6
7
zal worden. Als men weet, hoe de stemming onder de
winkelbedienden was na de dagen van de Braderie ver
leden jaar, dan meent spr., dat de raad er helemaal
niet goed aan doet om tot een besluit als het voorge
stelde te komen en wij kunnen dan ook, aldus spr., een
dergelijk voorstel vooralsnog niet steunen.
De heer Schootstra wil er aan herinneren, dat de
raadsleden hier in de raad en ook wel bij andere gele
genheden meermalen hebben gesproken over de vraag:
hoe kunnen wij van Leeuwarden nu een aantrekkelijke
stad maken, die werkelijk ook als hoofdstad van de
provincie haar plaats waardig is en die plaats op de
juiste wijze inneemt? Daarom was spr. zo ontzettend
blij met het programma van de feestelijkheden, die hier
gehouden zullen worden. De middenstand heeft het
initiatief gehad om daar werkelijk iets goeds van te
maken en nu wil spr. het zijn mederaadsleden toch wel
op het hart binden, dat men die zaak niet moet „kra
ken" door te zeggen niet goed te vinden, dat nu enkele
uren 's avonds gewerkt moet worden door een deel van
onze bevolking, want daardoor zou men hier een strop
kunnen halen. Het betreft in de eerste plaats nog maar
een gering deel van dat personeel, omdat het voltallige
personeel er niet voor aanwezig behoeft te zijn. Men
kan roulering toepassen en spr. is er van overtuigd,
dat de werkgevers zo soepel mogelijk zullen zijn, zo
dat men werkelijk niet op een overdreven aantal uren
komt. Het moet ons allemaal, ook het winkelpersoneel,
een genoegen zijn om deze dagen voor 100% te doen
slagen. Het verlevendigen van het stadsbeeld bereikt
men door verlichting, maar het blijft toch min of meer
doods, als men niet de winkels kan binnengaan. Spr. wil
niet zeggen, dat er een stormloop op zal plaats vinden,
maar de mogelijkheid, dat men kan binnengaan, veran
dert het gehele beeld voor ieder, die zich in de stad
beweegt. Spr. bindt de raad op het hart, waar hier zo'n
prachtig teken van samenwerking is, dat toch warempel
die enkele uren niet een struikelblok moeten zijn. Het
gaat om de Dinsdag-, Woensdag- en Vrijdagavond. Spr.
meent, dat allen zich daarvoor moeten inzetten; dan
doet men inderdaad iets in het belang van Leeuwarden.
De heer Wiersma wil beginnen met te zeggen, dat
hij de bespreking in zijn fractie t.a.v. dit punt niet
heeft meegemaakt, omdat hij uitstedig was. Spr. wist
ook niet, hoe van de zijde van zijn fractie over dit punt
gedacht wordt. Hij acht het hij heeft het direct ge
zegd niet een onbelangrijk punt. Hij heeft dan ook
moeite gedaan om zich enigszins op de hoogte te stel
len van de gang van zaken. Nu is hij eigenlijk geneigd
om zich te scharen achter de heer Mani, wanneer deze
zegt: Och, mijnheer de Voorzitter, laat ik over die
voorgeschiedenis maar zwijgen. Spr. sluit zich daarbij
aan en zegt: laat ik dus, gesteld, dat ik het zou kunnen
doen, hierover maar geen nader licht laten schijnen.
Het spijt spr., dat hij het niet eens kan zijn met zijn
partijgenoot Schootstra.
De heer Van Balen Walter heeft ook enkele woorden
aan deze zaak gewijd. Wanneer deze de houding van de
personeelsunie enigszins laakt, dan is spr. het daar niet
mee eens. Die houding moge in de aanvang geweest zijn,
zoals de heer Van Balen Walter schetste spr. weet
dat niet maar men moet niet vergeten, dat de zaak
in een zodanig stadium geweest is, dat men van de
zijde van de Leeuwarder Middenstandsraad en de Raad
voor het Grootwinkelbedrijf het volle pond eiste. Het
is begrijpelijk, dat de personeelsunie daardoor een zeer
grote mate van schoorvoetendheid aan de dag heeft
gelegd. Spr. kan zich dat levendig voorstellen. Het
verheugt hem, dat het college graag heeft gewild, dat
hier een compromis tot stand komt, dat betrokken
partijen en het gemeentebestuur het met elkaar eens
zouden kunnen worden. Die houding van het college
juicht spr. toe. Dat men daar niet geheel in is kunnen
slagen, zou de heer Van Balen Walter wil eigenlijk
die richting uit te wijten zijn aan de onverzettelijke
houding van het personeel. Dat is volgens spr. niet
juist. Hij meent, dat er niets laakbaars gelegen is in de
houding, die het personeel hier heeft aangenomen.
