11
de buitenwijken. Het gaat in dezen om het hart van
de stad en spr. gelooft wel, dat de meeste middenstan
ders daar zeker bijzonder geïnteresseerd zijn bij de
openstelling. Er wordt ook gezegd, dat de ontheffing
eigenlijk alleen maar van belang is voor de winkels in
snoep, tabak en alcoholische dranken, maar hij heeft
heel andere klanken gehoord. Er zijn tal van zaken ge
weest, die de vorige keer wel degelijk goede zaken heb
ben gedaan. Men zegt ook: het personeel moet niet zo
lang werken, maar er is toch nog altijd een wettelijke
regeling, waarbij is bepaald, dat het personeel niet lan
ger dan 4 of 5 uren achter elkaar mag werken. Dit ar
gument mag toch ook niet overspannen worden voorge
steld. Als oud-C.N.V.'er meent spr. wel oog te hebben
voor de belangen van het personeel en hij kan zich best
voorstellen, dat die misschien anders gericht zijn dan
die van de middenstand. Hij zou echter meer het alge
meen belang op de voorgrond willen plaatsen. In deze
zin moet men meer bezig zijn in de toekomst, zodat
men een uniform advies van beide partijen krijgt. Dis
cussies als die van hedenavond moeten tot het verleden
gaan behoren.
Overigens kan hij van harte met het college meegaan.
Volgens de heer Rutkens schijnt de middenstand elke
gelegenheid te willen aangrijpen om te ontkomen aan de
in de Winkelsluitingswet voorgeschreven sluitingstij
den. Wederom verzoekt de Leeuwarder Middenstands-
raad voor de desbetreffende dagen vrijstelling van de
bepalingen der Winkelsluitingswet, omdat openstelling
der winkels een fleuriger aanzien aan de stad zou
geven. Wij zijn het, aldus spr., met dit argument gro
tendeels niet eens, want bij vorige feestelijke gelegen
heden moet het toch opgevallen zijn, dat er vele mid
denstanders waren, die, zoals ook de heer Wiersma
reeds heeft gezegd, geen gebruik wensten te maken van
de gelegenheid tot ontheffing van de bepalingen der
Winkelsluitingswet, 's avonds hun winkels dan ook ge
sloten hadden en geen extra verlichting in de winkels
hadden aangebracht, dus anders niet dan hun etalages
hadden verlicht. Het schijnt ons dan ook toe, dat de
openstelling hier enkel en alleen is in het belang van
het grootwinkelbedrijf. Daarom alleen reeds zijn wij
geen voorstanders der ontheffing. Vele en voornamelijk
de kleine middenstanders voelen niet voor openstelling,
om de doodeenvoudige reden, dat de financiële druk,
die op hen rust, het nu eenmaal niet toelaat, hier nog
eens extra uitgaven voor te doen. Zij moeten echter,
wanneer ze in de concurrentiestrijd tegen het groot
winkelbedrijf mee willen komen, dergelijke kosten vaak
met moeite er af nemen.
Over een andere kant van de zaak is hier ook reeds,
zowel bij vorige gelegenheden als thans, gesproken, n.l.
de compensatie der overuren. Het doet toch wel enigs
zins comisch aan, wanneer men in de stukken leest,
dat de Unie-organisaties opnieuw een beroep doen op
de raad, opdat de raad opnieuw een beroep doet op de
de desbetreffende middenstanders om tot compensatie
der overuren over te gaan. Wij zijn dan ook van mening,
dat wij, indien wij het voorstel van B. en W. zouden
steunen, de belangen der werknemers zouden schaden.
Het ware beter geweest, dat ook de Unie-organisaties
de juiste conclusie hadden getrokken uit de ervaringen,
die rondom dit vraagstuk zijn opgedaan.
Gezien de ervaringen dus en in het belang van de
werknemers menen wij, aldus spr., het voorstel van
B. en W. niet te moeten steunen.
De heer Stobbe heeft wel het woord gevraagd, maar
de vraag dringt zich bij hem op: Wat moet men nu
eigenlijk zeggen? Er is in het verleden en vanavond
in den brede gesproken over ontheffing van de bepa
lingen der Winkelsluitingswet en verschillende argu
menten voor en tegen zijn gehoord. De stad moet een
attractief beeld vertonen. Men heeft het gehad over
het belang van de stad, over het algemeen belang.
Toen spr. met de heer Wiersma het door hen beiden
ingediende voorstel ondertekende, heeft hij ook aan al
deze dingen gedacht, maar hij wist ook, dat er over
gewerkt moest worden en eveneens, dat aan 20 overuren
niemand zal sterven. Spr. is 63 jaar en is zijn loopbaan
begonnen met een 68-urige werkweek. Maar hij heeft
nu mede dit voorstel ondertekend vanuit de besliste
opvatting, dat hij in geen geval naar die tijd terug wil.
