10 JS \-AiT Y 11 weegt het belang van deze tegenstanders, die zeggen, dat ze grote bedrijven hebben wat B. en W. en raad trouwens ook uit eigen wetenschap wel bekend is en dat ze door hun grote bedrijven ook een grote klantenkring hebben en dat dus ook de belangen van deze klanten in het geding zijn. En hoe zit het met de mogelijkheid van wat hier ge noemd is de dispensatie van de levering aan grote inrichtingen en met de mogelijkheid van inpassing van de eigen vacantieregeling van de grote bedrijven in de algemene vacantieregeling? De verschillende belangen van voor- en tegenstanders, die hiermee verband hou den, de mogelijkheid van dispensatie, van inpassing van de vacantieregeling en dat alles in verband met het feit, door de heer Van der Veen genoemd, dat het vacantieseizoen toch eigenlijk al begonnen is, durven B. en W. dit niet goed aan; zij moeten ten slotte toch ook rekening houden met degenen, die tegen zijn, maar zij weten niet in hoeverre hun dat mogelijk is. Daar om wilden zij voor dit jaar niet met een voorstel bij de raad komen. Voor een volgend jaar is er gelegenheid te over deze zaak te bekijken op de wijze, waarop ze volgens de mening van B. en W. bekeken moet worden. Nu is op het laatste ogenblik d.i., zo gelooft spr., op 9 Juli, dus aan het einde van de vorige week het onderhavige verzoek bij de raad binnengekomen. B. en W. hadden de raad ook nog kunnen voorstellen om dit verzoek om prae-advies in hun handen te stel len, maar zij hebben dat opzettelijk niet gedaan, om de raad de gelegenheid te geven ook een andere beslissing te nemen dan B. en W. gemeend hebben te moeten nemen. Vandaar, dat dit geval nu in deze ver gadering van de raad is gekomen. Wanneer de raad meent n.a.v. dit adres een besluit te kunnen nemen tot vaststelling van een vacantieregeling, dan is dat B. en W. goed; dan is de verantwoording daarvoor bij de raad. Ondertussen zou spr. op grond van de overwegingen, die ook B. en W. hebben geleid tot afwijzing, de raad toch willen afraden voor deze zomer nog een regeling vast te stellen; hier zijn immers nog tal van onduide lijkheden. De hear Van der Meer seit, dat de Foarsitter bigoun is mei to sizzen, dat it forsiik oan B. en W. rjochte is en net oan 'e rie. Dat hat lykwols foar it kolleezje gjin biswier west om alfêst advys to freegjen by de Kamer van Koophandel. Nou sille de organisaesjes net al to goed mei de hiërarchyske wei op de hichte west hawwe, mar hie it dan net better west, dat it kolleezje yn elts gefal dizze minsken der op tiid efkes op wiisd hie? Fierders sei de Foarsitter, dat alle stimmen hjir net like swier weagje. Dat is spr. mei him iens; dat- selde wie yndertiid ek sa by de slachters, mar doe is der op dy manear net oer praet. It is spr. noch net hielendal dódlik wurden hokker rol it brief fan de tsjinstanners nou spile hat yn forban mei it tiidskema, hwant dat brief is ynkommen op 22 Juny, wylst de rie al op 'e 19e Juny de aginda hie. Alles byinoar nommen, kin spr. net sizze, dat de Foarsitter de biswieren, dy't ■hy al ütspriek, weinommen hat. Hy is dan ek net fan plan foar it ütstel to stimmen. De heer Mani constateert, dat tijdsgebrek hier de grootste factor is geweest voor het afwijzen van het verzoek. Spr. vraagt zich af, wanneer dat tijdsgebrek is ontstaan. Het is zeker niet de schuld van de oor spronkelijke adressanten, want als spr. goed is inge licht, dan hebben de samenwerkende organisaties zich op 6 April van dit jaar tot de bevoegde ambtelijke in stanties gewend met de vraag, hoe zij een verzoek om een vacantieregeling aanhangig zouden moeten maken. Spr. stelt zich voor, dat haar toen is medegedeeld, hoe zij zo'n verzoek moesten indienen. Toen is hun waar schijnlijk niet bekend gemaakt, dat het adres aan de ■raad gericht moest worden. Als dat inderdaad zo is geweest, dan zou het te late indienen van het verzoek aan de raad gelegen kunnen hebben aan een foutieve inlichting, aan deze organisaties gedaan. En al was dit niet het geval, dus