2
3
B. dat zijn ingekomen:
1. rapporten omtrent controle van de voorschotkas van
de afdelingen financiën en belastingen en algemene
zaken ter gemeentesecretarie en van het hoofd be
scherming bevolking, omtrent controle van de leges
administratie van de afdeling algemene zaken ter
gemeentesecretarie, omtrent controle van de ad
ministratie der algemene begraafplaatsen, de markt
en havendienst, en de kostwinnersvergoedingen, om
trent kasopneming van het stadsziekenhuis, alsmede
omtrent controle van de entrée-gelden van het Prin-
cessehof en het Coulonhuis.
Voor kennisgeving aangenomen.
2. een schrijven van de Bond van Nederlands Over
heidspersoneel te Amsterdam, om te bevorderen, dat
bij het uitblijven van een algemene ziektekosten
regeling voor ambtenaren de tegemoetkoming op
grond van een eventueel voor het jaar 1954 vast te
stellen interimregeling zodanig wordt verhoogd, dat
de na 1 Januari j.l. ontstane meerdere ziektekosten
worden gecompenseerd.
B. en W. stellen voor dit schrijven voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Rutkens gaat er niet mee accoord om dit
schrijven voor kennisgeving aan te nemen. Reeds bij
de behandeling van de intercommunale ziektekosten
regeling voor ambtenaren in de raad is namens de toen
malige fractie van spr.'s partij betoogd, dat het beter
ware om te wachten met deze regeling, totdat van re
geringswege een nieuwe regeling zou zijn afgekomen.
Die nu laat evenwel op zich wachten en intussen heeft
het gemeentepersoneel in Leeuwarden tot aan 1 Ja
nuari 1954 een hogere premie moeten betalen dan die,
welke geldt voor de arbeiders in het vrije bedrijf. Het
lijkt spr. logisch, dat de gemeenteraad er toe zou be
sluiten die hogere premie te compenseren. Wij menen
dan ook, dat het goed is, dat de raad het door de
B.N.O.P. voorgestelde in overweging neemt.
De heer Vellenga zou de heer Rutkens iets duidelijk
willen maken wat deze nog niet helemaal duidelijk is,
n.l. het feit, dat hier met ingang van 1 Januari 1954
het I.Z.A. in werking is getreden, een instituut voor
intercommunale ziektekostenregeling, waarbij ook
Leeuwarden is aangesloten en van welke regeling de
gemeente-ambtenaren kunnen profiteren. Om die reden
is er volgens spr. helemaal geen behoefte aan wat in
het schrijven van de B.N.O.P. wordt genoemd. Het leek
B. en W. daarom een juist gebaar de raad voor te stel
len: Neem het voor kennisgeving aan. Er mag toch
worden verondersteld, dat ieder raadslid van deze ge
meente weet, dat Leeuwarden bij het I.Z.A. is aange
sloten.
Het schrijven sub B 2 wordt hierna voor kennisgeving
aangenomen, met aantekening, dat de heer Rutkens
hiertegen is.
3. bericht van verhindering van mevr. Dr. Blanksma-
Kok en de heren Slaterus en Wijkstra.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3 (bijlage no. 93).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. mej. S. Keuning, alhier;
2. mej. G. A. Ypes, alhier.
Benoemd wordt mej. Keuning, met alg. stemmen.
Punt 4 (bijlage no. 105).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
mej. G. K. Ollemans, te Kollum.
Benoemd wordt mej. Ollemans, met alg. stemmen.
Punt 5 (bijlage no. 92).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
J. W. Hidskes, alhier.
Benoemd wordt de heer Hidskes, met alg. stemmen.
Punt 6 (bijlage no. 109).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. mej. E. Gisolf te 's Gravenhage;
2. mej. L. Hazewinkel te Rotterdam;
3. mej. J. E. Breijer te Amsterdam.
Benoemd wordt mej, Gisolf, met alg. stemmen.
Punt 7.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
A. Salverda te Groningen.
Benoemd wordt de heer Salverda, met alg. stemmen.
De heren Stobbe en De Vries vormden het stembureau.
Punten 8 en 9 (bijlagen nos. 95 en 104).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 100).
