16 17 beter niet slechter" was, dat bepaalde gemeenten niet anders konden doen dan overgaan op aardgas. Immers, zij werkten met hoge tarieven en met fabrie ken, die verliezen opleveren, maar er bleef ook een aantal gemeenten over, waar de eigen kostprijs gun stiger was. De industriële afgifte heeft hierbij natuurlijk ook een grote rol gespeeld; in een stad met een sterk indus trieel karakter is de industriële afgifte groter; in 1946 werd hier 400.000 kub. meter afgegeven, in 1950 passeerde Leeuwarden de 1.400.000 kub. meter en in 1953 steeg hier de afgifte aan de industrie tot 2.200.000 kub. meter. Hier is dus wel een zeer duidelijk industrieel belang aanwezig. Maar dit niet alleen, want, hoewel prijs en toepassingsmogelijkheden een zeer belangrijk onderdeel van de onderhandelingen met de minister vormden, hebben ook de overige voor waarden van het standaardcontract een rol gespeeld; ook in dit opzicht is veel bereikt. Eerst zijn onderhan delingen gevoerd door het prefederaal orgaan, daarna door de betrokken gemeenten met de minister zelf. Dat enkelen die onderhandelingspositie niet hebben begre pen, is om het misschien wat dramatisch te zeggen pijnlijk voor het gemeentebestuur geweest. Zij heb ben het belang van de gemeente Leeuwarden niet ge zien. Zij hebben ook niet gezien, dat de gemeente Leeu warden per slot vocht ook voor de belangen van de andere gemeenten, omdat in het contract de meest- begunstigingsclausule was opgenomen. Dus elke V4 cent verlaging van prijs, die Leeuwarden uit het vuur sleepte, werd ook zonder meer toebedeeld aan de andere gemeenten. Men heeft dit steeds niet begrepen of niet willen begrijpen. Spr. denkt aan het optreden van de Kamer van Koophandel, die, naar spr. meent, op 15 Maart 1954 met een aantal besturen van Kamers van Koophandel uit het Noorden een onderhoud heeft ge had met de Minister van Economische Zaken. In een brief van deze Kamer werd medegedeeld, dat de minister zeide, dat er geen sprake was van een onderhandelingspositie van de gemeentebesturen en dat er ook geen sprake van kon zijn, dat de prijs lager kon worden gesteld. Ondanks dat feit is na 15 Maart toch nog onderhandeld en is ook r.og, nadat de minister conversie had afgewezen, in een paar weken tijds be reikt, dat deze ook nog door de minister is geaccep teerd. Wij hebben het genoegen gehad, een artikelenreeks te lezen in een dagblad hier ter stede (het Friesch Dag blad), die begon op Zaterdag 19 Juni, nadat de raad in geheime vergadering bijeen was geweest. Spr. is tot de conclusie gekomen, dat hier 22 onjuistheden in voor komen. En dit doet pijnlijk aan. Spr. meent, dat de pers begrip moet hebben voor de belangen van de gemeente. De hoofdredacteur van het Friesch Dagblad denkt kennelijk alleen maar aan de positie, die de minister inneemt en heeft geen gevoel voor het feit, dat de gemeente Leeuwarden stond voor de belangen van al haar verbruikers, ook van de huishoudelijke ver bruikers. Zoals de raad heeft gezien, op grond van eerder overgelegde cijfers, zou een overgang op aard gas op basis van de voorlaatste prijs van de minister betekend hebben, dat de huishoudelijke tarieven onge twijfeld omhoog zouden gaan, een positie, die de raad van Leeuwarden niet zou willen innemen. Het lust spr. niet om alle punten, die de hoofdredac teur heeft aangesneden, hier op te noemen. Op een bepaald ogenblik zegt hij, dat de gemeenteraad van Leeuwarden aardgas wil mengen met zijn eigen pro duct. Wanneer deze hoofdredacteur meent, dat con- versiegas verrijkingsgas betekent, dan is hij er naast. Het is niet alleen een kwestie geweest van niet duide lijk schrijven, maar ook een kwestie van niet goed lezen. Daarbij komt, dat ook de hoofdredacteur, waar deze spreekt over het belang van Friesland en de Friese industrie, blijk geeft, niet begrepen te hebben, dat juist het belang van Friesland en de Friese in dustrie hier door Leeuwarden voorgestaan wordt. Dan spreekt deze hoofdredacteur ook nog een ogen blik over bepaalde deskundigheid van mensen, die de gemeentebedrijven leiden, en hij komt tot de conclusie, dat