zou deze zaak geheel onver wachts voor B. en W. zijn komen te liggen, dan is uit het antwoord van de Voorzitter wel duidelijk geworden, dat het schrijven van de vijf tegenstanders heeft be werkstelligd, dat B. en W. met een ander advies zijn gekomen dan zij eerder meenden te moeten doen en waarom zijn deze mensen pas op 20 Juni met hun be zwaren naar voren gekomen? Deze zaak heeft in or ganisatorische kring, waarbij zij zelf betrokken zijn, gespeeld. Zij hebben een enquêteformulier ingevuld, daarbij hebben zij een vacantieregeling afgewezen, terwijl enkelen blanco stemden. Zij wisten dus, dat deze zaak aanhangig was en zij hadden veel eerder met hun bezwaarschrift kunnen komen. Daar dat niet gebeurd is, mag er geen enkele waarde aan gehecht worden en mag het nooit tot gevolg hebben, dat er geen tjjd meer is om tot vaststelling van een regeling te komen. Het vacantieseizoen is al een heel eind gevorderd, maar deze vijf groentehandelaren hadden van het begin af aan de opzet om bijv. eind Juni of begin Juli vacantie te nemen, maar voor de meeste leden van de verzoe kende organisaties ligt de vacantieperiode niet vanaf Mei tot September, maar beperkt zij zich tot de ge vraagde dagen. En dat is niet zo verwonderlijk, omdat er in die tijd meer vacantie gehouden wordt; als bijv. de bouwvakarbeiders vacantie hebben, is de klanten kring veel kleiner. Spr. moet met de heer Van der Meer zeggen, dat hij bezwaarlijk met het voorstel van B. en W. kan meegaan. Hij wil nog graag het tweede antwoord van het college afwachten, voordat hij zijn uiteindelijke beslissing zal nemen. De heer K. de Jong is dankbaar voor het antwoord van de Voorzitter. Spr. voelt daar eigenlijk in, dat B. en W. met dit probleem geworsteld hebben. Zij hebben zich enerzijds afgevraagd: moeten wij wat wij graag willen dit verzoek toestaan? Aan de andere kant echter noopte tijdsgebrek hun dit keer neen te zeggen. Spr. heeft zich in verbinding gesteld met de betrok kenen en hun gevraagd, of voor hen een latere vast stelling van een vacantieregeling een bezwaar zou zijn, of dat zij er toch prijs op stellen, dat nog voor dit jaar een regeling zou worden toegepast. Spr. kreeg ten antwoord, dat men dit laatste verkoos. Hij heeft de indruk gekregen, dat, wanneer deze zaak met voort varendheid wordt aangepakt, nog wel aan het verzoek kan worden voldaan. De heer W. C. Dijkstra zegt, dat in eerste aanleg de opmerking is gemaakt, dat men deze zaak eigenlijk aan een onderlinge beraadslaging tussen de belang hebbenden moet overlaten. Dit houdt in, dat, wanneer men het in een groep niet eens kan worden, b.v. doordat een heel kleine minderheid zegt: „Ik wil niet", een besluit niet zou kunnen worden uitgevoerd. Aan de andere kant gelooft spr. wel met de Voorzitter, dat men niet mag beslissen uitsluitend afgaande op per centages. Spr. gaat echter niet zover, dat hij deze in het geheel niet in zijn beoordeling zou willen betrek ken. Hij ziet het ook zo, dat, wanneer een zeer grote meerderheid in een groep zegt: dit of dat moet wel, het algemeen gebruikelijk is, dat het dan ook gebeurt. Hij vindt de zaak wat moeilijk liggen. Vanavond moet naar deze of gene kant een beslissing worden genomen. Deze aangelegenheid laat zich moeilijk uitstellen tot over drie weken. Aanneming van het voorstel van B. en W. betekent, dat geen vacantieregeling zal worden ge troffen. Wil de raad een voorstel van andere strek king aannemen, dan moet eerst zo'n voorstel worden ingediend. Kan het ook aanbeveling verdienen, dat de beraadslagingen even worden geschorst, opdat èn raad èn B. en W. gelegenheid krijgen na te gaan, of de ge houden discussie aanleiding geeft tot het innemen van een ander standpunt? De heer Rutkens lijkt het, evenals de heer W. C. Dijk stra, wenselijk om de vergadering even te schorsen; dan zijn de raadsleden en ook B. en W. in de gelegen heid de zaak n.a.v. de discussie nader te bezien. Er dient straks niet een situatie te komen, als door de heer W. C. Dijkstra