8 fTaÏtTj v 9 brief fan de Kamer van Koophandel. En yn forban dêrmei is it miskien mooglik, dat de Foarsitter spr. de reden opjaen kin, hwerom dit gefal dan net yn de sit ting fan 23 Juny bihannele is. It komt spr. foar, dat it brief fan dy fiif tsjinstanners der eigentlik net op fan ynfloed wêze kinnen hat, hwant dat brief is datearre op 20 Juny. Dat wie in Snein en Sneon de 19e Juny hiene de riedsleden de aginda al yn hüs. It gearstallen fan de aginda stie dus los fan dat brief. De heer Ras wil graag mededelen, dat hij persoonlijk voor het voorstel van B. en W. is. Hij wil er graag enkele motieven aan verbinden. Het eerste is, dat hem bekend is, dat t.a.v. deze materie onenigheid bestaat onder de groentehandelaren. De heer Van der Meer heeft gezegd, dat het grootste deel van de groente handelaren voor deze vacantie is, maar hij vergeet, dat op dat grote aantal voorstemmers een heel groot deel straathandelaren is, die niet onder de verplichte va- cantieregeling vallen. Deze mensen hebben hier voor deel van, want ze hebben, terwijl ze wel meehelpen om deze vacantieregeling tot stand te brengen, niet de verplichting om vacantie te nemen; zij kunnen tijdens de vacantieweken doorwerken. Behalve spr.'s motieven tot steun aan het voorstel van B. en W.: de onenigheid onder de groentehandelaren zelf en de doorzichtigheid van de beweegredenen van sommige voorstemmers, heeft hij nog een tweede motief, n.l. de korte tijd van voorbereiding. De heer Mam spijt het, dat het college met het af wijzende voorstel op dit verzoek van de samenwerkende organisaties is gekomen. Er is hier al enige keren ge sproken over tijdsgebrek, doch dat kan alleen maar ontstaan zijn als gevolg van het schrijven van een 5-tal leden van de betrokken organisaties. Spr. kan zich n.l. niet voorstellen, dat er, wanneer men in April al begint te werken aan een zaak, die eind Juli volledig rond moet zijn, sprake is van tijdsgebrek. Hij staat op het standpunt, dat men, wil men toch spreken van te wei nig tijd om tot een vergelijk te komen, de schuld daar van niet moet zoeken bij degenen, die het verzoek hebben ingediend, maar bij hen, die er tegen ageerden. Zij hadden van het begin af aan kunnen weten hoe de zaak er voor stond; zij hadden alle mogelijke inlichtingen kunnen krijgen. Zij hebben echter niet geïnformeerd. Spr. kan niet zeggen willens en wetens, maar het is toch zeer typerend, dat de raad nu al enige keren een zaak als deze, waarbij een deel van de middenstand is betrokken, heeft behandeld. En daarbij was altijd tijdsgebrek aan de orde. De vraag komt wel eens bij spr. op: wordt dit niet opzettelijk zo gespeeld? Krijgen de betrokkenen hierdoor gemakkelijker hun wensen door gevoerd? Dit is een gevoel, dat spr. heeft en waar hij voor zichzelf even rekening mee moet houden. Dit tijdsgebrek kan z.i. nooit uitgespeeld worden tegen degenen, die deze aanvrage hebben ingediend. Er is gezegd, dat de bevoorrading van inrichtingen in gevaar komt, maar spr. kan zich dat eigenlijk niet indenken. Als deze vijf handelaren maar voor de helft in de positieve zin zo eensgezind waren als zij het nu in negatieve zin zijn, konden ze zeker een regeling ont werpen, waarbij de bevoorrading van de ziekenhuizen op normale wijze kon plaats hebben. Zij zeggen, dat zij al aan vacantiespreiding hebben gedaan en dat daar door de nieuwe regeling voor hen en hun personeel moeilijkheden zal opleveren. Spr. gelooft dat niet. Hij zou zeggen, dat degenen in deze bedrijven, die vacantie hebben gehad, dan prachtig mooi ingedeeld kunnen worden wanneer er althans enige saamhorigheid is bij die bedrijven, welke in die week de leveranties aan de inrichtingen hebben. Het. verlies zal juist voor degenen, die aan grote inrichtingen leveren, kleiner zijn dan voor de kleine handelaren, die het direct van de verkoop over de toonbank moeten hebben; immers, de leveringen aan inrichtingen zijn volledig controleerbaar. Wanneer er saamhorigheidsgevoel bestaat, zouden die levei ingen heel gewoon behoren te worden uitgevoerd door collega's-winkeliers, terwijl daarna de normale leveranciers de ontvangen bedragen krijgen; dit zou dus