9
nog eens verhoging van bouwvolume te krijgen. Het
geval kan zich voordoen, dat een gemeente het toe
gewezen volume niet tijdig realiseert. Dat is in het
verleden enkele malen voorgekomen en het is ook wel
eens gebeurd, dat zo'n overschotje nog eens werd ver
deeld. Misschien dat daar voor Leeuwarden iets in kan
zitten, maar dat is een kwestie, die nu nog niet kan
worden bekeken. Het college blijft op dit punt echter
diligent en wanneer die gelegenheid zich blijkt voor te
doen, zouden B. en W. daar zeker gebruik van maken.
Verder ziet spr. als een maatregel op langere termijn,
voor de volgende 3-jarige periode op een systeem van
verdeling van bouwvolume aan te sturen, dat voor
Leeuwarden betere uitkomsten zal opleveren dan het
systeem, dat thans in toepassing is.
En het is weer aan B. en W., gesteund door de raad,
de bevoegde instanties daarvoor de nodige argumentatie
te verschaffen, de vinger te leggen op de fouten in de
huidige regeling en dit uit te werken in overleg met
Ged. Staten, die de gehele materie voor Friesland be
kijken, zoals het college het voor Leeuwarden doet.
B. en W. zijn reeds bezig argumenten te verzamelen,
maar dat is stellig op dit ogenblik niet voldoende en
daarom moet ook worden uitgezien naar mogelijkheden
om op korte termijn, dus nog voor de lopende 3-jarige
periode, tot een zo groot mogelijke verruiming te ko
men. En dan is het, naar spr.'s mening, zaak, dat eerst
het terrein wordt overzien, dat wordt vastgesteld waar
nog reserves zijn en of die reserves door Leeuwarden be
nut kunnen worden. Dan is er in de eerste plaats te
wijzen op de provinciale reserve, waarin zich nog een
bouwvolume van 150 woningen bevindt en dat men
speciaal wenst te bestemmen voor het stichten van
tehuizen voor ouden van dagen.
Verder is er dan nog een algemene reserve van 50,
waar spr. straks nog even op terug zal komen.
Het stichten van een tehuis voor ouden van dagen
heeft een aantrekkelijke kant, ook in verband met het
onderwerp, dat de raad thans bezighoudt. Voor een
complex, dat binnen de omschrijving van en binnen de
norm voor een tehuis voor ouden van dagen valt en dat
een capaciteit, gelijkstaande aan een bouwvolume van
150 woningen heeft, wordt n.l. slechts een bouwvolume
van 50 woningen aangerekend, zodat Leeuwarden dus
de mogelijkheid, die daarin ligt, in zijn benarde toe
stand zeker zal moeten gebruiken. Spr. kan de raad
mededelen, dat het college in deze richting werkzaam
is, hoewel het daarbij wel moeilijkheden ondervindt;
de dienst van Gemeentewerken is, in overleg met het
college en in contact met een commissie uit de burgerij,
op dit terrein bezig en heeft al tekeningen ontworpen.
De realisering van dit plan is een van de belangrijkste
punten, die op het program van het college staan.
Spr. noemde zojuist een algemene reserve aan bouw
volume van 50 stuks, die de provincie achter de hand
heeft. Ged. Staten wijzen in hun brief, waarin ze aan
de gemeentebesturen kennis geven van de verdeling
van het bouwvolume voor de thans lopende 3-jarige
periode, er op, dat dit betekent, dat zij uit deze reserve
eens in de drie weken een woning kunnen uitgeven. Er
is hier dus wel enige ruimte, maar als men het grote
aantal gemeenten in aanmerking neemt, dan voelt men
wel, dat dit geen zoden aan de dijk zet en dat het
hoogste wat Leeuwarden hieruit kan krijgen, nog
slechts een droppel op een gloeiende plaat is.
