8
9
feest te hebben, zelfs wanneer het bepaalde detaillisten
meer zou kosten dan ze zouden ontvangen. In de con
ferentie, die B. en W. met partijen hebben gehad, was
men het er wel over eens, ook van werknemerszijde,
dat hier niet in aanmerkelijke mate van een verkoop-
belang sprake was. Dat er tegenover de wens van de
winkeliers om hun zaken op 5 avonden van de des
betreffende week open te hebben een aanvankelijke
aarzeling van werknemerszijde bestond om daaraan
mede te werken, was voor B. en W. helemaal niet zo
vreemd; het was hun duidelijk, dat hier op deze wijze
een offer werd gevraagd van de werknemers en B. en
W. hebben daarom juist getracht om de beide belangen:
het groepsbelang en het stadsbelang, in een onderling
gesprek tot overeenstemming te brengen. Dat is, door
dat de tijd ontbrak en de vertegenwoordigers der or
ganisaties zoals spr. zopas al heeft gezegd geen
mandaat hadden, niet direct mogen gelukken, maar
men werd het er wel over eens, dat het belang van de
Maandagavond niet zo groot was, zodat die wel zou
kunnen afvallen. In een volgend gesprek, dat buiten
B. en W. om, maar op hun verzoek is gevoerd, is men
tot de conclusie gekomen, dat ook openstelling op de
Zaterdagavond niet van zo groot belang was. Nu menen
de heren Van der Meer en Van Balen Walter, dat het
laten vervallen van de openstelling op Zaterdagavond
het argument van het college betreffende verlevendi
ging van het stadsbeeld verzwakt. Spr. kan het in het
geheel niet met hen eens zijn, want men heeft afstand
gedaan van de openstelling op Zaterdagavond, omdat
men aldus geredeneerd heeft: De meeste mensen heb
ben een vrije Zaterdagmiddag en dan zal men de stad
naar alle waarschijnlijkheid liever willen bezoeken dan
op Zaterdagavond, zodat verwacht wordt, dat het be
zoek aan de stad op Zaterdagavond toch gering zal zijn.
Dan is het niet zo erg nodig, de winkels op Zaterdag
avond open te hebben. Vandaar, dat men deze heeft
laten vervallen.
Nu is de positie ten slotte zo, dat de werknemers wel
bereid zijn geweest, tot openstelling der winkels gedu
rende bepaalde tijden mede te werken.
Het is niet juist wat de heer Van Balen Walter
heeft opgemerkt dat de Bedrijfsunie in het geheel
niet het algemeen belang heeft willen dienen. De Be
drijfsunie heeft heel duidelijk getoond, dat zij dit wel wil,
maar men is nog niet helemaal tot elkaar gekomen. Het
verschil is echter wel heel gering, n.l. 3 uur: y2 uur op
de Woensdag- en V2 uur op Vrijdag- en 2 uren op Dins
dagavond. De uren van openstelling, die toch ook ge
honoreerd worden door de werkgevers, kunnen in het
algemeen belang wel van de werknemers worden ge
vraagd. Dat te meer, omdat, zoals spr. in het begin
ook heeft gezegd, bij het nadere voorstel een compro
mis wordt beoogt. Precies 50% is overgebleven van de
standpunten, waarop partijen aanvankelijk stonden.
Misschien is het wel min of meer toevallig, dat dit
precies 50% is, maar het kan het compromis toch wel
aannemelijker maken. Spr. gelooft, dat hij zich hiertoe
kan bepalen.
Het wil B. en W. voorkomen, dat, waar aan de ene
kant door de gemeente belangrijke kosten worden be
steed om deze week te doen slagen en ook door de ge
zamenlijke werkgevers kosten worden gemaakt niet
alleen in de vorm van een bijdrage en een belangrijke
bijdrage voor versiering, doch tevens kosten voor
het openhouden van hun winkels, daartegenover toch
van de werknemers het offer kan worden gevraagd,
dat ze in de desbetreffende uren willen medewerken
om ook in dit opzicht het feest te doen slagen. B. en
W. blijven dus bij hun nader voorstel om de winkels in
de genoemde week open te doen zijn op Dinsdagavond
van 810 en op Woensdag- en Vrijdagavond van
610 uur.