De heer Pols zou nog wel enkele vragen willen stel
len, want dit voorstel bevredigt hem, eerlijk gezegd,
niet helemaal.
Hij vraagt zich af, waarom B. en W. op een gegeven
moment zijn overgegaan tot een publieke verhuring van
dit pand; spr. vindt het achteraf jammer, dat Prins
indertijd geen optie voor de onderhavige loods heeft
aangevraagd. Dat was gemakkelijker geweest. Nu gaan
B. en W. haar openbaar verhuren en aan de laagste
inschrijver toekennen. Dit is voor de twee andere in
schrijvers zeer onbevredigend. Spr. ziet de wethouder
neen schudden. Maar spr. vraagt zich af, hoe het mo
gelijk is, dat de P.T.T. met een bod van f 1260,en de
heer Span met een bod van f 1120,de loods niet
hebben gekregen en de heer Prins met een bod van
f 10,per week wel. De heer Prins neemt wel het
onderhoud voor zijn rekening, maar is daarmee buiten
de voorwaarden om gegaan. Dat is spr.'s eerste bezwaar.
Er zijn hier drie inschrijvers, van wie twee zich aan de
voorwaarden houden, terwijl de derde zegt: „Ik trek
mij er niets van aan; ik geef f 10,per week en het
onderhoud is voor mij". Maar dat is voor de gemeente
een slag in de lucht. De gemeente begroot het buiten-
onderhoud op f 300,per jaar, maar hoe kan zij con
troleren, dat dit werkelijk gebeurt? De heer Prins re
deneerde ongetwijfeld aldus: Als ik de loods voor de
som van f 300,plus f 520,huur, ben ik op f 820,
per jaar. Ik ga de loods van binnen opknappen, zodat
ze beter voor mijn doel geschikt is en als ik daar f 100,
per jaar voor reken gedurende 10 jaren, dan komt ik
nooit hoger dan f 920,per jaar.
Spr. zou in de eerste plaats willen vragen: Had hier
een openbare inschrijving moeten plaats hebben? Hij
had het eigenlijk beter gevonden om de loods direct
maar aan Prins te verhuren. De P.T.T. en de heer Span
zal deze gang van zaken wel eigenaardig aandoen.
De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat het misschien
goed is, dat eerst wordt vastgesteld, dat het uitsluitend
kan gaan tussen de hoogste inschrijver, de P.T.T., en
de laagste, de heer Prins. Wat er tussen ligt is niet
in het geding.
Misschien is het ook goed, de voorgeschiedenis op
te halen. De raad zal zich herinneren, dat de gemeente
destijds de opstallen van de veiling heeft overgenomen
en dat tegelijk met die overname het feit zich voor
deed, dat voor de stoffeerderij van de fa. Prins, geves
tigd aan de Herestraat, ruimte moest worden gezocht,
omdat dit bedrijf moest wijken voor het Fries Natuur-
Historisch Museum. Het is mogelijk geweest een op
lossing te vinden door de fa. Prins het hoofdgebouw
van de veiling aan te bieden, evenals de oostelijk van dat
gebouw gelegen loods. Er zijn nog meer opstallen op het
vroegere veilingterrein, maar deze zijn alle door de
gemeente overgenomen tegen afbraakwaarde, omdat ze
ook verder geen feitelijke waarde hadden. Inmiddels
heeft de fa. Prins belangstelling gekregen voor een
loods, die dus bestemd was om te worden afgebroken.
Daarover zijn onderhandelingen gevoerd, tot ten slotte
van de zijde van de heer Prins een voorstel kwam,
gelijkluidend aan dat wat nu door middel van de in
schrijving is binnengekomen. Nu zegt de heer Pols,
dat het een publieke inschrijving was. Een publieke in
schrijving echter veronderstelt, dat de briefjes in het
openbaar worden opgelezen. Zo is het in dit geval niet
geweest. Er is gelegenheid gegeven tot inschrijving op
bepaalde voorwaarden. Prins heeft bij deze inschrijving
vastgehouden aan zijn oorspronkelijk bod; hij zei:
„Geeft U mij de loods, zoals ze daar staat, voor de
som van f520,'sjaars; ik red mij daar wel mee". De
hoogste inschrijving, die van de P.T.T., is f 1260,De
heer Pols attendeert op het feit, dat f 300,is geraamd
voor voortdurend jaarlijks onderhoud. Dit zou de ge
meente moeten uitgeven, als zij het onderhoud voor
haar rekening zou nemen. De kosten, die de gemeente
zou moeten maken om de loods in een voor de huurder
bruikbare staat te brengen, zouden f 1000,bedragen.