geschetst. Deze heeft nj. zeer terecht opgemerkt, dat, indien straks blijkt, dat een meerderheid tegen het voorstel van B. en W. is, dit betekent, dat er van een vacantieregeling geen sprake zal zijn of pas op een zeer laat tijdstip en dat is toch ook niet in het belang van de kleine zelfstandigen. Spr. staat dus achter het voorstel van de heer W. C. Dijkstra om de beraadslagingen een ogenblik te schorsen. De Voorzitter: Maakt de heer W. C. Dijkstra er een voorstel van Spr. begrijpt niet, waarvoor dit schorsen moet dienen. De heer W. C. Dijkstra heeft in dezen een tweeledig oogmerk gehad. Z.i. hebben de raadsleden behoefte om even onderling te beraadslagen en misschien hebben ook B. en W. behoefte om hun standpunt te wij.igen. Het lijkt de Voorzitter beter, dat de raad het ant woord van het college eerst afwacht; dan kan hij ho ren, in tweede instantie, hoe B en W. over deze zaak denken. De heer Van der Meer vond nog enkele dingen on duidelijk. Dat behoeft toch niet het geval te zijn. Er is een verzoek aan het college. Dit gaat aanvankelijk op dat verzoek in en bereidt dus de zaak in een bepaal de richting voor, maar komt op een zeker ogenblik tot de conclusie, dat het niet verder kan gaan. Dat is alle maal volkomen normaal. Dat gebeurt talrijke keren met bepaalde onderwerpen. Het college schrijft dus aan deze adressanten, dat het geen vnjheid kan vin den om op hun verzoek in te gaan. Daarop hebben na verloop van tijd deze adressanten zich tot de raad ge wend. Ook dat is volkomen normaal. Was er nu geen aanleiding geweest, zo vroeg de heer Van der Meer, om deze mensen er tijdig op te wij..en, dat ze zich tot de raad moesten wenden in plaats van tot B. en W. Men mag en dat geldt ook als antwoord aan de heer Mani van deze adressanten toch aannemen, dat zij weten, dat ten slotte de raad en niet het col lege van B. en W. een dergelijke vacantieregeling vast stelt. Op 22 Juni zijn echter bezwaren van enige groente handelaren per biief van 20 Juni bij B. en W. binnen gekomen. En dat is voor hen aanleiding geweest om te trachten zich nog nader rekenschap te geven van het gewicht van die bezwaren. Ook dat is een volkomen natuurlijke zaak. Wanneer een bezwaarde zich tot het college wendt en dat geldt ook voor de raad en uitdiukkelijk op schiift een bepaald bezwaar noemt, dan gaat dit daar nog eens over denken en zich af vragen: wat moeten wij met dit bezwaar doen? Zij hebben in dit geval de tijd te kort gevonden om naar hun eigen bevrediging uit dit probleem te komen. Dat is de hele zaak. Wat er gebeurd is, voordat de adres santen zich tot B. en W. hebben gewend, daarover kan spr. de heer Mani tot zijn spijt niet inlichten. Dat weet hij eenvoudig niet. Het contact op het niveau van een informatie bij een van de afdelingen der secretarie, ontgaat B. en W. Zij hebben in feite alleen te maken met wat zij rechtstreeks van deze mensen hebben ge hoord. Dan is er nog de vraag, of de bezwaarden opzette lijk zo laat zijn gekomen. B. en W. weten het niet en juist het feit, dat zij het niet weten, is mede een ar gument voor hen om te zeggen, dat het moeilijk voor hen is om nu nog, voor deze zomer, met een positief voorstel te komen. Men zou deze zaak kunnen stellen als volgt. Spr. heeft in eerste aanleg gelegd: B. en W. achten zich op dit moment niet voldoende tot een juiste afweging van de betrokken belangen in staat. En hij heeft er aan toegevoegd: wanneer de raad meent, daar toe wel in staat te zijn en dus tot een andere beslis sing te kunnen komen, kan het B. en W. wèl zijn, maar dan is de verantwoording bij de raad. De raad zou dus zó te werk kunnen gaan, dat hij zich eerst in beginsel uitspreekt om voor deze zomer al dan niet een va cantieregeling vast te stellen. Mocht de raad menen, dat het nog wel kan, dan is er aanleiding om deze zaak in het college en dan nog tijdens deze raadsver gadering te bekijken, waarna B. en W. de raad dan nog een voorstel t.a.v. de vorm van deze regeling zouden kunnen doen, want ook de