Wanneer spr. in het stuk, dat de raad hier vanavond
wordt overhandigd, een bepaalde zinsnede leest t.a.v.
de houding van die Unie, dan blijkt, dat deze z.i. hier
niet in onbelangrijke mate aan bepaalde wensen is te
gemoet gekomen. Het spijt spr., dat hij zijn stem op dit
ogenblik nog niet kan bepalen. Hij wacht daar graag
mee, tot men van de zijde van het college aan het woord
is geweest, omdat het zou kunnen zijn, dat dan motie
ven en feiten ter sprake komen, waarover spr. op dit
ogenblik nog niet kan oordelen. Wel wil hij dit zeggen:
wanneer men meent, dat gedurende de uren, die in dit
voorstel zijn bedoeld, het stadsbeeld een zekere aan
trekkelijkheid, een zekere levendigheid zal vertonen,
dan zijn de mensen, die aangesloten zijn bij de perso
neelsunie spr. is dat met de heer Mani geheel eens
daar dan toch maar van verstoken. Men moge zeg
gen: door roulering zal een gedeelte van het personeel
vrijkomen, maar spr. moet dat nog zien, vooral in de
kleinere zaken. De neringdoenden verwachten toch van
deze openstelling blijkbaar ook veel bezoek aan hun
zaken.
Spr. gelooft hij kan het natuurlijk niet bewijzen
dat er zakenlieden zullen zijn, die, voor zover men dan
meent te kunnen genieten van het beeld, dat de stad
dan biedt, er van gaan profiteren, terwijl het personeel
in de winkels dienst moet doen.
Spr. meent zich vooralsnog zijn stem te moeten
voorbehouden.
De heer Pols zou willen beginnen met te zeggen, dat
hij het genoegen heeft om zitting te hebben in vele
landelijke commissies op het gebied van samenwerking
tussen werkgevers en werknemers. Hij wil daarmee
zeggen, dat hij het contact tussen werkgevers en werk
nemers zeer op prijs stelt en zeer nuttig vindt. Alleen
vindt hij, dat men het altijd moet houden in het vlak,
waarin het hoort. Hij is van mening en hij heeft
dat door verschillende sprekers hier horen betogen
dat men wat afglijdt naar die richting, dat een van de
partijen een zekere macht gaat vertonen, die hij niet
op haar plaats vindt. Spr. zou zich graag willen aan
sluiten bij het betoog van de heer Schootstra; daar
staat hij volledig achter. Hij zou dit willen zeggen: het
is moeilijk geweest om ook in Leeuwarden de zaken
mensen in beweging te krijgen. Leeuwarden was niet
zo'n levendige stad en een ieder hier, die wel eens in
andere steden is geweest, zal hebben kunnen ervaren,
dat Leeuwarden wat afzakte; gelukkig is er een ken
tering te bespeuren. Ook bij de organisaties op het ge
bied van de middenstand gaat het de goede kant op.
Men bedenke, dat de middenstand zich voor wat deze
week betreft en ook bij komende gebeurtenissen heel
grote offers getroost. Deze gaat m de straatversiering
e.d. geld steken. Spr. heeft hier wel respect voor en
hij wil in het bijzonder voor de kleine zelfstandigen
een lans breken. Hij neemt als voorbeeld een kleine
sigarenwinkelier die met vrouw, zoon of dochter de zaak
gaande houdt. Nu zegt de Unie: „Mijnheer, deuren op
slot; U heeft niet meer te verkopen". Men neemt hier
een machtsmiddel ter hand. Het moet aan de winkelier
zelf zijn of hij wil werken ja of neen, maar er moet
niet op een gegeven ogenblik tegen hem gezegd wor
den: „Baas, hou maar op". Etalageverlichting vindt de
heer Mani prachtig, maar die verlichting moet ook
verdiend worden.
Spr. verwacht niet veel drukte in de winkels; door
een zekere roulering zal de zaak wel draaien. De za
kenmensen zullen niet de mogelijkheid hebben het licht,
dat ze verbranden, over te verdienen.
De heer Wiersma zegt, dat de Middenstandsraad di
rect het volle pond heeft geëist. De Middenstandsraad
heeft zijn wensen ter kennis van het college gebracht.
Voor de werkgever is het ook niet altijd prettig, dat
hij moet werken, maar de vervoersbedrijven, ook de
spoorwegen zetten de zaak ook niet stop. Laat men
niet de klok terugzetten en er niet „een dooie boel"
van maken!
De heer W. C. Dijkstra vindt het onjuist in deze dis
cussie een zeker machtselement te schuiven. Zo ligt de
verhouding niet. Spr. meent, dat het aldus is: de partij
ter ene zijde heeft bepaalde wensen geuit en de partij
ter andere zijde heeft gezegd, in hoeverre ze aan die
wensen zou kunnen tegemoetkomen. Dat alles is ge
schied in een goede sfeer. Hij zou met betrekking tot
deze zaak niet van macht willen spreken, omdat men
dan allicht komt tot denken aan misbruik maken van
macht, wat de heer Pols, zo gelooft spr., heeft bedoeld.