Spr. komt thans tot de factor „migratie". Het is de
raad bekend de heer Kamstra heeft daar uitvoerig
op gewezen, dat de migratie een rol speelt bij de ver
deling en de toekenning van het volume. Dit punt ligt
voor Leeuwarden wel bijzonder ongunstig. De heer
Kamstra heeft een aantal cijfers genoemd, die spr. niet
heeft kunnen controleren, maar waarvan hij de juist
heid wil aannemen. In het systeem van toewijzing
wordt de migratie-behoefte niet vastgesteld, maar ge
raamd en er is bij gezegd, dat deze raming naar boven
kan worden gecorrigeerd, als blijkt, dat zij bij het wer
kelijke verloop achter blijft. Nu is het dus zaak om dit
onderdeel met nauwgezetheid te bestuderen en alle
fouten, die hierin voorkomen, op te sporen en op ver
betering aan te dringen. Naar spr.'s stellige mening
heeft het feit, dat de gemeente Leeuwarden in de jaren
19461953 te weinig woningen zijn toegewezen, druk
uitgeoefend ook op de raming van de desbetreffende
geleerde commissie voor de jaren 1954 t.e.m. '56. Dat
is één fout, waar het college zich op zal bezinnen en het
zal trachten die fout in cijfers uit te drukken. Een
tweede fout op dit onderdeel is door de heer Kamstra
reeds aangeduid; deze staat in verband met het feit,
dat de uit Leeuwarden vertrekkenden meestal vrijge
zellen zijn en dat juist de zich hier vestigenden in ge
zinsverband leven. Een ambtenaar van de dienst heeft
hiervan over de periode van Januari t.e.m. Mei van dit
jaar een berekening gemaakt; die cijfers zijn illustratief
en daarom zal spr. ze even noemen. In gezinsverband
zijn vertrokken over die 4 maanden 696 personen en
889 alleenstaanden. Er hebben zich gevestigd in ge
zinsverband 748 en 803 alleenstaanden. Er zijn dus
889 803 is 86 alleenstaande personen meer vertrok
ken dan zich hebben gevestigd; dit is dus een negatief
saldo. Er hebben zich hier in gezinsverband 696 748
is 52 personen meer gevestigd dan zijn vertrokken. Dat
betekent 26 huizen. Deze cijfers over de genoemde
periode en ook verder in aanmerking genomen, is inder
daad de stelling van de heer Kamstra juist, dat het
systeem voor de toewijzing van woningen in verband
met de migratie voor de verhoudingen in deze stad
absoluut niet goed is. Dit blijkt, naar de mening van
B. en W. ook al uit het feit, dat Ged. Staten het bouw
volume, dat voor migratie aan de provincie Friesland
is toegewezen, n.l. 50 stuks, geheel aan de gemeente
Leeuwarden hebben toegewezen, hoewel dat in het sys
teem, zoals de minister het heeft verdedigd, niet past.
Men ziet dus, dat deze zaak, toegepast en geanaliseerd
aan de hand van de cijfers, niet goed ligt en dat er
dus verandering in moet komen. De heer Kamstra zal
mét de raad wel willen aannemen, dat het college van
B. en W. deze cijfers nog verder zal uitwerken en in
een ernstig betoog zal samenvatten, dat, naar spr.'s
mening, niet zal nalaten indruk te maken. De bespre
kingen ter zake met de desbetreffende departementen
zijn reeds begonnen en B. en W. hebben hoop, dat, ook
op grond van enkele toezeggingen, van enkele uitla
tingen, die door die departementen zijn gedaan, hier
nog wel iets uit kan komen. Maar spr. moet er ook
weer bij zeggen, dat deze verwachting beperkt moet
zijn, omdat in de circulaire, die ter zake van het mi
nisterie is uitgegaan, uitdrukkelijk is gezegd, dat de
correctie van deze migratiefactor slechts i s te be
schouwen als een correctie van de migratoire afwijking,
d.w.z. de afwijking van de raming t.o.v. het werkelijke
verloop van de migratie.
Men kan verder vragen, waar zijn meer te verdelen
reserves Er is inderdaad nog een landelijke reserve
voor industrievestiging en -uitbreiding. Het wordt zo
gesteld, dat, als ergens industrievestiging wenselijk is
en deze zou afstuiten op gebrek aan woningen (als er
dus een acute noodzaak van uitbreiding is), enige con
tingenten bouwvolume beschikbaar zijn. Voor Leeuwar
den spreekt dit niet zo heel duidelijk; alleen de heer
Kamstra heeft er ook op gewezen is hier wel een
klein aantal zeer markante uitbreidingen van bestaande
bedrijven. Er zijn enkele cijfers te noemen, die zeer
sprekend zijn en die bepaald ook indruk moeten maken.
Spr. heeft een rapportje voor zich, maar hij zal het de
raad niet voorlezen. B. en W. zijn dus bezig om uit
eigen administratie, in samenwerking met het ETIF, de
bouwstenen te verkrijgen voor de argumentatie voor
een uitbreiding van toewijzing voor industriewoningen.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft uit die
algemene reserve onlangs een 1500 stuks los gekregen
ter verdeling en B. en W. hopen dus, daar ook het aan
deel voor Leeuwarden van te kunnen krijgen.
Dan is er nog de mogelijkheid van krotopruiming.