regeling zelf moet door de raad worden vastgesteld. Die regeling moet inhouden zoals ook t.a.v. de vacantieregeling voor de slagers een verdeling in bepaalde groepen voor bepaalde tijdvakken. B. en W. zgn in staat om de raad zo'n re geling voor te leggen, maar dan moeten zij hier nog wel even onderling over beraadslagen. De raad spreke zich dus eerst in beginsel uit over de vraag: al dan niet nog voor de zomer 1954 een vacantieregeling voor de betrokken bedrijven. Zegt de raad van niet, dan is de zaak uiteraard voor deze zomer afgelopen; zegt hij van wel, dan moet de vergadering even worden ge schorst, opdat B. en W. hem een nadere regeling kun nen voorleggen. Met 24 tegen 10 stemmen (die van de heren J. K. Dijkstra, Pols, G. de Jong, Van Balen Walter en Vel- lenga, mevr. Blanksma-Kok en de heren Ras, Van der Veen, Van der Schaaf en Tiekstra) besluit de raad nog voor deze zomer een vacantieregeling voor handelaren in aardappelen, groenten en fiuit vast te stellen. Hierna wordt de vergadering geschorst. De Voorzitter heropent de vergadering en zegt, dat het nu gaat om het vaststellen van een verordening ingevolge de Winkelsluitingswet, waarbij een vacantie regeling voor de winkeliers in aardappelen, groenten en fruit wordt vastgelegd. Spr. heeft voor zich het model van de verordening, zoals die door de raad is vastgesteld voor de slagerswinkels en het komt B. en W. voor, dat dit model, dat heel eenvoudig is, ook thans wel gevolgd kan worden. Dit besluit luidt als volgt: „DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN; Gelezen het voorstel van de Commissie voor de Straf verordeningen van 15 Juni 1954 (bijlage no. 102); Gelet op artikel 5 van de Winkelsluitingswet 1951; BESLUIT vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING ingevolge artikel 5 van de Winkel sluitingswet 1951 voor slagerswinkels voor het jaar 1954. Artikel I. Het is verboden een hieronder genoemde winkel, waar uitsluitend of in hoofdzaak vlees en vleeswaren plegen te worden verkocht, voor het publiek geopend te heb ben gedurende het tijdvak, dat is vermeld bij de groep, waarbij de winkel is ingedeeld." En dan volgen de groepen: „Groep A: van 19 tot en met 24 Juli 1954" namen en adressen. „Groep B: van 26 tot en met 31 Juli 1954": namen en adressen. „Groep C: van 2 tot en met 7 Augustus 1954": namen en adressen. „Artikel II. Deze verordening treedt in werking op de dag na haar afkondiging. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 23 Juni 1954." Omdat het hier om een strafverordening gaat, zal een dergelijke verordening voor de groentehandelaren nog voor de Commissie voor de Strafverordeningen moeten worden gebracht. Het betreft hoofdzakelijk het vaststellen van een aantal groepen van winkeliers, nu niet in vlees en vleeswaren, maar in aardappelen, groente en fruit. B. en W. hebben destijds dat is in het stadium, dat spr. de raad reeds eerder heeft genoemd van de or ganisaties een lijst gekregen met een bepaalde ver deling in groepen. In groep A zouden de winkels ge sloten moeten zijn van 26 t.e.m. 31 Juli (de namen zal spr. aanstonds nog voorlezen), groep B van 2 t.e.m. 7 Augustus, groep C van 9 t.e.m. 14 Augustus en groep D van 16 t.e.m. 21 Augustus. Maar dan staat verder op die lijst, dat er twee winkeliers zijn, die hun vacan tie al hadden vastgelegd voor de week van 11 t.e.m. 17 Juli, resp. 18 t.e.m. 24 Juli. Dat zijn resp. de heer T. Epema, Carel Fabritiusstraat 20 en de heer G. Gar denier, Oude Oosterstraat 9. Om hier practisch uit te komen, zou het mogelijk zijn, dat behalve de vier groe pen A, B, C en D nog twee voorafgaande groepen worden gemaakt, elk één winkel omvattende, de eerste groep de winkel van de heer Epema voornoemd, va cantie van 11 t.e.m. 17 Juli, waarvan ondertussen al een deel is verstreken, en de tweede groep de winkel van de heer Gardenier, voornoemd, van 18 t.e.m. 24 Juli. De heer Van der Schaaf (weth.)Dat zijn geen groepen meer.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 6