Wat het punt zelf betreft, spr. schaart zich gaarne
achter hen, die zeggen, dat men nu al geruime tijd
bezig is om Leeuwarden te maken tot een attractieve
stad. Nu doet zich hier de gelegenheid voor, dat de
gemeente Leeuwarden gastvrouw kan zijn en wel van
niet het eerste het beste gezelschap. Spr. gelooft, dat
zulks haar verplichtingen oplegt, zoals het in het al
gemeen verplichtingen oplegt gastheer of gastvrouw
te zijn. Ook in een gezin pleegt men zich in te spannen
om bij de gasten een goede indruk van gastvrijheid en
sfeer na te laten. Als zodanig staat spr. wel achter dit
voorstel, maar aan de andere kant betreurt hij het, dat
zich hier, waar stadsbelangen worden besproken, een
groepsbelang doet gelden. Spr. zou zo graag willen
zien. dat men, met voorbijgaan van het groepsbelang,
het gemeentelijk, het stedelijk belang zou willen laten
praevaleren. Dat is blijkbaar niet het geval geweest,
maar het komt spr. voor, dat men op het ogenblik heel
dicht bij een oplossing staat, die klaarblijkelijk voor
beide partijen bevredigend is. In het stuk, dat voor de
raad ligt, vindt men een compromis-voorstel opgeno
men, dat B. en W. bereid zijn over te nemen en dat zo
dicht mogelijk staat als spr. de redactie van het
voorstel even mag volgen bij de wensen, die weder
zijds zijn geuit.
In deze gemeenteraad moet men, het stadsbelang
voorrang gevende boven alles, trachten het op deze
basis eens te worden.
De heer Wijkstra wil beginnen met te stellen, dat
hij zich geheel kan verenigen met wat de heer W. C.
Dijkstra naar voren heeft gebracht. Hij is van mening,
dat het college de juiste weg heeft gekozen door het
verzoek van de Middenstandsraad in welwillende over
weging te nemen en asn de raad voor te stellen goed
gunstig te besluiten. Spr. is van mening, dat het van
grote betekenis is, dat de winkels ter verlevendiging
van het stadsbeeld niet alleen verlicht, maar ook ge
opend zijn. Leeuwarden is ten slotte de Friese hoofd
stad en daarom moet, zo gelooft spr., ook gunstig be
schikt worden op het verzoek om openstelling gedu
rende de gevraagde uren. Spr. had aanvankelijk wel
enige aarzeling te overwinnen om achter het voorstel
van B. en W. te gaan staan, omdat hij, de stukken
lezende, wel voelde, dat er achter de schermen nogal
wat moeilijkheden waren geweest tussen de midden
standsorganisaties en de Bedrijfsunie. Tot vanavond
was het voor spr. onzeker, hoe hij zijn houding moest
bepalen, maar nu hij het desbetreffende stuk op zijn
tafel heeft gevonden, is hij tot de conclusie gekomen,
dat het eigenlijk slechts het gebrek aan tijd is geweest,
dat het onmogelijk heeft gemaakt om tot volledige
overeenstemming te geraken. Wanneer hij leest, dat
vanmorgen verschillende voorstellen de revue zijn ge
passeerd en dat uiteindelijk het laatste voorstel heel
dicht in de buurt van de wensen der beide partijen komt,
dan gelooft hij, dat men, wanneer er nog enkele dagen
tussen hadden gelegen, wellicht een volledige overeen
stemming had bereikt. Dat geeft spr. de vrijmoedig
heid, zich graag accoord te verklaren met het voorstel
van B. en W. Hij wil zich in dit verband aansluiten bij
wat de heer Wiersma naar voren heeft gebracht; ook
spr. stelt het op prijs, dat het college het initiatief heeft
genomen om de wagen weer op gang te brengen. Het
heeft hem zelfs een buitengewoon flinke stoot gegeven,
want er zijn weer onderhandelingen door tot stand ge
komen.
Spr. wil een beroep doen op de werkgevers om de
onaangename kant, die er toch aan deze zaak zit voor
de werknemers, die in deze bepaalde uren moeten wer
ken, zoveel mogelijk spr. zou haast willen zeggen
geheel te compenseren door vrije tijd en daarnaast
zou hij een beroep op de werkgevers willen doen om een
compensatie in geld te geven.
De heer Van der Veen wil niet tekort schieten op
dit punt, nu hij een paar stemmen heeft gehoord van
enkele vertegenwoordigers van de P.v.d.A., die deze
zaak een beetje anders zien dan spr. De heer W. C.