het voor conversie nodig zou zijn f 150,per aan sluiting te investeren. Het is spr. niet duidelijk, waar hij deze 3 millioen vandaan wil plukken. En deze hoofdredacteur bestaat het ook om in zijn artikelen op een bepaald ogenblik een hoofdambtenaar van de gemeente Leeuwarden iets in zijn schoenen te schuiven, iemand, die zich niet kan verdedigen, omdat een ambtenaar niet publiek verantwoordelijk is. De hoofdredacteur heeft het verder over de beste deskundigen. Wie zijn de beste deskundigen De ge meente beschikt zelf over een scheikundig ingenieur en over de adviezen van de beste gasdeskundigen van Nederland. Spr. meent, dat de gemeente dus wel in staat is om het vraagstuk van de conversie onder ogen te zien en kan daarmee haar verbruikers een dienst bewijzen. De raad heeft op eigen verantwoordelijkheid, volle dig ingelicht, de beslissing genomen om de minister met klem een verzoek te doen en daarna komt de raad in openbare zitting tot het besluit om aan de minister te berichten, dat Leeuwarden volledig zal willen over gaan op aardgas en dat niet alleen, maar dat het ook bereid is om aan de voorwaarden, die de minister daar bij stelt, te voldoen, n.l. om binnen 2 jaar een ter mijn, die wel heel lang is over te gaan op aardgas en ook om zo spoedig dit mogelijk is het aardgas als ver rijkingsgas af te nemen. De veronderstelling is, dat de leidingen, waaraan Leeuwarden aangesloten zal worden, in de loop van dit najaar gereed kunnen zijn en dan zou dus in 1954 reeds met afgifte kunnen worden begonnen. Vrij snel kan dus reeds begonnen worden met verrijkingsgas af te nemen. Dan komt de vraag, wat Leeuwarden precies zal gaan doen, of het inderdaad puur aardgas zal gaan distribueren of zal gaan converteren. Dat is een vraag, die eendeels ligt in de zuiver economische sfeer, maar anderdeels ook in de bestuurlijke sfeer kan komen te liggen. Spr. is nog van mening, dat de positie van de gemeenten, die gas gaan distribueren of produceren, zo sterk is, dat deze positie niet moet worden gedena tureerd. Hij gelooft, dat de mogelijkheid bestaat, dat de gemeenten op dit terrein haar eigen positie kunnen handhaven. De heer Pols heeft nog gevraagd naar de mogelijk heid van research. Er is reeds een eerste bespreking geweest over het vraagstuk van conversie. Deze be spreking heeft geleid tot een bepaald studieprogram. De verwachting bestaat, dat met de meest mogelijke spoed spr. kan geen tijdsduur toezeggen, want nie mand heeft t.a.v. dit vraagstuk enige ervaring haaraan zal worden gewerkt. Aan dit overleg wordt deelgenomen door ingenieurs van de Gasstichting. Het blijkt wel, dal ook in die kring het vraagstuk van de conversie niet onder ogen was gezien. Men is daar echter thans bezig zich zo goed en volledig mogelijk te oriënteren i.z. de meest verkieslijke methode van con versie, de economische mogelijkheden van conversie en i.z. de apparaturen, die nodig zijn. Als er voor research mogelijkheden tot samenwerking liggen, dan kan de raad aannemen, dat B. en W. die zoveel mogelijk zullen bevorderen. De practische positie van dit ogenblik voor de raad is, dat hij de minister overeenkomstig het voorstel van B. en W. antwoordt en accoord gaat met de voor waarden. De raad krijgt nog een voorstel over de vraag: distributie van puur aardgas of conversie (katalytisch dan wel thermisch). Spr. kan beamen wat de heer Van der Meer heeft gezegd, n.l.: „Wij hebben destijds gepleit voor de autonomie van de gemeenten en het verheugt ons, dat de autonomie van de gemeenten inderdaad is gehand haafd." Spr. mag wel zeggen, dat de minister zeer duidelijk heeft gesteld, dat conversie of geen conversie voor de verantwoording van de raad was en dat hij des wege geen behoefte had om op de stoel van de raad te gaan zitten. De heer K. de Jong heeft nog gewezen op een opmer king in zake de Gasnota in de Tweede Kamer. Die op merking was ook voor het college verbazingwekkend, maar de heer De Ruiter ontleende haar aan de woorden van de voorzitter van de Kamer van Koop handel, zoals die in de pers waren gepubliceerd. De bron deugde dus niet, maar