Ten aanzien hiervan heeft Friesland dat is in de
circulaire van Ged. Staten medegedeeld in het geheel
gezien niet een onbelangrijk deel in de toewijzing. Er
zijn n.l. aan Friesland in combinatie met Zeeland en
Drente een 3000 woningen toegewezen. Dat is dus een
niet onaanzienlijk deel. En toch is er nog in de alge
meen landelijke reserve een hoeveelheid bouwvolume
voor krotopruiming in het verband van saneringsplan
nen en in die richting is het college ook werkzaam. In
de sectievergaderingen en bij de algemene beschou
wingen tijdens de begrotingsbehandeling zijn mededelin
gen verstrekt, die spr. thans niet behoeft te herhalen.
De raad ziet vrijwel op elke agenda, dat de gemeente
oude huizen, die voor amovering in aanmerking ko
men, aankoopt. Wil de gemeente echter boven het reeds
toegewezene nog extra bouwvolume voor krotvervan
ging kunnen krijgen, dan zullen de woningen moeten
worden geplaatst in een groter verband, n.l. zoals ge
zegd, in een saneringsplan, dat van grote, maar ook wel
van kleinere omvang kan zijn. Dit brengt evenwel geen
directe verlichting van de woningnood mee. Wel wordt
hiermee het woonpeil van degenen, die uit een krot
woning in een betere woning komen, verhoogd. Maar
de wachtlijsten van het Bureau Huisvesting zullen daar
door niet ingekort worden. Bovendien geeft dit nog
bijzondere moeilijkheden, doordat men de gezinnen uit
de te amoveren krotten eerst moet onderbrengen in
woningen uit de bestaande woningvoorraad, voordat
men de krotten kan afbreken en daarvoor nieuwe
woningen in de plaats kan bouwen.
Ten slotte nog deze opmerking in het algemeen. Aan
B. en W. ligt deze zaak even na aan het hart als aan
de interpellant c.s. en aan de raad en spr. wil wel ver
zekeren. dat B. en W. bezig zijn zich in deze materie
te verdiepen en dat zij de mogelijkheden, die zij zien,
telkens benutten. Daarmee zullen zij voortgaan. Zij
zullen tijdig voor de verdeling van het volgende 3-jarige
tijdvak argumenten aanvoeren om tot een beter systeem
van verdeling te komen. De mogelijkheden, die zich op
korte termijn voordoen, heeft spr. ook de revue laten
passeren en hij kan de verzekering geven, dat niets
wordt nagelaten om binnen te halen voor de gemeente
Leeuwarden wat mogelijk is.
Het heeft de heer Kamstra zeer verheugd, dat de
wethouder zijn waardering heeft uitgesproken voor de
door spr. gehouden interpellatie. Hij heeft een heel uit
gebreid antwoord gekregen, waar hij van zijn kant ten
zeerste mee ingenomen is. Hij zou nu bij zijn repliek
heel kort kunnen zijn en kunnen volstaan met op te
merken, dat de toestand nog erger blijkt te zijn, dan spr.
had geschetst. De woorden van wethouder Tiekstra en
de cijfers, die hij noemde, geven een nog schriller beeld
van de toestanden op huisvestingsgebied in Leeuwarden.
Spr. c.s. zijn dus zeker niet ontijdig gekomen met hun
interpellatie. Het werd hoog tijd, dat de vinger eens op
deze diepe wonde werd gelegd.
Van hetgeen wethouder Van der Schaaf heeft aan
geroerd, heeft spr. het meeste getroffen diens vrees,
dat de oplossing van het woonruimtevraagstuk geremd
zou worden, doordat men, wat de bouwcapaciteit be
treft, tegen het plafond zit. Volgens spr. behoeft men
daar niet bang voor te zijn. Wanneer in het westen en
midden van het land stevig wordt gebouwd, dan is het
kleine beetje wat hier gebeurd van minder belang.
Spr. heeft met groot genoegen van de wethouder van
openbare werken vernomen, dat de gedachte, die al
eerder in de raad naar voren is gekomen bij de ten
toonstelling „50 jaar wonen" en die gaat in de richting
van het bouwen van een bejaardencentrum, nog leeft.
Deze gedachte blijkt niet alleen nog te leven, maar het
college doet ook alle mogelijke moeite een dergelijk
plan te realiseren. De totstandkoming van een bejaar
dencentrum heeft dit grote voordeel, dat het hiervoor
benodigde bouwvolume slechts voor een derde deel mee
telt. In de provincie is al in vele plaatsen zo'n centrum
gebouwd. Spr. hoopt van harte, dat het zal gelukken
ook hier tot de bouw daarvan over te gaan. De moge
lijkheid wordt dan geopend grote woningen, die nu
door kleine gezinnen worden bewoond, vrij te maken
voor grotere gezinnen.
Het van de zijde van het college gegeven antwoord
is een bevestiging van hetgeen door spr. c.s. naar voren
is gebracht. Het college geeft volmondig toe, dat de
toestand inderdaad zeer, zeer moeilijk is.