Het is een vrij oud geval, van latten opgetrokken, ge
dekt met oude pannen. De toestand, waarin de loods
dus verkeert, levert extra risico op voor buitengewoon
onderhoud en dat is aanleiding geweest, dat het college
heeft voorgesteld om de loods aan de fa. Prins te ver
huren. B. en W. hebben het aldus gemotiveerd in hun
voorstel: „De door de heer Prins geboden huurprijs is
weliswaar lager dan die van de overige gegadigden, doch
de afwijking van de voorgestelde onderhoudsvoorwaarde,
waardoor een lagere huurprijs alleszins gerechtvaardigd
is, alsmede het feit, dat het verkrijgen van de beschik
king over deze loods voor een economische exploitatie
van de in de door Prins reeds gehuurde veilinggebouwen
te vestigen stoffeerderij van bijzondere betekenis is,
hebben ons ten slotte doen besluiten U in overweging
te geven te besluiten overeenkomstig het hierna vol
gende ontwerp".
Meer is er, zo meent spr., op dit moment niet van te
zeggen.
De heer Pols is deze zaak tot zijn grote spijt werke
lijk nog niet duidelijk. Spr. beweerde, dat de huurprijs
van de heer Prins lager ligt dan die van de P.T.T., maar
de wethouder zeide, dat dit niet zo is. Spr. kan voor de
heer Prins echter nooit tot f 1260,komen. Men zegt
wel, dat het onderhoud nu voor Prins is, maar wie
geeft de garantie, dat dit onderhoud werkelijk zal wor
den uitgevoerd Tussen de f 920,die spr. voor Prins
berekende, en de f 1260,— van de P.T.T. ligt, gerekend
over 10 jaar, wel een heel groot bedrag. Spr. kan er
werkelijk niet bij en blijft bij zijn vraag: waarom moest
hier publiek verhuurd worden De andere opstallen zijn
toch ook aan Prins verhuurd zonder inschrijving. Spr.
begrijpt niet welk verschil er is tussen publieke in
schrijving en deze handelwijze, dat men zegt: schrijf
er maar eens op in. Het is nu toch al gebeurd, maar
spr. blijft er bij, dat het mogelijk was geweest om on
dershands te verhuren. Hij heeft het gevoel, dat de toe
zegging van Prins, dat hij voor het onderhoud zal zor
gen een slag in de lucht is. Er bestaat geen garantie,
dat hij het ook werkelijk zal doen.
Bij de heer W. M. de Jong komt, nu de raad waar
schijnlijk zal beslissen, dat dezelfde firma nog een loods
zal krijgen waartegen hij op zichzelf geen bezwaar
heeft wel een gedachte op, die enigszins overeen
komt met die van de heer Pols. Buitengewoon elegant
vindt spr. deze zaak niet.
Hij herinnert er aan, dat hij, toen bij een vorige ge
legenheid de terreinen en opstallen aan Prins zijn ver
huurd, aan B. en W. heeft gevraagd, of zij zeer voor
zichtig zouden willen zijn t.a.v. het verkeersvraagstuk
ter plaatse. Het spijt hem, dat B. en W. het niet met
hem eens kunnen zijn, dat er hier zo weinig mogelijk
verkeer moet zijn. Toch was er waarschijnlijk meer
verkeer gekomen, als een andere inschrijver de loods
in huur had gekregen; daardoor zou de verkeerssituatie
ter plaatse gecompliceerder zijn geworden. Spr. heeft
het woord gevraagd om zijn verzoek van destijds te
herhalen. Hij heeft hoop, dat B. en W. in de toekomst
zijn mening zwaarder zullen laten wegen. Hij vindt, dat
er niet meer verkeer moet komen dan er nu en straks,
als de heer Prins van het terrein gebruik zal maken,
al is.