de minister heeft het op een bepaald ogenblik geloofd, want toen kon dit niet geverifieerd worden. Later is gebleken, dat het anders lag. Spr. kon het betoog van de heer W. M. de Jong voor een deel wel volgen. Hij heeft gevraagd, of het wel wenselijk was op de basis van „niet beter niet slech ter" op aardgas over te gaan. De minister is echter toch wel iets verder gegaan; immers de arbitraire prijs bewoog zich rond 6% ct. Toch heeft de minister die al iets laten zakken en hij heeft van zijn kant tevens toegezegd, dat ook voor de gemeenten, die thans overgaan op aardgas, de meest-begunstigingsclausule zal gelden, d.wz., dat de lagere prijs ook meteen voor die gemeenten zal gelden. De prijsstelling van de minister is niet juist, zegt de heer W. M. de Jong. Misschien; alleen blijft de vraag over, of de minister inderdaad lager had willen gaan. Spr. gelooft, dat, gelet op de overige bepalingen van het ontwerp-standaard-contract, het resultaat ruim schoots voldoende is te achten, omdat het de gemeente mogelijk wordt gemaakt, gas te leveren tegen een tarief, waarvoor zij zelf niet zou kunnen leveren. Spr. meent te moeten herhalen, dat, al is misschien, in geld uitgedrukt, het belang voor het ene of andere bedrijf niet zo bijzonder groot, de gemeente Leeuwar den, die de laagste tarieven had voor industrieel ver bruik ook landelijk gezien zich niet kan veroor loven in de toekomst het hoogste tarief, zelfs van Friesland, te hebben. Spr. meent, dat de raad deze positie niet kan innemen. Psychologisch gezien en uit een oogpunt van industrieel klimaat-scheppen, moet de mogelijkheid voor de industrie worden aangegrepen en Leeuwarden kan zich niet veroorloven de mogelijk heid van eigen productie reëel onder ogen te zien. De heer W. C. Dijkstra zegt, dat de wethouder z.i. niet zo diep is ingegaan op datgene wat door de heer w. M. de Jong is gezegd in zake diens vrees voor een te gunstige voorstelling van zaken naar buiten. Voorts heeft de heer W. M. de Jong iets gezegd over het voor overleg en de daarbij bereikte resultaten. Hierbij doet hij het voorkomen, alsof de gemeenteraad van Leeu warden met betrekking tot de onderhavige materie met grote tegenzin een beslissing heeft genomen, waartoe de feiten helaas dwongen. Maar daarmee geeft hij, naar spr.'s gevoelen althans, de stemming, waarin de raad deze zaak heeft behandeld, niet goed weer. Spr. wil graag erkennen, dat de clausule, die betrekking heeft op de industrie, een essentieel argu ment is geweest in het complex van argumenten, maar daarnaast heeft de raad zich wel degelijk laten leiden door factoren, die daar bepaald buiten staan. Spr. denkt b.v. aan het feit, dat het gasbedrijf hier vrij oud is en aan de tendens, die gaat in de richting van een cen trale gasvoorziening. Hij zou dus ongaarne de bur gerij willen suggereren, dat de raad hier zit in een stemming van: „Wat is het toch naar, maar helaas het moet". Z.i. is dat niet juist en hij zou het boven dien psychologisch niet juist vinden. Spr. vraagt daarom, of het niet mogelijk is, dat de wethouder zich over dit punt uitspreekt en de pers aan deze kant van de zaak aandacht zou willen schenken. De heer K. de Jong kan zich bij alles wat de heer W. C. Dijkstra heeft gezegd volledig aansluiten. De wethouder heeft nogal iets gezegd over het Friesch Dagblad. Spr. wil er niet veel van neggen; h.j kan dit wel waarderen en staat op vele punten aan zijn zijde. Maar om wat de wethouder gezegd heeft werd eigen lijk niet gevraagd; hoewel spr. niet wil zeggen, dat het niet mogelijk is hier iets te zeggen wat niet ge vraagd wordt! Aan de andere kant is het ook weer zo, dat het Friesch Dagblad niet datgene wist, wat de raad wel weet. Als men gaat schrijven over iets, waaromtrent men niet zo goed is ingelicht, is dat op zichzelf wel iets, waar men rekening mee moet houden. Er waren wel feiten, die het Friesch Dagblad wel bekend waren, b.v. de uitlating van de heer De Ruiter naar aanleiding van de publicatie van de Kamer van Koophandel. Als spr. tegenover elkaar stelt de vrees, dat uit de artikelen eventueel onjuiste