12
13
de raad op aan, niet in te gaan op het voorstel van de
heren Wiersma en Stobbe.
De heer Pols zou tegen de heer Wiersma willen zeg
gen, dat, als het dezen spijt, dat spr. het woord drama
heeft gebruikt, de heer Wiersma wel wil aannemen, dat
dat niet zo dramatisch bedoeld was. Spr. dunkt het
echter wel, dat het geen blijspel is, dat hier vanavond
wordt opgevoerd.
Natuurlijk moet deze zaak hier in de raad spelen,
dat ontkent hij niet. Hij heeft bedoeld te zeggen, dat
hij het met de heer Van der Meer eens is, dat de raad
tot taak heeft om het algemene belang van de stad
te dienen. Het is typisch, dat deze zaak altijd weer op
tegenstand van de andere kant stuit.
De levensbeschouwing van de heer Wiersma is uit
gelopen in het sociale vlak. Dat kan bij spr. ook heel
goed zo zijn. Dat heeft echter met deze zaak niets te
maken.
De heer Rutkens is begonnen met te zeggen, dat de
middenstand probeert aan de Winkelsluitingswet te
ontkomen en als hij dat zo stelt, is het hem niet kwa
lijk te nemen, want daaruit blijkt wel, dat hij er hoe
genaamd niets van begrijpt. Als hij studie van deze
zaak had gemaakt, zou hij misschien niet met termen
als broodroof en willekeur zijn gekomen. (De heer
Hutkens: „Omdat ik dat gedaan heb, sprak ik zo".)
Spr. dacht, dat hij het woord had. In de toekomst
zou de heer Rutkens zich beter op de hoogte kunnen
stellen.
De heer Wiersma spijt het, dat de heer Pols het heeft
voorgesteld, alsof spr. een drama stond op te voeren.
Het is spr. ernst, als hij zegt, dat er tussen de heer
Pols en hem een groot verschil bestaat in levens- en
wereldbeschouwing, dat ook doorwerkt op het sociale
terrein. Hij zal de heer Pols echter niet met gelijke
munt betalen; hij zou hem er nooit van beschuldigen,
dat hij hier in de raad een drama staat op te voeren.
Spr. sluit zich graag aan bij datgene wat de heer Mani
hier heeft gezegd. Hij is hem dankbaar voor de steun,
die hij aan het voorstel heeft geboden en hij hoopt,
dat dit van meer raadsleden steun zal mogen ont
vangen. De heer W. C. Dijkstra heeft min of meer
gevraagd te bewijzen wat nu eigenlijk het stadsbelang
of het algemeen belang is; op welke tijden men het
meest verkoopt, enz. Dat is natuurlijk zeer moeilijk in
cijfers weer te geven. Spr. heeft zopas al uiteengezet
en ook de heer Mani heeft naar voren gebracht, dat
het vooral in het belang van de stadsbevolking zal zijn,
wanneer de winkels van 1819 uur gesloten zijn.
En dit bepaalt toch ook voor een groot deel mee het
algemeen belang. Spr. heeft de heer Van der Meer
horen zeggen, dat het eigenlijk een touwtrekkerij is.
Spr. gaat het èn om het belang van de werknemers èn
om het belang van de middenstand. Hij zou zich haast
laten verleiden een boekje open te doen maar hij zal
het niet doen over de historie, die door de werk
nemers en de middenstand gevormd is en dan durft
spr. zeggen, dat de werknemers zich reeds jaren lang
belangrijke offers hebben getroost om mee te werken,
in hun eigen belang, maar ook in het algemeen belang.
Spr. zou graag willen, dat de middenstanders daar zelf
ook zo vroeg aan waren begonnen; bij de middenstand
mankeert daar op het ogenblik nog wel iets aan. Z.i.
is deze materie voldoende besproken. Spr.'s partijgenoot
de heer K. de Jong heeft het voorstel van hem en de
heer Stobbe min of meer bestreden. Hij heeft gezegd,
dat hij een oud C.N.V.'er is en dan spijt het spr., dat
hij niet een klein beetje meer overgehouden heeft van
de opvoeding, die hij daar heeft genoten.