helemaal niet tot winstderving aanleiding behoe ven te geven. Spr. kan vooralsnog niet zien, dat ook maar een enkel argument is aangevoerd, dat het grote sociale voordeel, dat in het vaststellen van deze regeling be sloten ligt, te niet doet. Voorshands staat hij op het standpunt, dat hij zjn stem niet aan het voorstel van B. en W. kan geven. De heer W. C. Dijkstra wil zich graag scharen ach ter zijn partijgenoot de heer Mani. Jarenlang was de middenstand van oordeel, dat men een zaak wegens vacantie niet zou kunnen sluiten. Dientengevolge zijn de mensen, in de middenstandsbedrijven werkzaam, ook jarenlang verstoken geweest van het genoegen en de ontspanning naar lichaam en geest, die nu eenmaal met vacantie samenhangen. In deze situatie is de laat ste jaren gelukkig verandering gekomen. In toenemen de mate gaan de vakgroepen er toe over om in onder ling overleg de zaken gedurende enkele dagen of een week te sluiten en wanneer men informeert hoe dit bevalt, dan hoort men alleen maar: wij hadden dit veel eerder moeten doen. Blijkbaar dringt dus de be tekenis van de vacantie als sociaal verschijnsel al meer en meer ook tot deze groepen door. Het spreekt echter vanzelf, dat de een zich gemakkelijker aan een derge lijke ontwikkeling aanpast dan de ander. Het is ook wel aannemelijk, dat de omstandigheden voor de een iets ongunstiger zijn dan voor de ander, waardoor de een zich iets minder kan veroorloven dan de ander. Maar wanneer vandaag de dag in een bepaalde groep een meerderheid van 80% zegt: „Wij zouden het nu wel willen", dan vraagt spr. zich af, of de raad goed doet door te zeggen: 20% is tegen, dus krijgen die 80% de regeling ook niet. Er werd zojuist op gewezen, dat on der die 80% een groep zou zijn, welker financieel be lang is gediend door deze regeling. Spr. gelooft, dat dit uiterst moeilijk te controleren valt. Cijfers daarom trent staan hem niet ten dienste. Hij gaat er van uit, dat de tegenstanders dit feit dan ook wel degelijk aan de voorstanders aan het verstand zullen hebben ge bracht. Men mag dus aannemen, dat dit wel in het oordeel van de tegenstanders verdisconteerd is. Al met al vindt spr. de overweging van B. en W., dat hier enigszins van tijdnood sprake is, niet van zoveel gewicht, dat de raad deswege het verzoek van de organisaties zou moeten afwijzen. Hij schaart zich dus gaarne achter zijn partijgenoot de heer Mani, door te zeggen, dat hij voorlopig zijn stem niet aan het voorstel van B. en W. kan geven. De heer Rutkens citeert de volgende zinsnede uit het voorstel van B. en W.: „Daar wij blijkens het voren staande inwilliging van het verzoek, althans voor dit jaar, niet raadzaam achten, geven wij U in overweging er afwijzend op te beschikken". Wanneer wij deze motivering zien en de argumen tatie, die de tegenstanders tegen deze vacantieregeling naar voren brengen, n.l. dat de leveringen aan de zie kenhuizen in gevaar komen, dan moeten wij toch vast stellen, dat deze bezwaren ook voor een volgend jaar gelden. En daaruit blijkt dus reeds, dat ze tegen een vacantieregeling, welke dan ook, zijn. Natuurlijk sluit spr. zich aan bij hetgeen de heer W. C. Dijkstra heeft gezegd, n.l. dat de„e gehele materie al in de organisaties ter sprake is gebracht en ook de heer Mani heeft daarop gewezen. De raad zou er niet goed aan doen, zich bij het argument van de tegen standers onder de groentewinkeliers neer te leggen, omdat ze het volgend jaar weer met hetzelfde argu ment zouden komen. Het lijkt ons, evenals de heer W. C. Dijkstra, onbil lijk om niet tegemoet te komen aan de wens van een grote groep van mensen, die nu eindelijk ingezien heb ben, dat ook voor de middenstand met succes een va cantieregeling kan worden toegepast; zij verlangen ook naar vacantie en dit verlangen is zeer begrijpelijk, voor al voor spr., omdat hij, als arbeider, uit ervaring weet, dat de strijd voor de vacantieregeling een hardnekkige is geweest. De betrokken vijf grote zakenlieden hebben blijkbaar niet zozeer belang bij een vacantieregeling; het feit, dat ze er bezwaar tegen maken, betekent echter niet, dat ze geen vacantie zouden willen hebben; zij kunnen tóch wel