Naar zijn oordeel is het ogenblik aangebroken om eens
wat meer aandacht aan deze materie te schenken, want
er bevindt zich in ons volk een groep, die de weg naar
de vroegere, door spr. geschetste, situatie zeer beslist
weer op wil. Ze hebben niets geleerd en ook niets be
grepen. Spr. zal daar niet breedvoerig op ingaan, want
het heeft met de onderhavige zaak niets te maken.
Spr. wil er voorts op wijzen, dat hij het arbeiders
leven zeer goed kent; hij weet, dat daarin de tijd van
67(4 uur 's avonds een zeer belangrijke is; de af
wezigheid van vader of moeder zou dan terdege gevoeld
worden. Hij is daarom van mening, dat hij in dit op
zicht het belang van de arbeidende klasse dient, als hij
uitspreekt, dat hij het voorstel van B. en W. in de ge
geven vorm niet acceptabel acht.
De Voorzitter zal proberen om in eerste aanleg op
een aantal opmerkingen te antwoorden.
Spr. vraagt het hem wel ten goede te willen houden,
dat hij niet op alle opmerkingen zal ingaan, omdat een
aantal raadsleden elkaar al hebben beantwoord en hij
zich in zoverre van zijn taak ontslagen kan achten.
De Winkelsluitingswet kent als normale sluiting het
tijdstip van 18 uur. Artikel 2 zegt: „Het is verboden
een winkel voor het publiek open te hebben: a. op Zon
dagen; b. op werkdagen voor 5 uur en c. op werkdagen
na 18 uur Volgens artikel 11, le lid, echter kan de
gemeenteraad ten hoogste 21, door hem aan te wijzen,
werkdagen per jaar bepalen, waarop het in artikel 2,
zomede in artikel 4, gestelde verbod niet geldt. Hier
is dus aan de plaatselijke overheid de bevoegdheid ge
geven voor ten hoogste 21 dagen van de normale slui
tingstijd af te wijken. En dat heeft ook de raad van
Leeuwarden enige malen gedaan. Waar het hier geldt
de afwijking van een normale sluitingstijd en afgewogen
moet worden het algemeen belang, maar ook het belang
aan de ene kant van de betrokken werkgevers en aan
de andere kant dat van de betrokken werknemers, is
het voor de Voorzitter van de raad volkomen begrijpe
lijk, dat de raad daar niet altijd onmiddellijk uitkomt
en wel eens moeite met de afwijking heeft. Spr. kan
dus de verwondering van de heer Pols over het feit,
dat hier telkens over gesproken wordt, niet delen. Hier
is een plaatselijke bevoegdheid, die door de raad, gelet
op de plaatselijke omstandigheden en rekening houdend
met nieuwe omstandigheden, telkens opnieuw dient te
worden bekeken. Dat is dus nu ook hier het geval.
Een ander punt, dat enigszins buiten de kwestie om
gaat, maar toch ook wel met deze gang van zaken te
maken heeft, is het volgende. Er is niet, zoals is opge
merkt, op een bepaald moment door de Middenstands-
raad een hoger college opgezocht om in deze zaak te
bemiddelen. Zo liggen de verhoudingen nu ook weer
niet. Er is zonder meer door de betrokken midden
standsorganisaties aan de gemeenteraad gevraagd om
deze z.g. 21-dagen-regeling voor een bepaald aantal
dagen toe te passen. Natuurlijk is het en dat weten
de heren uit de kringen van de middenstand ook wel
gemakkelijker bij het nemen van een beslissing te we
ten, dat er overeenstemming bestaat tussen werkgevers
en werknemers. Vandaar, dat er ook van de kant van
B. en W. bij de heren in voorkomende gevallen op is
aangedrongen om te trachten die overeenstemming te
bereiken. Die is deze keer echter niet verkregen. Van
daar, dat van de kant van het gemeentebestuur nog
een poging is gedaan om alsnog overeenstemming tot
stand te brengen. Daar behoeft spr. niet verder op in
te gaan. Die uiteenzetting vindt men ook in het raads
voorstel.
Wat de zaak zelf betreft, het ging dus voor B. en W.
om de vraag: Eist het algemeen belang een opheffing
van het verbod van artikel 2 in de omvang, zoals ge
vraagd werd door de Middenstandsraad? Of dienen
B. en W. met hun voorstel aan de raad niet zover te
gaan en meer het oog te richten op het standpunt van
de werknemersorganisaties, die met klem er op aan
dringen om de winkels, die 1 (4 uur (van 67(4 uur
's avonds) in de betrokken dagen gesloten te houden
En dan vindt de raad het richtsnoer, dat B. en W. ge
vonden hebben, althans hebben gemeend te vinden voor
hun voorstel, heel duidelijk in het voorstel vermeld,
in de voorlaatste alinea: „Gezien het standpunt, dat
ten opzichte van de opheffing van de verplichte winkel
sluiting op bijzondere dagen in het afgelopen jaar en
kele malen door Uw Raad is ingenomen, menen wij, de
daaruit blijkende gedragslijn volgende, U te moeten
voorstellen de verplichte winkelsluiting op te heffen
op 7, 8, 9 en 10 September 1954 van 1822 uur."
