11 dan verwacht wordt, dat een niet onaanzienlijk deel van dat saldo zal worden toegevoegd aan de gevormde reserve. De hear Van der Meer wol dizze kear bigjinne mei in protest, net oan it adres fan it kolleezje, mar oan it adres van de stifting „Ons Garnizoen". En wol hjirom, dat har forsiik krekt nou foar de rie op tafel leit en net in bytsje earder. Spr. hie fansels wol yn 'e gaten, dat dizze fleandagen halden wurde soene en it mei yn dizze rie wol bikend wêze, hoe't hy dêründer stiet, foaral hwat it militaire karakter bitreft. Nou't spr. op de aginda tonearsten dit punt net foun hie, tocht hy: „Ons Garnizoen" rédt harsels nou. De gemeente hoecht har der nou net mei to bimuoijen. Dat hat it gefolch hawn, dat spr. him net fierder yn dit punt fordjippe hat, hwant hy wie fan doel om de diskusjes, dy't earder oer dizze saek halden binne spr. mient, dat dy yn 1951 al bigoun binne noch ris nei to gean om to sjen hwat der fan wjerskanten oer sein is. Nou hat spr. dat mei opsetsin neilitten en tocht: dat hat gjin sin. Hy wol nou foar de fust wei noch inkelde opmerkingen meitsje. Hy kin üt dizze dingen net rjocht wei komme. By him leit wol tige de klam op it militaire karakter fan dizze saek. Al earder hat hy sein, dat hy net it minste biswier hat tsjin it sportive elemint, dat der yn sit. Mar om dizze gelegenheit to brüken om it pu- blyk miskien yntresse by to bringen foar de militaire loftfeart, dat fynt hy nou ienkear net op syn plak. Hy woe yn elts gefal dizze opmerking meitsje en it dêr mar by litte. Him spilet troch de holle it Bibelwurd, dat men net bi trouwe moat op hynders en weinen; de wurden hynders en weinen kin men forfange troch de wurden fleanmasinen en strieljagers. (De heer Wiersma: Er is wel een ander Bijbelwoord te citeren.) Dat kin wol wêze, mar it is spr. net helder, dat minsken, dy't mei him de Bibel léze, net mei dit probleem sitte. Spr. hat him net preparearje kinnen. Dat docht hy miskien by gelegenheid noch wol en dan kin hy it der wol wer ris oer hawwe. Allinnich noch dit: Spr. kin him by dit punt wol öf- freegje: Hwat meitsje wy yn 'e loft dochs in droktme; de A-bom, de wetterstofbom en de kobaltbom binne ommers folie effektiver. Wy moatte üs net folbyldzje, dat dizze demonstraesjes ek mar it minste nut hawwe soene. As der gjin stimming oer dit punt halden wurdt, hat spr. graech de oantekening, dat hy, op groun fan it mi litaire aspekt fan dizze saek, tsjin it ütstel is. De heer Rutkens bevreemdt het ook, dat de raad te elfder ure een voorstel heeft gekregen; daar over hebben wij, aldus spr., van te voren niet voldoende licht kunnen laten schijnen. Evenals de heer Van der Meer moeten wij ons fris van de lever hierover beraden en ons tegen dit voorstel verklaren. Onze argumenten zouden wij op hetzelfde feit willen baseren, als waarop de heer Van der Meer dit heeft gedaan. Wanneer het hier betrof een vlagvertoon lou ter en alleen om het sportieve gebeuren, dan zouden wij daar niet tegen zijn, integendeel, dan zouden wij daarvóór zijn, maar omdat deze gehele organisatie in handen is van „Ons Garnizoen" en datgene wat ge demonstreerd zal worden enkel en alleen, zoals de heer Van der Meer reeds heeft gezegd, militair machtsver toon ten doel heeft, om de bevolking vertrouwd te maken met het militaire apparaat, zijn wij daar op tegen. Temeer, omdat wij geen enkele grondige reden zouden kunnen aanwijzen, die er toe noopt de bevol king vertrouwd te maken met het militaire apparaat in de zin, zoals dit thans gebeurt. De doelstellingen van „Ons Garnizoen" zijn dan ook geen andere dan om de bevolking rijp te maken voor een zeer gevaarlijke gedachte; men wil n.l. door het organiseren van dit militaire machtsvertoon een oorlogsstemming bij de be volking doen postvatten; wij zijn van mening, dat dit onnodig is en dat de gemeenteraad zijn medewerking daaraan niet moet verlenen. Daarom zullen wij tegen dit voorstel stemmen. De heer Wijkstra zegt, dat het niet mogelijk is ge weest om zich over dit punt lang te beraden, maar hij gelooft, dat dit niet zo erg is. Spr. zal hier geen licht over kunnen laten schijnen, maar misschien wel een schemerlampje. Hij gelooft, dat wel allen het er over eens zijn, dat de bewapening op het ogenblik beangstigende vormen aanneemt, maar men weet ook wel, dat er aanleiding is voor die bewapening. Nu kan men twee dingen doen. Men kan in zijn schuilplaatsen gaan, de ogen sluiten voor de bewapening en doen, alsof zijn neus bloedt. Maar spr. gelooft juist, dat het waarde heeft, dat de bevolking van tijd tot tijd in de gelegenheid is om zich te confronteren met het militaire apparaat. Het is van betekenis, dat zij daar kennis van kan nemen, anders is het iets, dat ons, aldus spr., helemaal voorbijgaat, iets, waarvoor wij verantwoordelijkheid moeten dragen, maar die niet op ons willen nemen en waarvoor wij wegkruipen. Spr. is van mening, dat de gemeenteraad hier stellig aan moet medewerken, wat echter hele maal niet wil zeggen, dat wij militairisten of oorlogs ophitsers zijn geworden. Hij juicht het toe, dat de be volking van Leeuwarden en Friesland kennis