met vacantie gaan; zij hebben personeel onder zich, dat vaak wel zo geïnstrueerd is, dat het de taak van de eigenaar van het bedrijf over kan nemen, zodat het toch wel door blijft draaien, in tegenstelling tot dat van de grootste groep, die van de kleine zakenlieden, die, wanneer ze vacantie willen hebben, hun winkels moeten sluiten. Het is daarom, dat wij ook niet met het voorstel van B, en W. accoord kunnen gaan. De heer K. de Jong zegt, dat er vanavond al heel wat woorden zijn gesproken ten gunste van het ver zoek, dat is ingediend en hij gelooft als hij de raads- brief goed leest dat de argumenten bij het college ook wel ingang hebben gevonden. Spr. heeft ten minste de indruk, dat B. en W. ongeveer dit standpunt in nemen: wij voelen wel voor een vacantieregeling, maar gezien de korte tijdsduur, die ons rest, zouden wij die eigenlijk, omdat partijen het niet met elkaar eens zijn, in dit stadium nog niet willen voorstellen. Spr. vraagt zich af, of er toch nog niet een mogelijk heid is, om aan de wensen van de organisaties tegemoet te komen. Als het maar half kan, zou spr. toch graag zien, dat de aangevraagde vacantieregeling alsnog wordt toegepast, niet alleen uit sociale overwegingen, maar ook omdat de verschilpunten tussen de partijen door de ontwikkeling van de laatste weken al zijn achterhaald. Ten eerste is er voor de centrumwinke liers t.a.v. de leveranties aan ziekenhuizen dispensatie te verkrijgen. Dat argument spreekt dus al niet zo sterk meer. Een tweede punt is, dat de acht personen, die tegen deze regeling bezwaar hebben, zelf al een onderlinge vacantieregeling hebben. Zij voelen dus wel voor vacantie, maar niet in het raam van het geheel, hoofdzakelijk, omdat zij bang zijn, dat de wijkrijders zullen blijven venten. Dat bezwaar is ook grotendeels ondervangen, omdat 80% van hen hebben verklaard, dat ze niet met de kar zullen gaan rijden. Jammer is, dat, toen men met bezwaren bij de Leeu warder Middenstandsraad is gekomen, niet bekend was wat nu wel bekend is en dat genoemde raad ad- haesie met het adres van de centrumwinkeliers heeft betuigd. Ongetwijfeld zou, wanneer de samenwerkende organisaties bij de Middenstandsraad de aanvankelijke bev.waren zouden hebben weerlegd, die raad wel een ander geluid hebben laten horen. Ook het argument van adhaesiebetuiging van de Leeuwarder Midden standsraad wil spr. dus niet te zwaar laten wegen. Is het niet zo te plooien, dat de centrumwinkeliers ingepast worden in de vacantieregeling? Spr. zou het toejuichen, wanneer het college alsnog wil overwegen aan het verzoek van de organisaties te voldoen. De heer Van der Veen is graag bereid het voorstel van B. en W. te onderschrijven. Als vacantiemaanden worden over het algemeen ge rekend Juni, Juli en Augustus en daar is nu precies de helft van om. Als men nu hoort met hoeveel sup posities gewerkt moet worden, hoe groot de onzeker heden nog zijn, aan vindt spr., dat men niet nu, maar een volgend jaar tot een regeling moet overgaan. Er is gezegd, dat de motieven van een aantal voor standers van een vacantieregeling onder de groente handelaren niet correct zouden zijn, maar daaromtrent zou men toch, voordat men dit argument kan beoor delen, enige zekerheid moeten hebben. Mevr, Blanksma-Kok zegt, dat een kleuter reeds hoort: Je mag dit niet en dat niet, je moet dit en je moet dat. En dat gaat steeds zo door in het leven. Als het voorstel van B. en W. niet wordt aangenomen, zal de raad de groentehandelaren dwingen vacantie te nemen. Spr. kan zich best voorstellen, dat er onder dezen mensen zijn, die zeggen: Als ik met vacantie ga, gaan mijn onkosten wel door, d.w.z. mijn perso neelskosten en sociale lasten, maar mijn verdiensten niet. Wanneer dus de groentehandelaren het niet allen over het nemen van vacantie eens zijn, vindt spr. het dwaas om te zeggen: je moet vacantie nemen. Zeg dan: je mag vacantie nemen. Spr. zou willen afwachten, tot ze het wel met elkaar eens zijn; dan is er nu geen raadsbesluit nodig en kun nen ze het onderling wel af. De heer Kaïnstra is door de discussies eigenlijk tot een ander standpunt gekomen dan hij c.s. oorspron kelijk meenden