5
lichte openbare gebouwen niet door een verlichting van
slingers aan elkaar worden verbonden, ontstaat niet
een geheel. Misschien kan de gemeente toch nog wel
tot de uitgave van f 10.000,overgaan. (In Alkmaar
kostte de verlichting veel en veel meer. Ze is daar ook
langer gebruikt.) Dit is de eenvoudigste oplossing om
uiteindelijk nog een aanvaardbaar resultaat te berei
ken. Spr. voelt er heel veel voor, dat de gemeente toch
iets doet. Leeuwarden moet het bezoek, dat het krijgt,
toch ook waard zijn.
De heer W. C. Dijkstra heeft even willen afwachten
wat door de heer Pols over deze zaak zou worden
gezegd het was spr. n.l. bekend, dat deze het voor
nemen had het woord te voeren en wat de wethouder
zou antwoorden. Spr. gevoelt, na deze twee sprekers
te hebben aangehoord, wel behoefte om nader op de
zaak in te gaan.
Uit de toelichting van de wethouder blijkt, dat inder
tijd een afspraak is gemaakt, die klaarblijkelijk hierop
neerkwam, dat de middenstand van Leeuwarden zou
zorg dragen voor de versiering inclusief de verlichting.
Als dat nu zo is en dat neemt spr. natuurlijk zonder
meer aan dan kan hij zich heel goed voorstellen, dat
B. en W. op het ogenblik in een zeer onplezierige posi
tie zijn geraakt, wanneer zij mogelijk ten gevolge
van een misverstand of wat dan ook in een zeer laat
stadium van voorbereiding te horen krijgen, dat zij er
rekening mee moeten houden, dat de andere partij de
verlichting niet kan verzorgen. B. en W. zijn er immers
van uitgegaan, dat het door de middenstand zou wor
den gedaan en tijdig zou worden gedaan. De lering,
die hieruit is te trekken, zou deze kunnen zijn, dat men
dergelijke afspraken in de toekomst schriftelijk moet
vastleggen. Dan kan geen der beide partijen zich aan
haar verplichtingen onttrekken.
Intussen staat de raad voor de vraag, of met het oog
op deze gehele situatie de stad nu wel of niet de ver
lichting zal krijgen, die ze eigenlijk, gelet op de belang
rijke manifestatie, waarvoor wij, aldus spr., thans staan,
wel moet hebben. Het gaat om de vraag: Kan het nog?
De wethouder komt met een paar bezwaren, die spr.
wel even zou willen bezien. Er is al vrij veel uitge
geven, zegt de heer Tiekstra. Nu is het begrip „veel"
betrekkelijk. Het is stellig een belangrijke som, maar
met het maken van propaganda moet men er altijd
van uitgaan, dat men niet weet wat men er voor terug
krijgt. En propaganda moet men maken. Spr. meent,
dat, daar Leeuwarden de laatste tijd de roep krijgt van
een mooie stad te zijn en men vaak mensen tegenkomt,
die er gewag van maken, dat onze stad verdient te
worden bezocht, niet mag worden geaarzeld voor het
bekend maken van de attractieve kanten van Leeu
warden een zodanig bedrag uit te keren, dat wellicht
enkele jaren geleden nog onverantwoord zou worden
geacht.
Dan zegt de wethouder: In het genoemde bedrag zit
ten ook kosten, die verbonden waren aan het congres
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De ge
meente was echter gastvrouw en heeft het zich zelf tot
een eer gesteld behoorlijk voor den dag te komen.
Alle kosten, die uit dit feit voortvloeiden, moeten niet
worden gezien in het kader van de besprekingen van
dit ogenblik.
Voorts maakte de wethouder de opmerking, dat men
door middel van een verlichting de architectonische
vorm en de waarde van de gebouwen kan versterken.
Dat is juist, maar er is in dit opzicht tweeërlei soort
verlichting. Men kan straten verlichten en men kan
historische gebouwen door middel van floodlight tot
hun recht laten komen. Spr. zou deze twee gescheiden
willen houden. T.a.v. het verlichten van zeer fraaie
gebouwen is men langzamerhand wel gebonden aan een
zekere vorm, die verantwoord moet zijn, maar t.a.v.
de straatverlichting heeft de fantasie van de mensen
nog altijd vrij spel. En in dit opzicht zou spr. dus het
aesthetische bezwaar minder sterk willen laten wegen.
Hier is al als jongste voorbeeld Alkmaar genoemd.
Zeer vele steden leggen een heel groot bedrag ten koste
aan een versiering, die er mag zijn. Spr. heeft er zich
zelf van overtuigd. Provinciesteden van veel kleinere
omvang dan Leeuwarden en spr. zegt het met be
scheidenheid die toch niet die plaats innemen als
Leeuwarden, komen vandaag de dag op een zodanige
wijze voor den dag, dat Leeuwarden daarmee nauwelijks
kan concurreren, terwijl het hoofdstad is.