Dijkstra wil in dezen niet van een machtselement spre
ken. Hij ziet het zo, dat de partij ter ene aan die ter
andere zijde bepaalde wensen heeft kenbaar gemaakt.
Spr. gelooft, dat men het niet op die manier moet be
kijken. De raad heeft slechts rekening te houden met
de belangen van de stad; de belangen van de betrok
ken partijen behoren niet de doorslag te geven. Spr.
meent, dat men hier thans in de eerste plaats stelt het
belang van het personeel, dat langer zal moeten wer
ken en dat men de belangen, die de middenstand er
zelf bij heeft, overschat. Hij gelooft, dat vele van die
mensen zelf meer kosten hebben dan ze zullen com
penseren. Hij beschikt niet over cijfers en dat doet nie
mand hier. Als men een overzicht had van het aantal
personen, voor wie de bezwaren van de Afdelingsunie
gelden, zou men kunnen zien, dat het hier niet om een
zeer omvangrijke groep gaat. Spr. gelooft, dat kleine
bedrijven er niet bij betrokken zijn; hierin werkt alleen
de ondernemer zelf met zijn gezin.
Inderdaad zal geen grote toeloop op de bedoelde
avonden verwacht behoeven te worden. Overigens ge
looft spr., dat het ook niet op de weg van de raad ligt
zich zo verschrikkelijk druk te maken over de wijze,
waarop de problemen, die eventueel uit deze openstel
ling op de genoemde avonden zullen voortvloeien, zul
len moeten worden opgelost; dit is n.l. een kwestie, die
men veilig kan overlaten aan de betrokken partijen
zelf; aan de ene kant de werkgevers, die immers geen
gebruik behoeven te maken van de ontheffing en aan
de andere kant de werknemers, die mans genoeg zijn
om de rechten, die ze kunnen laten gelden, ook inder
daad te laten gelden.
Spr. acht het enige juiste standpunt dat van B. en W.,
die als motief alleen het belang van de stad aanvoeren.
De Voorzitter komt het voor, dat de beantwoording
nogal kort kan zijn, omdat de gedachtenwisseling, voor
een deel althans, zich niet zozeer gericht heeft tot het
college of betrekking had op het voorstel van het col
lege of de motivering daarvan, maar meer gericht was
van raadslid tot raadslid. En in zoverre dat het geval
is geweest, kan spr. zich van beantwoording wel ont
houden.
Naast deze zou spr. de volgende opmerking willen
maken: De raadsleden herinneren zich natuurlijk de
voorlaatste keer, dat ook een voorstel, verband hou
dende met de Winkelsluitingswet, in de raad is be
handeld. Dat is geweest in de raadsvergadering van
23 September 1953. Het ging toeu over de vraag van
openstelling van de winkels op Dinsdagavond 6 October
en op Woensdagmiddag 7 October. Nu lagen in dat
geval de feiten wel iets anders, maar het principe was
precies hetzelfde. Toen is de beslissing van de raad
geweest de raad herinnert zich dat ook wel tegen
een zekere aarzeling van B. en W. in om het verzoek
om openstelling van de winkels op Dinsdagavond en
op Woensdagmiddag toe te staan, zodat, nu deze zaak
opnieuw aan de orde kwam, zij voor B. en W. wel erg
eenvoudig lag. Hier lag vóór hen een standpunt van
de raad en B. en W. konden zich h.i. gevoeglijk in be
ginsel naar dat standpunt gedragen. En vragen, zoals
die door enkele raadsleden zijn opgeworpen bijv.
door de heren Van Balen Walter en Mani betreffen
de bepaalde elementen in deze zaak, behoeven niet op
nieuw door B. en W. overwogen te worden, daar om
trent diezelfde vragen de vorige keer reeds principieel
door de raad is beslist. Spr. gelooft dan ook, dat hij
cr op dit moment niet nader op behoeft in te gaan.
Men heeft zich alleen af te vragen: wat is hier de
juiste grens tussen het algemeen belang, dus het stads
belang (en het was spr. moge het herhalen een
principiële uitspraak van de raad, dat met openstelling
van de winkels in dergelijke gevallen een stadsbelang
was gediend) en de bijzondere belangen, die misschien
in de verdrukking zouden komen. B. en W. zijn dus
uitgegaan van de vraag: waar wordt om verzocht?
En het verzoek was spr. heeft dit in den beginne al
mogen opmerken openstelling op 5 avonden van de
desbetreffende week. B. en W. waren mèt een aantal
raadsleden, die vanavond hebben gesproken, er van
overtuigd, dat bij dat verzoek niet zozeer sprak het
rechtstreekse belang van enkele detaillisten om op die
avond veel te kunen verkopen, maar het algemene be
lang, ook van de detaillisten, om een zo goed mogelijk