te moeten innemen. Hij meende eerst mèt het college, dat het in verband met tijdnood beter was, het voorstel van B. en W. aan te nemen en de gelegenheid te geven om gezamenlijk tijdig een regeling voor het volgende jaar klaar te maken, die accep tabel is. Het standpunt van mevr. Blanksma kan spr. in het geheel niet onderschrijven, maar na hetgeen hij van avond heeft gehoord van de heer K. de Jong, die blijk baar met de zaak op de hoogte is, meent hij, dat de tegenstanders onder elkaar al een regeling hebben. Wanneer dat zo is, is er helemaal geen bezwaar tegen om de regeling, zoals die voorgesteld wordt door 80% van de groentehandelaren, te accepteren, vooral ook doordat de wijkrijders dat was voor spr. nogal een bezwaar vrijwillig hebben besloten om in de va- cantie-periode ook niet te rijden. De Voorzitter zal namens het college de verschil lende sprekers beantwoorden. Om te beginnen, zou spr. willen opmerken, dat de betrokken bonden zich eerst tot B. en W. hebben gewend, niet tot de raad. Zij hebben aan B. en W. het verzoek gedaan om een va- cantie-regeling voor hun leden in Leeuwarden te willen vaststellen en dat verzoek is ingekomen op de 6e Mei. B. en W. hebben van de Kamer van Koophandel een advies gekregen, dat is gedateerd 25 Mei en ten slotte hebben zij dat advies, dat, zoals de raad weet, af wijzend was, nog aan de bonden voorgelegd. Die heb ben B. en W. daar op 8 Juni op geantwoord. Daarna hebben B. en W. spr. kan de raad dat gerust zeg gen in overweging gehad om een vacantieregeling via de Commissie voor de Strafverordeningen aan de raad voor te leggen, maar voordat het zover was, kwam de brief van 20 Juni van de tegenstanders, die in het raadsvoorstel is genoemd en die op 22 Juni hier is in gekomen. Waarom dat is de vraag van de eerste spreker, de heer Van der Meer is deze zaak dan niet in de zitting van 23 Juni behandeld Omdat een verzoek of adres aan de raad toen nog niet ter tafel lag. Alles was nog slechts gericht geweest tot B. en W. Men begrijpt uit de volgorde van deze data ook, dat het ook niet wel mogelijk was (omdat deze zaak via de Commissie voor de Strafverordeningen diende te lopen) voor de raadszitting van 23 Juni een voorstel klaar te hebben. Inmiddels op 22 Juni kwam dan dat be zwaar van acht groentehandelaren bij B. en W. binnen. Toen hebben B. en W. spr. meent hier kort te kun nen zijn en eigenlijk behoeft hij niet anders te doen dan te herhalen wat in de raadsbrief staat de tijd te kort gevonden om deze zaak voor te bereiden op de wijze, zoals zij meenden, dat ze moest worden voor bereid. Het zal wel duidelijk zijn en dat blijkt ook wel uit wat hij zopas heeft gezegd dat B. en W. niet tegen een vacantieregeling voor deze bedrijven in het algemeen zijn. Dat is ook wel gebleken uit hun waarderend voorstel, waarbij een vacantieregeling voor slagersbedrijven was ontworpen en dat blijkt ook wel duidelijk uit hun voorstel van thans, waarin zij zeggen, dat zij voor deze zomer geen vrijheid hebben kunnen vinden om een vacantieregeling voor groentehandela ren voor te stellen; althans in de voorlaatste alinea van de bijlage staat, dat B. en W. inwilliging van het verzoek voor dit jaar niet raadzaam achten. Zij acht ten, toen zij op 22 Juni deze bezwaren ter tafel kregen spr. moge dit herhalen de tijd te kort, om de belangen over en weer voldoende tegen elkaar te kun nen afwegen. Hier wordt geargumenteerd met bepaalde percentages van voor- en tegenstemmers en zelfs is op een zeker ogenblik het woord democratie genoemd, maar B. en W. menen, dat deze zaak toch niet enkel met het noemen van die percentages kan worden afge daan. De voorstanders en ook de tegenstanders zijn niet allen gelijksoortig. Men kan hun stemmen niet vergelijken men houde spr. de vergelijking ten goede met het stemmen in de raad. Hun belangen toch zijn wel zeer verschillend. Spr. zou het eerder kunnen vergelijken met het stemmen in een waterschap. Ook daar leidt het verschil in belangen tot een verschil in stemmenaantal en naar spr.'s mening zeer terecht. Voor B. en W. was het toch wel de vraag: hoe zwaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 5