Spr. komt tot de gevolgtrekking, dat de raad niet
goed doet door zonder meer te zeggen: het kan niet.
Soms lijkt het, alsof iets niet kan, maar met een dosis
goede wil en vindingrijkheid doet zich toch nog een
oplossing voor. Spr. zou willen trachten met de direc
teur van Gemeentewerken en eventueel andere deskun
digen te zien wat mogelijk is. Hij zou willen proberen
aan de bezwaren tegemoet te komen. Als een begro
tingswijziging, die van de toezichthoudende instanties
goedkeuring behoeft, nog moet worden gemaakt, is men
zeer laat, maar als men de gedachtengang van de heer
K. de Jong volgt, is spr. er niet direct van overtuigd,
dat een begrotingswijziging noodzakelijk is.
Spr. beveelt deze zaak nogmaals met warmte in de
belangstelling van B. en W. aan. Hij hoopt, dat zij de
wegen zullen weten te vinden om vanavond een afstem
men van het verzoek van de middenstandsorganisaties
te voorkomen en alsnog de tijd en gelegenheid zullen
hebben om iets te doen. De opmerking van de heer
Pols, dat men met het verzoek niet eerder is geko
men, omdat de Voorzitter met vacantie was, lijkt spr.
niet een van de sterkste argumenten. Dit had de orga
nisaties zeker niet moeten weerhouden. Men had dan
de brief maar tot het college moeten richten, dat wel
zou hebben willen nagaan, wie van zijn leden het best
deze zaak zou kunnen behandelen.
De Voorzitter meent, dat het, alvorens verder te gaan,
goed is een element uit de discussie te nemen, dat
een zekere onduidelijkheid te weeg brengt, die direct
weggenomen kan worden. Het gaat over wat de
heer Pols veronderstelde een ernstig misverstand te
zijn. De heer Dijkstra had het over een afspraak. Er is
echter geen sprake van een misverstand, noch van een
afspraak. De gang van zaken is, om de feiten even
duidelijk mee te delen, als volgt geweest.
Op een bepaalde morgen in de loop van de zomer (de
juiste datum kan spr. op het ogenblik niet zeggen), heb
ben twee heren van de Leeuwarder Middenstandsraad
hem bezocht om te spreken over de zaken betreffende
het jubileum en andere gebeurtenissen in de tweede
week van September. Door de heren is zeer duidelijk
daar is geen misverstand over mogelijk medegedeeld,
dat de middenstand, voor zover bij deze zaak betrok
ken, zou zorgen voor het aanbrengen van de versiering
en ook voor het maken van de verlichting langs een
aantal straten en grachten van Leeuwarden. Zij vroe
gen, of de gemeente bereid zou zijn, naast de verzor
ging van de verlichting van enige openbare gebouwen,
de kosten van de stroom van de door de middenstand
aan te brengen verlichting op zich te nemen. Er wordt
hier gezegd, dat dit op 14 Juli is geweest.
Er is toen direct daarna aan de directeur van de
lichtbedrijven verzocht mede te delen, wat de kosten
van het stroomverbruik voor genoemd doel zouden zijn.
Tot voor heel kort heeft het college in de stellige
overtuiging geleefd, dat aldus zou geschieden, totdat
spr. meent Zaterdag voor een week deze brief
binnenkwam, waarin de Leeuwarder Middenstandsraad
en de Raad van het Grootwinkelbedrijf de gemeente
verzoeken alle kosten, dus ook die voor het aanbren
gen van de verlichting, voor haar rekening te nemen.
Spr. wil hier verder niet op ingaan. Hij heeft alleen
willen meedelen, zulks ter verduidelijking van de dis
cussie, hoe de feiten zijn geweest.
De heer Kamstra moge uit de financiële commissie
klappen, dat deze het heel erg betreurt, dat men zeer
in tijdnood is geraakt. De raad heeft daarover van de
Voorzitter gehoord.