Wij hebben ons, aldus de heer Rutkens, in eerste in
stantie nog niet uitgesproken over het voorstel-Wier-
sma-Stobbe. Het schijnt, dat er op dit ogenblik een
meerderheid in de raad voor het voorstel van B. en W.
is. Een ander deel is al of niet voor het voorstel-Wiersma-
Stobbe. Wij zullen voor dit voorstel en tegen het voor
stel van B. en W. stemmen, om daarmee te verhinderen,
dat er een meerderheid zal zijn voor de ontheffing van
de Winkelsluitingswet en om te voorkomen, dat het
verbod tot openstelling niet zal gelden voor de uren,
vervat in het voorstel-Wiersma-Stobbe. Wij willen er
dus toe medewerken, dit voorstel, dat door ons als
zeer wenselijk wordt beschouwd, zoveel mogelijk kans
van slagen te geven.
Wij willen over de compensatie, die ook in tweede
instantie nog min of meer aan de orde is geweest, toch
ook nog iets zeggen en wel n.a.v. hetgeen de heer Mani
heeft opgemerkt. Deze zeide, dat het niet altijd moge
lijk is aan de middenstandsorganisaties door te geven
welke middenstanders de overuren niet uitbetalen en hij
heeft daarbij de reden vermeld: het verband tussen
werkgever en werknemer is n.l. zo nauw, dat de laatsten
in het gedrang zouden kunnen komen. Wij zouden het
duidelijker willen zeggen en het spijt ons, dat de heer
Mani de juiste conclusie niet uit zijn eigen ervaringen
heeft getrokken. Het gaat in dezen om de willekeur
van de werkgevers tegenover de werknemers. Indien de
werknemers zich rechtmatig willen verzetten, kunnen
zij eventueel met broodroof worden bedreigd. Het is juist
deze reden, die een werknemer vaak verhindert, vooral
in kleiner verband, zich direct te verzetten tegen zijn
werkgever. Wij zijn van mening, dat de tijd afgelopen
moet zijn, dat men de arbeidersklasse aan deze wille
keur van de werkgevers overlaat en dat men tegen het
voorstel van B. en W. moet zijn.
De heer Stobbe vindt het niet nodig, de heer Dijkstra
te onderwijzen. Hij is in de geschiedenis van de Neder
landse arbeidersbeweging zeker zo goed thuis als spr.
Hij heeft er op gewezen, dat hier vreemdelingen komen,
die op andere tijden eten dan de inwoners. Wij hebben,
aldus spr., onze strijd te voeren voor onze Nederlandse
arbeiders en hij meent er aan te moeten toevoegen, dat
de strijd, die gevoerd is, ook ten goede is gekomen aan
de Nederlandse middenstand en dat er dus geen sprake
kan zijn van tegenstelling van belangen. Er is bij
herhaling gezegd: let toch op de vreemdelingen, en: wij
hebben alleen het oog te vestigen op het belang van
de stad. Spr. doet dat voor de volle 100 pet. Het is
vanavond niet de eerste keer, dat hij daarmee bezig is
Spr. zal het kort maken en niet in herhaling treden.
Alleen wil hij opmerken: wanneer men het belang
van de stad dient, dan heeft men daarbij in het oog te
vatten de belangen van ieder persoonlijk, van iedere
inwoner van de stad, van de enkeling, zowel als van
collectieven.
Tegenover de argumenten, die vanavond gebruikt zijn,
zoals: let toch op het geld, dat de vreemdelingen bin
nenbrengen, meent spr. te moeten stellen, dat er al
steden in ons land zijn, waar men op het bezoek van
vreemdelingen niet zo bijzonder is gesteld, om andere
redenen dan hier vanavond naar voren zijn gebracht.
Spr. zal zo lang misschien niet meer meelopen, maar
er kan een moment aanbreken, dat hij met een variant
op Multatuli zal zeggen: „Stik in je geld, vreemdeling,
en verdwijn".