conclusies zouden worden getrokken, en het belang, dat men met de artikelen toch op het oog heeft gehad, dan meent hij, dat men wel een zekere waardering moet hebben voor het feit, dat dit probleem, waarmee de burgerij heeft gezeten, in deze artikelen werd besproken. Al is spr. het op tal van punten niet eens met de schrijver en al heeft deze het misschien op een onjuiste wijze gedaan, hij weet toch de poging te waarderen om het vraagstuk in het brandpunt van de belangstelling te plaatsen. Wat de verklaring van het verrijkingsgas betreft in het Friesch Dagblad, spr. meent, dat de uitspraak van de raad in zijn voorlaatste vergadering, zoals die ook in de pers is gepubliceerd, inderdaad niet zeer duidelijk was. Spr. heeft voor zichzelf de indruk gekregen, dat het wel iets concreter had gekund, zodat een gedachte aan verrijkingsgas meteen de pas afgesneden was. De hear Van der Meer wol it koart meitsje. Hy hat wol ris earder frege, oft it kolleezje it nou iens is mei alle bitingsten yn it kontrakt. Syn fraech is nou al- linnich dizze: Binne de ünderhannelingen miskien fier der as earst? Nei de wurden fan de hear W. M. de Jong hat spr. mei tige bilengstelling harke en hy kin der foar in great diel yn meigean. Hy soe wol graech wolle, dat op einbislüt de partikulieren der ek fan profitearje kinne. Dat is fansels oan de minister en net oan de rie. Spr. hopet, dat de minister noch ris san biskikking nimme sil, dat it ek foar partikulieren better wurdt. De heer W. M. de Jong neemt aan, dat het voorstel van B. en W„ om de geheimhouding op te heffen, aan genomen is. Het staat zo in de laatste alinea van de bijlage no. 133. Men kan over deze dingen natuurlijk verschillend den ken en toch elkaar nog in grote lijn wel kunnen vin den. Maar het is toch zo, dat het college de vorige maal in de raadsbrief zei: „De risico's in aanmerking genomen, die aan het distribueren van aardgas zijn verbonden en die wij hieronder nader belichten, vormt dit prijsverschil naar ons gevoelen geen voldoende aan leiding om op aardgas in welke vorm dan ook over te gaan". Dan komt ten slotte de kwestie van de bijkom stige, doch zeer zwaar wegende factor, n.l. de industrie clausule. Spr. gelooft wel, dat de heer W. C. Dijkstra en hij het er niet over eens waren wat nu de enige factor is. Spr. heeft beweerd, dat voor zijn besef de industrieclausule de enige factor was, want hij ziet geen andere. Heel de soesah van het afbreken van de fa briek kan toch niet als factor beschouwd worden om over te gaan op aardgas. Het is dan nu zover, dat de raad de zaak accepteert, maar niemand doet het met enthousiasme. Men meent, dat het nu zo moet, maar men krijgt ook de opwacht- geldstelling en daarmee verdrietelijkheden. En spr. moet nog zien wat er aan voordelen voor de industrie voor de arbeiders uit de industrieclausule voortvloeit. In verband daarmee wil hij ook nu van zijn pessi misme en teleurstelling getuigen. Tegenover al die pro blematiek staat dan z.i. alleen als factor om over te gaan op aardgas de industrieclausule. Hij hoopt, dat het mee zal vallen. Spr. kan met het voorstel accoord gaan, maar vindt de sfeer, waarin deze zaak zich van den beginne af heeft afgespeeld, niet de juiste. De heer Tiekstra (weth.) zou eerst een misverstand tussen de heer W. C. Dijkstra en hem en tussen de heren W. C. Dijkstra en W. M. de Jong uit de weg willen ruimen. Het is tcch niet zo, dat de raad van Leeuwarden kan zeggen: Gelukkig, minister, wij zijn blij; wij nemen van harte Uw aardgas. Dat zou het geval kunnen zijn, als dat aardgas werd aangeboden tegen een nog lagere prijs; misschien kan straks gas geleverd worden, dat prettiger is; dat weet spr. niet. Alleen is het natio- naal-economisch wel van belang, dat deze gasvoorraad gebiuikt wordt, maar dat zijn aspecten, die niet in de raad een rol behoeven te spelen. Naar spr. meent, ligt het echter wel zo, dat de mogelijkheid om aan de indus trie te leveren voor 6'^ ct. toch hoogst aantrekkelijk is. Waar oveiigens toch ook de basis „niet beter niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 9