenis is, dat de winkels ter verlevendiging van het stadsbeeld niet alleen verlicht, maar ook ge opend zijn. Leeuwarden is ten slotte de Friese hoofd stad en daarom moet, zo gelooft spr., ook gunstig be schikt worden op het verzoek om openstelling gedu rende de gevraagde uren. Spr. had aanvankelijk wel enige aarzeling te overwinnen om achter het voorstel van B. en W. te gaan staan, omdat hij, de stukken lezende, wel voelde, dat er achter de schermen nogal wat moeilijkheden waren geweest tussen de midden standsorganisaties en de Bedrijfsunie. Tot vanavond was het voor spr. onzeker, hoe hij zijn houding moest bepalen, maar nu hij het desbetreffende stuk op zijn tafel heeft gevonden, is hij tot de conclusie gekomen, dat het eigenlijk slechts het gebrek aan tijd is geweest, dat het onmogelijk heeft gemaakt om tot volledige overeenstemming te geraken. Wanneer hij leest, dat vanmorgen verschillende voorstellen de revue zijn ge passeerd en dat uiteindelijk het laatste voorstel heel dicht in de buurt van de wensen der beide partijen komt, dan gelooft hij, dat men, wanneer er nog enkele dagen tussen hadden gelegen, wellicht een volledige overeen stemming had bereikt. Dat geeft spr. de vrijmoedig heid, zich graag accoord te verklaren met het voorstel van B. en W. Hij wil zich in dit verband aansluiten bij wat de heer Wiersma naar voren heeft gebracht; ook spr. stelt het op prijs, dat het college het initiatief heeft genomen om de wagen weer op gang te brengen. Het heeft hem zelfs een buitengewoon flinke stoot gegeven, want er zijn weer onderhandelingen door tot stand ge komen. Spr. wil een beroep doen op de werkgevers om de onaangename kant, die er toch aan deze zaak zit voor de werknemers, die in deze bepaalde uren moeten wer ken, zoveel mogelijk spr. zou haast willen zeggen geheel te compenseren door vrije tijd en daarnaast zou hij een beroep op de werkgevers willen doen om een compensatie in geld te geven. De heer Van der Veen wil niet tekort schieten op dit punt, nu hij een paar stemmen heeft gehoord van enkele vertegenwoordigers van de P.v.d.A., die deze zaak een beetje anders zien dan spr. De heer W. C. Dijkstra wil in dezen niet van een machtselement spre ken. Hij ziet het zo, dat de partij ter ene aan die ter andere zijde bepaalde wensen heeft kenbaar gemaakt. Spr. gelooft, dat men het niet op die manier moet be kijken. De raad heeft slechts rekening te houden met de belangen van de stad; de belangen van de betrok ken partijen behoren niet de doorslag te geven. Spr. meent, dat men hier thans in de eerste plaats stelt het belang van het personeel, dat langer zal moeten wer ken en dat men de belangen, die de middenstand er zelf bij heeft, overschat. Hij gelooft, dat vele van die mensen zelf meer kosten hebben dan ze zullen com penseren. Hij beschikt niet over cijfers en dat doet nie mand hier. Als men een overzicht had van het aantal personen, voor wie de bezwaren van de Afdelingsunie gelden, zou men kunnen zien, dat het hier niet om een zeer omvangrijke groep gaat. Spr. gelooft, dat kleine bedrijven er niet bij betrokken zijn; hierin werkt alleen de ondernemer zelf met zijn gezin. Inderdaad zal geen grote toeloop op de bedoelde avonden verwacht behoeven te worden. Overigens ge looft spr., dat het ook niet op de weg van de raad ligt zich zo verschrikkelijk druk te maken over de wijze, waarop de problemen, die eventueel uit deze openstel ling op de genoemde avonden zullen voortvloeien, zul len moeten worden opgelost; dit is n.l. een kwestie, die men veilig kan overlaten aan de betrokken partijen zelf; aan de ene kant de werkgevers, die immers geen gebruik behoeven te maken van de ontheffing en aan de andere kant de werknemers, die mans genoeg zijn om de rechten, die ze kunnen laten gelden, ook inder daad te laten gelden. Spr. acht het enige juiste standpunt dat van B. en W., die als motief alleen het belang van de stad aanvoeren. De Voorzitter komt het voor, dat de beantwoording nogal kort kan zijn, omdat de gedachtenwisseling, voor een deel althans, zich niet zozeer gericht heeft tot het college of betrekking had op het voorstel van het col lege of de motivering daarvan, maar meer gericht was van raadslid tot raadslid. En in zoverre dat het geval is geweest, kan spr. zich van beantwoording wel ont houden. Naast deze zou spr. de volgende opmerking willen maken: De raadsleden herinneren zich natuurlijk de voorlaatste keer, dat ook een voorstel, verband hou dende met de Winkelsluitingswet, in de raad is be handeld. Dat is geweest in de raadsvergadering van 23 September 1953. Het ging toeu over de vraag van openstelling van de winkels op Dinsdagavond 6 October en op Woensdagmiddag 7 October. Nu lagen in dat geval de feiten wel iets anders, maar het principe was precies hetzelfde. Toen is de beslissing van de raad geweest de raad herinnert zich dat ook wel tegen een zekere aarzeling van B. en W. in om het verzoek om openstelling van de winkels op Dinsdagavond en op Woensdagmiddag toe te staan, zodat, nu deze zaak opnieuw aan de orde kwam, zij voor B. en W. wel erg eenvoudig lag. Hier lag vóór hen een standpunt van de raad en B. en W. konden zich h.i. gevoeglijk in be ginsel naar dat standpunt gedragen. En vragen, zoals die door enkele raadsleden zijn opgeworpen bijv. door de heren Van Balen Walter en Mani betreffen de bepaalde elementen in deze zaak, behoeven niet op nieuw door B. en W. overwogen te worden, daar om trent diezelfde vragen de vorige keer reeds principieel door de raad is beslist. Spr. gelooft dan ook, dat hij cr op dit moment niet nader op behoeft in te gaan. Men heeft zich alleen af te vragen: wat is hier de juiste grens tussen het algemeen belang, dus het stads belang (en het was spr. moge het herhalen een principiële uitspraak van de raad, dat met openstelling van de winkels in dergelijke gevallen een stadsbelang was gediend) en de bijzondere belangen, die misschien in de verdrukking zouden komen. B. en W. zijn dus uitgegaan van de vraag: waar wordt om verzocht? En het verzoek was spr. heeft dit in den beginne al mogen opmerken openstelling op 5 avonden van de desbetreffende week. B. en W. waren mèt een aantal raadsleden, die vanavond hebben gesproken, er van overtuigd, dat bij dat verzoek niet zozeer sprak het rechtstreekse belang van enkele detaillisten om op die avond veel te kunen verkopen, maar het algemene be lang, ook van de detaillisten, om een zo goed mogelijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 4