Spr. heeft ook de vorige keer in een geval als dit aan
de raad gezegd, dat het college de indruk had, dat er,
na afweging van de belangen, waar hij het zopas over
had, een zekere onbevredigdheid bestond aan de kant
van de werknemersorganisaties en B. en W. hebben
dus toen gemeend daarmee rekening te moeten houden.
Maar toen ging de raad bij meerderheid van stemmen
verder dan het college meende te moeten gaan. En
waar B. en W. dus gebleken was, dat de raad zich
t.a.v. de openstelling op een ruimer standpunt dan het
college had geplaatst, was het voor B. en W. duidelijk,
dat zij, als de raad, die aan het hoofd van de gemeente
staat, dit standpunt inneemt, zich ook in een volgend
geval daarnaar zouden gedragen. Vandaar dus dit voor
stel, om de winkelsluiting voor de desbetreffende dagen
op te heffen van 1822 uur.
Wanneer nu de raad meent, dat bij deze gang van
zaken bepaalde belangen, n.l. die van de werknemer,
toch eigenlijk te veel in het gedrang komen, dan kan
hij zich uitspreken.
Spr. gelooft, dat hij hiervan eigenlijk niet meer be
hoeft te zeggen. Wanneer de raad meent, niet verder
te kunnen gaan dan de heren Wiersma en Stobbe voor
stellen, dan heeft hij dat aan B. en W. duidelijk te ma
ken. De beslissing is spr. herhaalt het ten slotte
bij de raad en dan weet het college, hoe het in het ver
volg moet handelen, want dit onderwerp zal heus nog
wel vaker ter tafel komen.
De heer W. C. Dijkstra heeft, na de uiteenzetting van
degenen, die een amendement hebben ingediend, even
geaarzeld zijn stem aan het voorstel te geven. Bij nader
inzien komt bij hem de vraag op, of dit voorstel toch
niet te zeer wordt belicht vanuit de situatie, zoals die
normaal in Leeuwarden geldt, want inderdaad plegen
de ingezetenen van Leeuwarden tussen 6 en 7% uur
's avonds weinig op straat te zijn. Nu B. en W. echter
aan hun voorstel de mededeling verbinden, dat, als de
raad zich uitspreekt voor het amendement-Wiersma-
Stobbe, zij voortaan steeds met die uitspraak rekening
zullen houden, krijgt genoemd amendement een veel
grotere draagwijdte dan de zaak, die de raad vandaag
voor de desbetreffende week bezighoudt. En dan
vraagt spr. zich af, of er zich niet situaties kunnen voor
doen, waarbij bijv. de belangen van vreemdelingen, die
een andere dagindeling plegen te hebben men denke
bijv. aan de Franse gezinnen, die veel later in de avond
eten wel voldoende in het oog worden gehouden en
of dus door eventuele verwaarlozing van die belangen
het stadsbelang weer niet zou worden geschaad. Daar
om heeft spr. zijn stem op dit ogenblik nog niet kun
nen bepalen en wil hij nog graag afwachten, of de
heren Wiersma en Stobbe in tweede instantie argu
menten kunnen aandragen, die hem over zijn aarzeling
kunnen heen helpen.
De hear Van der Meer sil net sizze, dat hy net foar
sport fielt, mar de diskusjes yn earste ynstansje lykje
him dochs to folie op toulükerij en dêr hat hy gjin
nocht oan. It mei yn tige kreaze foarm dien wêze, mar
hy mient, dat eigentlik alle sprekkers to folie pleite
hawwe öf foar it bilang fan de middenstan öf foar it
bilang fan de arbeiders. Spr. leaut, dat soks net it wurk
fan de rie is. Hy lést yn it riedsbrief: „Naar onze
mening" en dat is dus it kolleezje „bestaat er, ge
let op de vele gebeurtenissen, die in de week van 611
September a.s. in onze gemeente plaats vinden, aan
leiding de verplichte winkelsluiting tijdens de vier da
gen, waarop deze gebeurtenissen haar hoogtepunt be
reiken, gedurende enkele uren op te heffen".