De raad is over het geheel wel van mening, dat door
de gemeente in het afgelopen jaar al heel wat is ge
daan op het onderwerpelijke gebied, doch niet alleen
door de gemeente, ook door de adresserende verenigin
gen. Het is alleen maar jammer, dat het college en ook
de raad nu pas voor het feit komen te staan, dat moet
worden afgeweken van wat men eerst dacht, n.l. dat
genoemde verenigingen de feestverlichting voor haar
rekening zouden nemen. Dat is nu niet meer mogelijk
en dus zal de gemeente daar straks voor komen te
staan. Men kan de kwestie ook zo zien: Op het grote
belang, dat de gemeente heeft bij wat staat te gebeu
ren, hebben verschillende sprekers reeds gewezen en
nu is het wel zaak, dat de raad beseft, dat het van de
grootste betekenis is voor de stad zelf, hoe Leeuwarden
zich straks presenteert en welke indruk degene, die
Leeuwarden bezoekt, van de stad krijgt. Er wordt een
enorme stroom van gasten uit binnen- en buitenland
verwacht en Leeuwarden dient zich straks op zijn voor
deligst te laten zien. Men wil dat o.a. doen door het
aanbrengen van een versiering, maar die versiering is
bij avond niet effectief en dus moet daar aanstonds,
opdat deze ook op avond haar kracht blijft behouden,
een verlichting bij komen. Nu zegt de wethouder, dat de
feestverlichting moet passen bij het karakter van de
stad. Spr. meent, dat dit voor hetgeen gevraagd wordt
eigenlijk even minder spreekt. De verlichting van de
mooie gebouwen, die Leeuwarden bezit en die het dus
aan de gasten wil tonen, houdt de gemeente zelf in de
hand. Die zal dus architectonisch wel verantwoord zijn.
Er wordt door de adresserende verenigingen eenvoudig
gevraagd om een slingerverlichting, een feestverlichting
dus. En de heer Dijkstra heeft zopas al duidelijk gezegd,
dat de fantasie van de mensen wel groot genoeg is.
Het publiek wil een verlichting zien en gaat zich dus
niet afvragen: Is dit nu wel architectonisch verant
woord? Spr. gelooft, dat er een weg moet worden ge
vonden, om aan hetgeen hier wordt gevraagd te kun
nen voldoen.
De heer De Vries kan zich volkomen aansluiten bij wat
de vorige sprekers hebben gezegd omtrent de wense
lijkheid van deze verlichting, maar moet toch ook wel
bekennen, dat hij geschrokken is van het bedrag van
f 10.000,voor huur van de slingerverlichting. Spr.
gelooft, dat er toch wel een andere oplossing is, die
aanmerkelijk voordeliger zal zijn. Hij meent die ge
vonden te hebben door de slingerverlichting, althans
een verlichting van bijv. een lengte van 6 km, aan te
laten schaffen door de gemeente-lichtbedrijven, welke
verlichting dan geacht kan worden te blijven behoren
tot de magazijn-voorraad. Men behoeft eenvoudigheids-
halve ten laste van de jaarrekeningen van de gemeente-
lichtbedrijven alleen maar te brengen de afschrijving,
die is te stellen op ongeveer f 2.000,per keer. En
de arbeidslonen kunnen ongeveer gesteld worden op
f3 000,Dat zou dus met zich brengen een kosten-
cijfer van f 5.000,per keer en het lijkt spr., dat deze
oplossing als suggestie wel te verkiezen is boven het
uitgeven van een bedrag van f 10.000,voor huur.
De heer Mani zou n.a.v. hetgeen de heer Kamstra
heeft opgemerkt een paar woorden willen zeggen. Het
is niet zo, dat het er niet toe doet, welke feestverlich
ting langs de straten wordt aangebracht en of deze
aesthetisch is of niet. Spr. acht dat van het aller
grootste belang. Persoonlijk staat hij op het standpunt,
dat een slingerverlichting wel heel aardig is voor het
eerste het beste dorp, maar toch eigenlijk niet over
eenkomt met de standing van een stad als Leeuwarden.
(De heer Pols: Amsterdam heeft het ook!) In de pers
heeft de heer Pols gisteravond aanmerkingen kunnen
lezen op de verlichting en versiering van Amsterdam.
Maar daar behoeft spr. op dit ogenblik niet veel over
te zeggen. Bij hem staat wel vast, dat de slingerver
lichting niet de juiste is. Hoe het wèl zal moeten Spr.
acht zich niet capabel hierover te oordelen. Hij is het
dus op dit ogenblik niet met zijn fractiegenoot, de heer
De Vries, eens, waar deze zegt: „Laten wij zo'n slinger
verlichting maar aankopen, want dat is eigenlijk veel
goedkoper dan huren". Spr. meent, dat men de gelegen
heid moet hebben een verlichting te creëren, die be
antwoordt aan hoge aesthetische waarden. Of de tijd
daar op het ogenblik voor beschikbaar is, weet spr.
niet, maar hij waagt het dit te betwijfelen. Of er dan
helemaal niets meer gebeuren moet Het is een moei
lijk geval. De raadsleden zijn het er allen wel over eens,
dat er iets gedaan moet worden, maar er moet iets
goeds gedaan worden. Zolang men spr. echter niet
heeft kunnen overtuigen, dat de moeilijkheden in dit
korte tijdsbestek kunnen worden opgelost, zal hij met
het voorstel van B. en W. kunnen meegaan.