Spr. wil nogmaals zeggen, dat hij c.s. de vaste over
tuiging hebben, dat door het college alles wordt gedaan
om verbetering in deze toestand te brengen.
De wethouder heeft ook gewezen op de krotopruiming.
Provinciaal gezien is hiervoor een behoorlijk bouw
volume beschikbaar, maar desondanks ligt hier een
geweldig probleem, plaatselijk zowel als provinciaal,
welks oplossing nog niet in zicht is. Het vaststellen en
uitvoeren van saneringsplannen is niet iets, dat op
korte termijn zijn beslag krijgt. Hiervoor is een lange
tijd nodig, maar wij moeten, aldus spr., ook voor de
komende tijd werken. Het gaat niet alleen om de lo
pende drie jaar, maar ook om de periode, die daarna
komt. Ook daaraan moet aandacht worden besteed. Dit
is ook de gedachte geweest, die spr. c.s. heeft geleid
bij het maken van de gegeven indeling en de verdeling
over de provincie. Nu valt er aan de kop ook nog wat
te verdelen. Spr. denkt hierbij aan de nog aanwezige
landelijke reserve. Leeuwarden moet stellig trachten
van deze reserve iets los te peuteren. Daar kan al vast
mee worden begonnen en er kan ook al aan worden
gewerkt, om voor de na 1956 komende jaren een groter
volume toegewezen te krijgen.
Spr. c.s. hebben gemeend het niet bij deze interpel
latie te moeten laten, maar een motie te moeten in
dienen. De aanneming daarvan kan naar hun mening
de arbeid, die het college in deze moet verrichten, steu
nen. Spr. zou dan willen voorstellen deze motie aan de
minister en aan gedeputeerde staten te sturen. Het is
helemaal niet de bedoeling om daarmee tegen de mi
nister en Gedeputeerde Staten te zeggen, dat zij niet
weten, dat het er in Leeuwarden zo slecht voor staat.
Wél wordt hiermee de toestand in Leeuwarden speciaal
onder de aandacht gebracht en aangetoond, dat het
op deze manier ondoenlijk is verder te werken. Het
is zedelijk niet verantwoord. Spr. heeft daarom de eer
de volgende moties voor te stellen:
De Raad van de gemeente Leeuwarden, in openbare
vergadering bijeen op Woensdag 23 Juni 1954;
Besprekende
de beangstigende woningpositie in deze gemeente;
Overwegende
dat de aanvrage om woonruimte, ondanks de woning
bouw, in zeer sterke mate is toegenomen en nog steeds
stijgt;
dat door de karige toewijzing van bouwvolume voor de
jaren 1954'56 de eerste drie jaren zeker niet op ver
betering mag worden gerekend;
dat van inlopen van het woningtekort, zoals door de
Minister, bij vaststelling van het bouwvolume, werd
voorgestaan, waarbij als percentages werden genoemd
46 of 13%, voor Leeuwarden geen sprake kan zijn;
Spreekt zijn teleurstelling uit over de te kleine toe
wijzing van bouwvolume aan de provincie Friesland
en daardoor ook aan de gemeente Leeuwarden;
Verzoekt met klem aan de Minister van Wederop
bouw en Volkshuisvesting een groter bouwvolume aan
de provincie Friesland te willen verstrekken en
Besluit:
deze motie ter kennis te brengen van de Minister van
Wederopbouw en Volkshuisvesting
en gaat over tot de orde van de dag.
De Raad van de gemeente Leeuwarden, in openbare
vergadering bijeen op Woensdag 23 Juni 1954;
Besprekende
de beangstigende woningpositie in deze gemeente;
Overwegende
dat de aanvrage om woonruimte, ondanks de woning
bouw, in zeer sterke mate is toegenomen en steeds
stijgt;
dat door de karige toewijzing van bouwvolume voor de
jaren 1954'56 de eerste drie jaren zeker niet op ver
betering mag worden gerekend;
dat van inlopen van het woningtekort, zoals door de
Minister, bij vaststelling van het bouwvolume, werd
voorgestaan, waarbij als basis-percentages werden ge
noemd 46 of 13%, voor Leeuwarden geen sprake kan
zijn;
Spreekt zijn teleurstelling uit over de te kleine toe
wijzing van bouwvolume aan de provincie Friesland;
Vraagt van het college van Gedeputeerde Staten
medewerking, opdat voor Friesland een groter ruimte
contingent voor woningbouw zal worden beschikbaar
gesteld en vraagt speciale aandacht:
voor de zeer moeilijke positie, waarin Leeuwarden op
het terrein van de woonruimte verkeert, en
Besluit:
deze motie ter kennis te brengen van de Gedeputeerde
Staten van Friesland
en gaat over tot de orde van de dag.