Yn it kolleezje is men it der oer iens, dat it barren
yn de feestwike oanlieding is om de winkels fan 610
ure iepen to halden. Yn prinsipe is it dus sa: It kol
leezje hie ek mei dit ütstel komme kinnen, sünder dat
fan de middenstan in ütstel of forsiik kommen wie. Dat
bitsjut hielendal net, dat spr. net rekken halde wol
mei de bilangen fan de partijen. As der yn it riedsbrief
stiet, dat beide stanpunten net byinoar to bringen binne,
fynt spr. dat ek spitich, mar op it einbislüt hat de
rie dêr net mei to krijen. As de rie seit: wy fine it in
stêdsbilang, dat de winkels iepen binne, hwant dêr-
troch üntstiet der in fleuriger stêdsbyld, dan docht er it.
Mar as de rie mient, dat de winkels like goed fan 18—
19(4 üre ticht wêze kinne en dat dit it stêdsbilang net
skeadet, dan seit hy: de winkels fan 1819(4 üre ticht.
En oan de oare kant is it ek sa, dat der gjin ien for-
plichte wurdt om syn winkel iepen to halden; der stiet
allinnich mar, dat it net forbean is om de winkels iepen
to halden.
De heer Mani wil nog graag op een paar gemaakte
opmerkingen ingaan. Dat betreft in de eerste plaats
wat de heer Pols gezegd heeft. Hij had het er over,
waarom men toch zo veel praat over die paar uren extra
werk. Dat kan toch niet aan spr.'s adres zijn geweest,
want hij heeft alleen gesproken over de zin van het
werk. Het staat bij hem vast, dat dit werk er wordt
helemaal niet gewerkt geen zin heeft en het dus voor
de werknemers van geen belang is, dat de winkels open
zijn. Op die grond meent spr., dat het ook geen stads
belang is, dat de winkels gedurende de tijd van zes
tot half acht open zijn.
De heer W. C. Dijkstra heeft gezegd, dat de manier
van leven in andere landen anders is dan hier, maar
spr. zou zeggen, dat, door zich aan te passen aan de
omstandigheden van het land, waar men is en dat
doen vele vreemdelingen hier en ook vele Nederlanders
in het buitenland men het beste het volkseigene van
het vreemde land beleeft. Bovendien zijn er ook landen,
waar de avondmaaltijd niet zo laat wordt gebruikt als
in Frankrijk. Dit hangt als regel ook af van de kli
matologische omstandigheden in een bepaald land en
aangezien deze hier zoveel anders zijn, kan het heel
goed zijn, dat men in verband daarmee anders zal leven,
dan men in eigen land gewend is.
De heer Pols brengt spr. bijna in de verleiding nog
een ander voorstel in te dienen, n.l. tot openstelling van
de winkels van zes tot half acht! Dan zou het toch het
drukste zijn volgens hem. Spr. is dat niet met hem eens.
Hij blijft er bij, dat het gedurende de uren van zes tot
half acht zo stil is, dat het geen zin heeft voor de werk
nemers in de zaken te zijn. Uit de praktijk is dit wel
gebleken. Men is van de zijde van de Unie van mening,
dat, als men in de zaak is, men ook wil werken en die
mogelijkheid is er niet in die uren.
Over de compensatie zou spr. dit willen zeggen. Bij
de grotere zaken is dat wel in orde, maar bij verschil
lende kleine niet. Er komen wel werknemers bij de or
ganisaties met klachten hierover, maar ze verzoeken
niet naar de baas te gaan. De verhoudingen liggen daar
te zeer in het persoonlijke vlak. Daarom is het gezegde
van de heer Pols, dat men maar moet komen met even
tuele klachten, die dan onderzocht zullen worden, niets
meer dan een gebaar.
De heer Van der Meer meende, dat alleen het stads
belang mag gelden. Spr. kan er echter noch een groeps
belang, noch een stadsbelang in zien, dat de zaken ge
durende die anderhalf uur open zijn. Hij kan niet an
ders dan blijven bij wat hij in eerste instantie heeft
gezegd, n.l. dat hij zich aansluit bij het voorstel-Wier-
sma-Stobbe.
De heer Van Balen Walter stelt zich volledig achter
de woorden van de heer Van der Meer. Hij is het met
hem eens, dat de raad hier uitsluitend en alleen heeft
te oordelen over het belang van de stad, natuurlijk
zoals hij dat ziet. Nu kunnen de raadsleden daar onder
ling verschillend over denken. De heer Mani ziet geen
stadsbelang in de openstelling van de winkels van 6
7(4 uur. Spr. doet dat wel. Er komen in die dagen veel
buitenlanders, mensen, die van winkelsluiting helemaal
geen „sjoege" hebben, heel andere gewoonten kennen
dan hier gelden en raar zullen opkijken, als zij van
67(4 uur de winkels gesloten vinden. Het gaat ten
slotte maar om 4 dagen. Die paar uren overwerk zijn
werkelijk de moeite niet waard en de vreemdelingen
kunnen veel teleurstellingen worden bespaard. Spr.
staat dan ook, omdat het in het belang van de stad
is, achter het voorstel van B. en W. en hij dringt er bij