De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat de heer Pols nog
niet begrijpt, waarom het college van mening is, dat
de door Prins geboden huursom, als men rekening
houdt met de afwijking der voorwaarden, hoger zou
zijn dan de huursom, geboden door de P.T.T. In de
raadsbrief is duidelijk gesteld, dat het voorstel van
B. en W. om de loods te verhuren aan Prins uitsluitend
is gebaseerd op het feit, dat dit object, wanneer het
volledige onderhoud aan de gemeente zou blijven, een
buitengewoon risico met zich zou meebrengen. Het
verschil tussen de huurprijs, geboden door de P.T.T., en
die, geboden door de heer Prins, is f 200,a f 250,
per jaar, maar de vraag is nog, of het extra risico wel
voldoende gedekt zou worden door dat verschil in prijs.
Op welke wijze krijgt het gemeentebestuur zekerheid,
dat deze loods door de heer Prins in goede staat zal
worden onderhouden? vraagt de heer Pols. Dat is ge
woon een kwestie van huurovereenkomst. Het komt
spr. voor, dat het, als Prins in gebreke zal blijven, om
de loods zodanig te onderhouden, dat het ten genoege
van het gemeentebestuur is, zeker wel in staat is dwang
toe te passen. Waarom hebben B. en W., zo vraagt
de heer Pols verder, na onderhandeling met Prins ge
meend een inschrijving te moeten houden Spr. her
haalt, dat het geen publieke inschrijving was en ook
geen openbare verhuur. Deze inschrijving is gewoon bij
gesloten briefjes geschied en dat is uitsluitend gebeurd
om toch enigermate de na onderhandeling door de heer
Prins geboden huursom te kunnen toetsen aan de be
drijf swaarde van de loods. Ingeval het verschil tussen
de hoogste inschrijver en de heer Prins zeer groot was
geweest, hadden B. en W. de raad voorgesteld de loods
aan de hoogste inschrijver te gunnen.
De heer W. M. de Jong antwoordt spr., dat niet meer
verkeer zal worden toegelaten dan voor het bedrijf van
de heer Prins noodzakelijk is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met aantekening, dat de heren Van Balen
Walter, Pols en Van der Veen tegen zijn.
Punten 11 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 110, 97 en 96).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 99).
De hear Van der Meer seit, dat tsjin dit ütstel, sa 't
it der leit, neat yn to bringen is. Spr. wol allinnich
dizze fraech stelle: Hat dizze man yn dat brief fan 1
Maert ek de tiding krige, dat hy binnen ien moanne
yn birop komme kin?
De heer Rutkens zou B. en W. de vraag willen voor
leggen, of het niet mogelijk is om alsnog met de adres
sant een overeenkomst te treffen. Het beroep schijnt
niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan de raad
te zijn gericht, maar het blijkt toch ook de heer
Van der Meer stelde een vraag in deze zin dat adres
sant met de gang van zaken niet op de hoogte is ge
weest.
De hear Van der Schaaf (weth.) moat de hear Van
der Meer meidiele, dat yn it brief, hweryn oan adres
sant kennis jown is fan de öfwizende biskikking, net
opnommen is de termyn, hwerbinnen hy yn birop
komme koe. De hear Van der Meer hat oan syn fraech
gjin algemiene biskögingen forboun, sadat spr. dat yn
syn andert ek net hoecht to dwaen.
Wat betreft de vraag van de heer Rutkens, meent
spr., dat het niet op de weg van het college ligt om met
adressant alsnog tot een regeling te komen. Als hij
zich bij deze situatie niet wenst neer te leggen, dan zou
hij zich misschien onder het aanvoeren van nieuwe
feiten en omstandigheden wederom tot B. en W. kunnen
wenden en dan zou deze zaak opnieuw kunnen worden
bekeken. Maar in dit stadium zijn voor het college stel
lig geen termen aanwezig om betrokkene een regeling
voor te stellen.
De hear Van der Meer fynt it andert fan de wet-
halder wol hiel dtidlik, mar hy mient, dat it dochs wol
oan to rieden is, dat tonei en net allinnich by dit
soarte fan bislissingen, mar by alle bislissingen dêr't