Op de Voorzitter rust de taak om in tweede instantie
nog enkele opmerkingen te maken. Hij hoopt kort te
kunnen zijn, omdat het z.i. niet nodig is, ook niet in deze
instantie, te treden in de onderlinge gesprekken van
de heren raadsleden. Hij meent, er mee te kunnen vol
staan enkele opmerkingen, die rechtstreeks te maken
hebben met het voorstel van B. en W., nog even te be
antwoorden.
De heer Van der Meer en nog enkele andere raads
leden hebben z.i. de zaak toch wel iets te eenvoudig
gesteld. Zij zeggen: er is sprake van een stadsbelang,
dus moet van die 21-dagen-regeling gebruik worden
gemaakt. Dat is spr. toch wel een beetje te eenvoudig,
omdat bij deze dingen altijd nog een waardering van
de omvang der belangen spreekt. Het is zeer wel denk
baar, dat het op zich zelf genomen een belang zou kun
nen zijn om van de normale sluitingsuren af te wijken,
maar dat weegt spr. toch niet zwaar genoeg. Het ene
geval dat weet de raad toch zelf ook wel weegt
veel zwaarder dan het andere.
Die 21-dagen-regeling is door de wetgever bedoeld
als uitzondering voor duidelijk aanwijsbare gevallen,
waarin ontheffing naar het inzicht van de plaatselijke
overheid nodig is. En daarbij komt een tweede punt,
dat eveneens overwogen moet worden. Ook als men
meent, dat ontheffing nodig is, dient nog de vraag te
worden beantwoord, in welke omvang men van de
normale sluitingstijd zal afwijken en ook dat voert
weer tot een waardering va"h het algemeen belang in
die bepaalde omstandigheden. Daarbij moeten - spr.
herhaalt het toch ook worden afgewogen de werk-
geversbelangen, die ten dele kunnen samenvallen met
de algemene belangen. Eveneens moeten worden af
gewogen de werknemersbelangen, die ook met de al
gemene belangen kunnen samenvallen. Men kan en
nu komt spr. toch wel een heel eind in de richting van
de redenering van de heer Stobbe het ook een alge
meen belang achten, dat de normale arbeidstijd voor
de werknemers en een bepaalde beloning voor die groep
worden gehandhaafd. Ook dat heeft een algemeen
aspect en speelt werkelijk in kwesties als deze mee. De
omvang, waarin de afwijking van de normale regeling
mogelijk is, dient ten dele toch ook onder ogen te
worden gezien.
Nu komt spr. bi] het punt, dat de heer W. C. Dijkstra
aansneed. Bij een vorige gelegenheid heeft het college
aan de uiting van niet-bevredigd zijn uit werknemers
kring groter waarde gehecht dan de raad toen bij
meerderheid gedaan heeft. Zo mag spr. het toch wel
degelijk stellen. Toen is ook met name door bepaalde
raadsleden gezegd: „Wij stellen zoveel vertrouwen in
de werkgevers, dat die uitingen van niet-bevredigd zijn
in het vervolg bij deze dingen niet meer zullen plaats
vinden. Nu mag het college daarover denken, zoals
het wil". B. en W. hebben gemeend uit die uitspraak van
de raad een andere wijze van waardering van de werk
nemersbelangen dan die van het college zelf te mogen
afleiden. En dat heeft spr. in eerste instantie ook al
leen maar willen zeggen. B. en W. dachten: „Goed, de
raad is geneigd om het werknemersbelang wat lichter
te wegen dan wij het van onze kant geneigd waren te
doen, daar zullen wij dus rekening mee houden." Als
de raad hier nu een bepaalde uitspraak over de des
betreffende 1 uur wil doen, wil dit niet zeggen, dat
B. en W. in alle volgende gevallen ook als de situatie
anders is steeds aan die 1 uur zullen vasthouden.
Spr. heeft alleen dit wallen zeggen: de wijze van waar
dering van de raadsmeerderheid bleek een andere te
zijn, dan die, waartoe B. en W. zelf geneigd waren.