Het spijt de heer Mani, in tweede instantie toch nog
op de voorgeschiedenis terug te moeten komen, zulks
naar aanleiding van een door de heer Pols gemaakte
opmerking. Deze stelde de machtsfactor aan de orde,
waarmee hij kennelijk doelde op machtsmisbruik van
de zijde van de werknemers. Spr. wil er echter op wij
zen, dat na het onderhoud, dat heeft plaats gehad tus
sen de Middenstandsraad, het college van B. en W. en
de Afdelingsunie, een afspraak moest worden gemaakt
om alsnog tot een compromis te komen. Vanuit de
Middenstandsraad werd toen gezegd: ,,Wij hebben ons
standpunt bepaald en wijken daar niet van af. U kunt
ons telefonisch opgeven, of U mee wilt werken". Wan
neer men dus van machtsmisbruik wil spreken, dan
moet dit geheel aan de kant van de werkgevers wor
den gezocht en niet aan die van de werknemers.
In feite wil spr. er mèt de heer Schootstra de nadruk
op leggen, dat men zich vrij moet maken van ieder
recht. Het gaat uiteindelijk om het stadsbelang en niet
om de belangen van de zaken of van de werknemers.
Het verschil van mening gaat juist over de vraag, of
het hier een groot stadsbelang betreft. Spr. ziet dat
niet, evenmin trouwens als een werkgeversbelang. Een
zeker nadeel voor een groep werknemers zou kunnen
worden geaccepteerd, als er grote voordelen voor de
werkgevers tegenover zouden staan. Maar er is immers
gezegd, dat het in de eerste plaats gaat om het ver
licht zijn van de zaken en niet om de verkoop. Daarom
begrijpt spr. de aangevoerde redenering niet. De ver
lichting kan ook ingeschakeld worden, zonder dat de
winkels open zijn. Het gaat spr. om het feit, of stads
belangen geschaad zouden worden, als de winkels op
de bewuste avonden niet geopend zouden zijn. Tot die
overtuiging is spr., ook na het antwoord van de voor
zitter en na alles wat er over dit onderwerp in de raad
naar voren is gebracht, niet gekomen en hij zal zijn
stem dan ook niet aan het voorstel kunnen geven.
De heer Bas meent, dat het goed is in tweede instan
tie van zijn mening te doen blijken. Hij c.s. kunnen hun
volledige steun aan het voorstel geven en wel op grond
van het feit, dat de twee partijen het in principe eens
zijn over de noodzaak van het langer open zijn van de
winkels gedurende enkele dagen. Het gaat daarbij niet
in de eerste plaats om de verlichting. Wat de afwikke
ling betreft tussen werkgevers en werknemers, deze
zou spr. willen toevertrouwen aan de mensen, die ter
zake kundig zijn.
De heer Rutkens moet verklaren, ook nu niet over
tuigd te zijn geraakt van het belang, dat hier voor de
stad zou liggen, indien de werknemers enkele uren lan
ger in de winkels zouden moeten verkopen. Wij zijn,
aldus spr., van mening, dat bij het doen van een beroep
op de werkgeversorganisaties in het verleden meer dan
eens is gebleken, dat zo'n beroep tevergeefs was. Nu
wil spr. in het algemeen de kleine zelfstandigen, de
kleine middenstanders, niet te na komen, omdat hij oog
heeft voor de moeilijkheden, waarin zij verkeren, en
daarom juist lijkt het spr. niet nuttig om daarnaast ook
nog een offer te vragen van de werknemers. Afgezien
van het feit, of enkele groepen al of niet in staat zijn
tot het verlenen van compensatie in de vorm van loon,
zijn wij, aldus spr., toch van mening, dat dit is in de
praktijk gebleken sommige werkgevers zich van
een beroep daarop weinig aantrekken en ook voor over
leg niet erg zijn te vinden, zoals in eerste instantie ook
nu is gebleken, toen de Leeuwarder Middenstandsraad
laconiek aan de Unie meedeelde: „Dat is ons stand
punt, daarvan wijken wij niet af". Slechts na taaie vol
harding van de Unie-organisaties is de Middenstands
raad bereid geweest iets terug te krabbelen. Dit is wel
een duidelijk bewijs, dat men met een beroep op de
werkgevers alleen er niet is. Spr. is van mening, dat
de werknemers hieraan niet overgeleverd mogen wor
den. Wij, aldus spr., kunnen het algemeen belang niet
zien van het feit, dat het publiek kan rondflaneren in
de mooi verlichte straten en zich daarbij kan verlus
tigen in het kijken naar enkele in de winkels rond-
lummelende winkelbedienden. Zij menen, dat dat niet
een interessant schouwspel zal zijn. Het zou alleen zin
hebben, als de koopkracht van dien aard zou zijn, dat
er voldoende kopers zijn, die gebruik kunnen maken
van de gelegenheid, dat de winkels 's avonds open zijn.