De heer K. de Jong is eigenlijk een klein beetje
teleurgesteld door het antwoord, dat de wethouder op
zijn vraag heeft gegeven. Spr. heeft wel oog voor de
moeilijkheden; dat heeft hij duidelijk uiteengezet, maar
hij heeft ook de indruk, dat het hier een kwestie is van
aanvoelen: is er voldoende gedaan of kan er nog meer
gedaan worden op dit gebied Spr. verschilt in dit
opzicht met de wethouder van mening; hij is van oor
deel, dat hier niet voldoende wordt gedaan. Wanneer
men een vergelijking trekt met een stad als Groningen,
die alleen in één week f 80.000,aan verlichting uit
geeft, dan moet men het hier ook niet al te klein zien.
Spr. zou nog wel een positief antwoord van de wet
houder willen horen op zijn vraag naar de mogelijk
heden, die hij in eerste instantie noemde en die de
heer De Vries nog nader heeft uitgewerkt. Die zullen
misschien ook wel een klein offer van de plaatselijke
organisaties vragen; de gemeente behoeft dan niet
alles te betalen. Willen B. en W. die mogelijkheden,
als de vergadering eventueel geschorst wordt, over
wegen Wanneer zij van mening zijn, dat het budget
al zo zwaar belast is, willen zij dan de mogelijkheid
onder ogen zien, of een groot deel van de lasten, die
op de begroting 1954 zouden gaan drukken, niet zijn
over te brengen naar 1955? Spr. bedoelt het zo: De
organisaties, die dit verzoek aan de raad hebben ge
richt, schaffen dit jaar zelf de gehele verlichting aan
en zorgen ook voor het aanbrengen en het weer op
ruimen, maar zij krijgen de toezegging van het ge
meentebestuur, dat dit het volgend jaar de aan te
schaffen materialen tegen de kostprijs van thans over
neemt. Dan gaat dus de gemeente het volgend jaar
kopen wat de organisaties nu kopen. Zo kan aan de
moeilijkheden naar spr.'s mening een einde komen. Hij
zou hierover wel graag een nader antwoord ontvangen.
Spr. kan zich voorstellen, dat B. en W. zeggen, dat
dit rauwelings en te elfder ure ter tafel komt. Wan
neer dat het geval is, zou hij schorsing van de verga
dering willen vragen, opdat dit nader kan worden bezien.
Het doet een beetje onbehaaglijk aan, dit voorstel van
B. en W. zonder meer te aanvaarden. Spr voelt de
moeilijkheid wel, maar persoonlijk bevredigt hem het
voorgestelde niet. Hier kan meer gedaan worden. De
Wethouder en de Voorzitter hebben duidelijk gezegd,
dat het aanvankelijke verzoek was om de stroom ver
goed te krijgen. Wanneer echter dit voorstel wordt
aangenomen, krijgt het bedrijfsleven niet eens de
stroom vergoed, dus niet eens wat aanvankelijk ge
vraagd was. De gemeente moet iets royaler voor den
dag komen en, naar spr. meent, kan dat ook.
De hear Santema mient, dat it bidrach van f 45.000,
dat de wethalder neamd hat en dat dit jier bistege is
oan feestforljochting en -forsiering, foar it greatste
diel eigentlik ütjown is by de üntfangst fan de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten. Dat is net sasear
in bidrach, dat hjir tige yn it geding brocht wurde
moat; it jild is foar in great diel lykas de wethalder
ek bikend is helle lit it Fonds voor Culturele Doel
einden. En dat yn oanmerking nommen, is men der al
gau oer hinne, omdat, sa't spr. mient, it bidrach ek al
f 10.000,wie. It bidrach, dêr't it op it eagenblik oer
giet, is eigentlik dêrmei nivellearre. As dat bidrach
op syn wearde bisjoen wurdt yn forban mei de mani-
festaesjes, dy't men hjir de folgjende moanne hopet
to krijen, soe spr. dit sizze wolle: It is mear as bistege,
as de gemeente aensens üt de hoeke komt mei in
prachtich forljochte stêd. Dan kin it net misse, of der
sil hwat greats fan ütgean en de gemeente sil harsels
dan net it oadium oplizze, dat hja de sunige kant neist
is. Der wurdt wol faek sein: „Lit dy net kenne". Spr.
soe yn dit forban it deistich bistjür fan de gemeente
taroppe wolle: „Lit Jimme net kenne!"
De heer W. M. de Jong' begint hoe langer hoe meer
te denken, dat de feestweek zo ongeveer zal staan of
vallen met het aanwezig zijn van de vrij ouderwetse,
maar gezellige en wat lunapark-achtige lampjes, die
tussen de bomen van de Voorstreek enz. zouden moe
ten hangen. Spr. is die mening eigenlijk niet toegedaan.
Hij meent werkelijk, dat het geen groot wezenlijk ver
schil maakt (ook niet voor het attractieve van Leeu
warden en zeker niet voor vreemdelingen, die wel iets