Vandaar, dat zij meenden, met dit voorstel te moeten
komen. Als B. en W. echter blijkt, dat de raad de ver
schillende belangen, die hierin spelen, toch anders
waardeert dan zij meenden te moeten veronderstellen,
dan hebben zij dat te aanvaarden en zullen zij daar in
het vervolg rekening mee houden.
Spr. gelooft niet, dat hij er meer van behoeft te zeg
gen en hij zou de raad willen voorstellen bij stemming
uit te maken wat hier zal moeten geschieden. Er liggen
twee voorstellen: het ene is dat van B. en W., zoals
de raad dat vindt in de bijlage en bestaande in twee
delen; het ene deel gaat over de desbetreffende avond
uren op de bepaalde dagen en het andere betreft de
Woensdagmiddag. En voorts is er het voorste! van de
heren Wiersma en Stobbe, dat alleen betrekking heeft
op de avonduren.
B. en W. stellen voor, wat die avonduren betreft, het
sluitingsverbod op te heffen tot 10 uur, het dus moge
lijk te maken, dat de winkels van 1822 uur op de
genoemde vier dagen open zijn en de heren Wiersma
en Stobbe bepalen zich tot de tijd van 19%22 uur,
dus volgens het voorstel-Wiersma-Stobbe zouden de
winkels van 1819% uur gesloten moeten zijn.
Men kan het formeel verschillend bekijken, maar men
kan datgene wat door de heren Wiersma en Stobbe een
voorstel is genoemd ook materieel beschouwen als een
amendement op het voorstel van B. en W. Spr. voor zich
wil het, als de heren het zo bedoeld hebben, ook wel
graag als zodanig beschouwen. De woordkeus is ten
slotte precies gelijk aan die van B. en W.; het verschil
zit alleen in de 1% uur. Zo gesteld, zal spr. dus eerst
het amendement in stemming moeten brengen.
Het amendement-Wiersma-Stobbe wordt met 18 te
gen 15 stemmen (die van de heren Tiekstra, Van der
Meer en Pols, mevr. Heijmeijer-Croon, de heer Sante-
ma, mevr. Blanksma-Kok en de heren Van Balen Wal
ter, W. M. de Jong, G. de Jong, Van der Veen, K. de
Jong, Van der Schaaf, Vellenga, W. C. Dijkstra en
J. K. Dijkstra), aangenomen.
De raad verlangt geen stemming over het voorstel
van B. en W.; de heer Rutkens evenwel verzoekt aan
tekening, dat hij tegen is.
De Voorzitter doet mededeling van een nagekomen
voorstel. De raad is gisteren met de meeste hoofden
van dienst op bezoek geweest bij de gemeente Enschede.
En het schijnt B. en W. passend voor de ontvangst, die
aan de raad en de hoofden van dienst door de gemeente
Enschede is bereid, nog even schriftelijk hun grote dank
te betuigen; spr. zou de raad deze concept-brief willen
voorlezen:
„Aan de Raad der gemeente Enschede,
te
Enschede.
In onze vergadering van Woensdag, 25 Augustus 1954,
is met grote instemming van alle aanwezige leden be
sloten U nogmaals zeer hartelijk dank te zeggen voor
de ontvangst, die U de raadsleden en de hoofden van
dienst op 24 Augustus j.l. hebt willen bereiden. Deze uit
stekend verzorgde ontvangst en de wel zeer prettige
sfeer, waarin het bezoek is afgelegd, doen de Raad de
allerbeste herinnering bewaren aan dit zo zeer geslaagde
samenzijn.
Zoals op de dag van het bezoek tot uitdrukking is ge
bracht, zal de Raad dezer gemeente het op hoge prijs
stellen Uw Raad met de hoofden van dienst het volgend
jaar op een nader in onderling overleg te bepalen dag
voor een tegenbezoek te mogen ontvangen.
De Raad der gemeente Leeuwarden,
A. A. M. van der Meulen, Voorzitter.
T. Bakker, Secretaris."
(Applaus.)
Het doet spr. groot genoegen, dat de raad hiermee
instemt Aldus zal dan aan de raad van Enschede wor
den bericht.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.