Zoals echter reeds meermalen door verschillende woord
voerders is opgemerkt, speelt de verkoop geen rol en
er is dus geen enkele belang mee gediend. Spr. zou niet
graag zien, dat enkele werknemers door de raad ge
dwongen zouden worden 's avonds in de winkel te moe
ten staan „nietsnutten". Het lijkt hem beter, dat deze
werknemers in staat worden gesteld mee te doen aan
de feestviering of hun tijd aan andere nuttige zaken
te besteden.
De heer Pols wordt het, vooral na de woorden van
zijn rechterbuurman, steeds moeilijker de lijn vast te
houden en de moeite op te brengen om daar nog wat
van te zeggen. Spr. heeft behoefte om iets te verdui
delijken.
De heer Mani heeft spr. niet begrepen. Deze zaken
mensen getroosten zich een offer. Het gaat er hun
deze week niet om te kunnen zeggen: dit heb ik ver
diend en dat heb ik verloren. Deze week wil men aan
grijpen om goodwill te kweken voor de toekomst.
Het publiek gaat niet grote gebruiksvoorwerpen ko
pen, maar slechts dingen, die men op dat moment nodig
heeft.
Als van de kant van de Middenstandsraad niet vol
doende overleg is gepleegd, dan is dat fout. Men moet
hier behoorlijk overleg plegen. Spr. kan er echter niet
over oordelen; hij heeft het verloop van de zaak niet
van dichtbij meegemaakt.
Hij zou in dit verband ten slotte even op de centrum
functie van Leeuwarden willen wijzen.
De heer Wiersma verheugt het, dat de heer Pols in
laatste instantie heeft gesproken, zoals hij dat heeft
gedaan.
In eerste instantie is het juist de heer Pols geweest,
die eigenlijk het min of meer gebruik of misbruik ma
ken van macht ter sprake heeft gebracht. Nu heeft hij
de nadruk gelegd op het overleg. Spr. is het met hem
eens, dat er omtrent zo'n zaak behoorlijk overleg moet
zijn.
Hij is het ook eens met de heer Schootstra, dat heel
de gedachtenwisseling moet staan in het teken van
overleg. Daarom verheugt het hem, dat de heer Pols
niet meer zo boud gesproken heeft als in eerste instan
tie. Hij kan weten, dat de drie zuilen van de vakbewe
ging in Nederland in de laatste jaren alle mogelijke
moeite hebben gedaan om arbeidsconflicten te voor
komen. Hij hoopt, dat de heer Pols en hij het te dien
opzichte eens kunnen zijn. Spr. komt er niet nader op
terug, omdat de heren Mani en Dijkstra er ook al even
op gewezen hebben. Wanneer hij in eerste instantie
gesproken heeft van „eisen", moge dat ook niet
juist zijn, maar men heeft van de Voorzitter gehoord,
dat de Middenstandsraad zijn eisen zelfs tot de Maandag
uitgestrekt had. Spr. kan zich voorstellen, dat men van
de zijde van de personeelsunie daar bezwaar tegen ge
maakt heeft. Hij gelooft mèt de heer Wijkstra, dat
men het wellicht eens was geworden via het overleg,
wanneer er meer tijd was geweest, al had men dan
misschien aan één van beide zijden of aan beide zijden
nog een veer moeten laten. Spr. gelooft ook inderdaad,
dat deze zaak niet los staat wat de Voorzitter ook
duidelijk heeft gezegd van het algemeen belang en
het stadsbelang en daarom spijt het hem, dat men niet
tot overeenstemming is gekomen, alhoewel men bij
meer tijd misschien toch een bevredigende oplossing
had gevonden.
De heer W. M. de Jong heeft bij een gelegenheid als
deze al eens eerder gezegd wat hij nu meent te moe
ten herhalen. De raad staat hier voor de taak om een
bepaald artikel van de Winkelsluitingswet toe te pas
sen. De raad kan geen onbeperkte faciliteiten verle
nen. Het gaat er hier om, de beperkte mogelijkheden
van de Winkelsluitingswet al of niet te gebruiken. En
nu komt het spr. voor, dat men de zaak eerst alge
meen moet stellen en dan vraagt hij: weet de heer
Mani of wie dan ook dan een betere gelegenheid om
deze mogelijkheden van de Winkelsluitingswet toe te
passen, dan juist die van thans? (Stem: bijv. de Bra
derie!) Zo heeft spr. het de vorige keer principieel
gesteld en na de uitvoerige discussies destijds in de
raad is er geen groot nieuws bijgekomen. Nergens in
Nederland heeft er een debat op dit niveau spr. be
doelt niet hoog of laag! in de gemeenteraden plaats
gehad. Hier komt n.l. iets bij, dat zeer secundair is,
n.l. dit, dat verschillende raadsleden zich gaan af
vragen: Ligt alles nu in de organisatie van werkgevers
en werknemers in middenstandsbedrijven wel geheel en
al vlak Is de onderhandeling wel helemaal fair ge
weest? Spr. gelooft, dat het meevalt en hij laat dit ook
in het midden. Hij wilde die zaak destijds al niet geheel
van die kant benaderen en dat wil hij nu niet en nooit.