kan ne men van de werking van het militaire apparaat en dan losgetrokken uit de militairistische sfeer. Daarom is spr. voor het voorstel van B. en W. De heer Tiekstra (weth.) zal allereerst de heer Van der Meer beantwoorden, die volkomen juist heeft op gemerkt, dat dit verzoek tot deelneming in het ga rantiefonds rijkelijk laat n.l. op 6 Mei is binnen gekomen, en dat het goed was geweest, gelet op de juiste omgangsvormen tussen organisatie en gemeente, dat de stichting dit eerder had gedaan. Nu moest, na dat het verzoek was binnengekomen, met spoed een voorstel worden gereed gemaakt. Tot nu toe heeft het toezeggen van een garantie geen financiële consequen ties gehad, omdat de resultaten van deze luchtvaart- dagen zodanig waren, dat voortdurend belangrijke be dragen gestort werden in het Van Weerden Poelman fonds. De stichting zal echter een garantiefonds, gelijk aan de totaal geraamde uitgaven voor deze dagen, moeten vormen. Wat de andere opmerking van de heer Van der Meer betreft, natuurlijk heeft spr. alle respect voor diens mening, evenals voor die van de heer Wijkstra. De raad heeft reeds driemaal achtereen aan een besluit als het onderhavige medewerking verleend. Spr. gelooft dan ook, dat de raad zelf moet uitmaken wat hij doet. Het geluid, dat de heer Rutkens liet horen, was in geen enkel opzicht een verrassing. Het is bekend, hoe men aan die kant over deze zaak denkt. Maar spr. gelooft toch wel, dat het nodig is, dat men zich, zoals de heer Wijkstra zegt, realiseert, dat er een macht, een sterkte nodig is, om onze vrijheid en onze democratische vor men te beschermen en te handhaven. Dat is wel het allereerste wat nodig is en uit dat oogpunt is het nood zakelijk bewapening te voeren. Aan de bevolking moet telkens duidelijker blijken, dat zij zich wel vertrouwd moet maken met de gedachte, dat de democratie waard is verdedigd te worden. En dat is wat anders dan de gedachte zich vertrouwd te maken met de bewapening. De hear Van der Meer is net in anti-militairist; hy kin de needsaek fan biwapening wol ynsjen en hy sjocht net de mooglikheit dat it net mear hoecht. Hwer't spr. lykwols ek de foarige kear tsjin protes- tearre hat, is dit: Men moat der net in feestlik karakter oan jaen en de demonstraesjes, hwer't de hear Wijk stra op doelt, lykje spr. wier net nedich. Spr. soe sizze: it folk komt op oare wize wol genóch yn oanreitsing mei it militaire apparaet. Men moat mar bern yn 'e hüshal- ding hawwe, dy't under tsjinst moatte en men wurdt it ek op syn bilêstingpapier gewaer. De heer Rutkens moet beginnen met de wethouder te verzoeken in het vervolg een beetje luider te spre ken; misschien verstaan de andere raadsleden hem wel. maar spr. zit dagelijks in werkzaamheden, die inspan nend zijn voor de trommelvliezen. De Voorzitter verzoekt de heer Rutkens over het onderwerp zelf te spreken. De heer Rutkens: Daar is geen bezwaar tegen. Wij zullen ons dus tot het onderwerp bepalen en tot het geen reeds over deze zaak is gezegd. Wij kunnen geen enkele oorzaak of aanleiding aanwijzen, die het nood zakelijk maakt, dat men de bevolking in een over matig militairistische geest opvoedt. Andere raadsle den en ook de wethouder menen die wel te zien. Spr. gelooft, dat er inderdaad wel een bepaalde aanleiding zou kunnen zijn, want hij, die niet blind is en die de ontwikkeling van het wereldgebeuren heeft gevolgd, weet, dat wij reeds eenmaal zijn overvallen door een barbaars fascisme en die weet ook, dat op dit ogenblik degenen, die zeggen, dat ze voor de socialistische de mocratie zijn, met dezelfde fascisten pacteren door middel van een E.D.G. In die zin zou er dus wel een gerede aanleiding zijn om waakzaam te zijn, opdat wij niet opnieuw door op revanche beluste nazi-beulen over vallen zullen worden. Spr. gelooft, dat de heer Wijkstra, die het heeft ge had over dictatuur enz., en wethouder Tiekstra hoogst waarschijnlijk hebben gedoeld op de veelomstreden vraag, of wij bedreigd worden door de Sovjet-Unie. Hij veronderstelt, dat dit voor hen aanleiding is om op waakzaamheid aan te dringen. Als men echter let op de ontwikkeling, die zich het laatste jaar op interna tionaal gebied heeft voltrokken, dan kan men van daag de dag een zeer merkbare ontspanning consta teren; wij doen dus beter aan te sluiten op deze ont spanning in de wereld dan op die krachten, die het betreuren, dat die ontspanning er is en die naar aan leiding daarvan menen te moeten weglopen van de con ferentie in Genève; en die het verdrietig vinden, dat op deze conferentie reeds doorschemert, dat er een over eenkomst mogelijk is. Spr. gelooft, dat, van waakzaam heid gesproken, men waakzaam moet zijn t.o.v. die genen, die een conferentie verlaten, waar een over eenkomst op de achtergrond „dreigt" en die, wanneer ze de ontspanning niet meer kunnen keren, achter de schermen toch nog zullen proberen deze te niet te doen en om te zetten in een derde wereldoorlog. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W„ met aantekening, dat de heren Van der Meer en Rutkens tegen zijn. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 6