Hij meent, dat de raad eerst heeft uit te maken, of er
naar de bedoeling van de wetgever op dit moment aan
leiding is tot het verlenen van ontheffing. Die vraag
kan men over het algemeen volkomen bevestigend be
antwoorden. (Stemmen: Neen.) Er valt natuurlijk over
details te praten. Wanneer men geen openstelling op
de Maandag of op de Zaterdag of een kortere duur
van de openstelling per avond wenst, is dat een kwestie
van amenderen, maar dat tast spr.'s principiële op
merking niet aan. Die betreft alleen de doelmatigheid
van de ontheffing, waarvoor de Winkelsluitingswet de
mogelijkheid geeft. Spr. vindt de openstelling voor de
Zaterdag niet zo heel dringend, al was hij daarin wel
meegegaan.
Spr. heeft 30 jaar contact met de vakbeweging en hij
durft stellen, dat de raad niet geheel en al op de stoel
moet gaan zitten van het overleg der organisaties. Is
dat wel het geval, dan loopt men het gevaar, dat, als
de Bedrijfsunie er niet geheel mee tevreden is, de zaak
niet doorgaat. Daar past spr. voor. Zo ziet hij deze
kwestie per se niet. Hij maakt zich een beetje los van
het feit, dat niet volledige overeenstemming is bereikt,
evenals bijv. van de vraag, of openstelling tot half tien
of tot tien uur mag duren.
De zaak ligt nu, zoals ze ligt en spr. gaat mee. Hij
hoopt, dat het mogelijk is, dat de raad zich voortaan
niet in de genoemde details gaat verdiepen. Hij gelooft
niet, zoals hij reeds zeide, dat in andere gemeenteraden
de zaak zo tot in details wordt uitgesponnen. Dat is
z.i. niet in het belang van goed overleg. Hij weet, dat
de werknemers nog niet een uitstekende positie in
nemen en hij hoopt, dat die beter wordt, maar dat
moet men hier niet uitknobbelen. Dat is spr.'s stand
punt. Hij meent dan ook, het voorstel van B. en W.
min of meer op principiële gronden te moeten steunen.
De Voorzitter gelooft, dat hij in tweede instantie nog
wel korter kan zijn dan in eerste instantie. De heer
Mani heeft gesproken over het beginsel, dat in deze
speelt. Spr. heeft in eerste instantie al gezegd, dat de
raad in een te vergelijken situatie een beslissing heeft
genomen, die voor B. en W. richtsnoer is geweest. De
raad heeft toen ook besloten de openstelling van de
winkels toe te staan. En spr. meent, dat het van B. en
W. spr. moge het herhalen een juist standpunt is,
om zich aan die uitspraak te conformeren. Maar af
gezien daarvan, kan men de vraag stellen, of hier nu
werkelijk van een beginsel sprake is, omdat ook door
de Bedrijfsunie is aanvaard, dat de winkels op een
tweetal avonden geopend zouden zijn; aan het begin
sel van niet-open zijn is ook door de Bedrijfsunie niet
meer vastgehouden.
In de gedachtenwisseling tussen de partijen is het
ten slotte dus een kwestie geweest van minder of meer
openstellen en ten slotte was er slechts een verschil
van 3 uren en spr. meent, dat, waar de zaken zo lig
gen, dat het alleen maar de vraag is, of tegen de wens
van de Unie die 3 uur nog moeten worden toegestaan,
de beslissing niet erg moeilijk is. Hier immers spreekt,
naar de mening van B. en W. en die gebaseerd op
het standpunt van de raad bij een vorige gelegenheid
toch wel duidelijk een algemeen belang. Daarom
vinden B. en W., dat de 3 uur meer-openstelling aan
de Middenstandsraad dient te worden toegestaan.
Spr. meent zich tot deze enkele opmerkingen te
moeten bepalen. En hij zou de raad willen voorstellen,
om, daar deze zaak uitvoerig in twee instanties is be
sproken, de beraadslagingen hierover te sluiten.
De heer Rutkens verlangt stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt met 29 tegen 3
stemmen, (die van de heren Rutkens, Mani en Beek-
sma) aangenomen.
Punt 12 (bijlage no. 74).
De Voorzitter deelt mede, dat B. en W. zich voorstel
len aan de stichting „Ons Garnizoen" te berichten
zoals ook het vorige jaar is geschied dat, wanneer
deze luchtvaartdagen een batig saldo zullen opleveren,