2
3
digheden, omdat ze vaak bij een sollicitatie achterge
steld wordt bij een jongen en ook met een wat geringer
salaris tevreden moet zijn. Als het meisje echter ook
nog de euvele moed heeft om in het huwelijk te treden,
is Leiden helemaal in last. Volgens het ambtenaren
reglement wordt de huwende ambtenares ontslagen,
wat te zuurder is, omdat de mannelijke ambtenaren
in een dergelijk geval niet ontslagen worden en zelfs
vaak nog een verhoging krijgen. Het ontslag van
de huwende vrouw berust nog steeds op het verouderde
argument, dat een vrouw eigenlijk alleen maar goed
op haar plaats is, wanneer ze zich geheel wijdt aan de
huishouding. Spr. gelooft, dat de feiten deze mening
achterhaald hebben. Men ziet tegenwoordig vaak, dat een
meisje liever een prettige zelfstandige betrekking heeft
dan dat zij de vlucht neemt in een huwelijk met een
man, die ze niet zo erg aardig vindt. Een meisje, dat
wel een gelukkig huwelijk aangaat, heeft echter kans,
dat zij in een klein huis komt te wonen met nieuw
meubilair en daarin heeft ze geen volledige dagtaak.
Zij gevoelt een leegte en gaat sterk terug ver
langen naar de betrekking, die ze had. Men kan zeggen:
zo'n meisje moet andere bezigheden zoeken en ze
zal dat ook vanzelf wel doen maar de onredelijkheid
van haar ontslag blijft even goed bestaan. Spr. zou
echter het adres van de B.N.O.P., die de gemeente ver
zoekt te zorgen, dat de huwende ambtenares niet meer
wordt ontslagen, niet willen onderstrepen. Deze ont
slagregeling is 1.1. vastgelegd in overleg met een groot
aantal andere gemeenten, die verenigd zijn in het Cen
traal Orgaan inzake gemeenschappelijke behandeling
van gemeentelijke personeelsaangelegenheden. Spr. zou
met klem willen vragen, dat het gemeentebestuur er op
zal aandringen, dat in een bijeenkomst van dit orgaan
het onderhavige punt goed onder de loupe wordt geno
men en dat het zich zal verzetten tegen het feit, dat de
vrouw in overheidsdienst als minderwaardig wordt
beschouwd en te bevorderen, dat de ambtenares, indien
ze trouwt, niet tegen haar wil van haar functie wordt
ontheven. Dan heeft spr. hoop, dat als uiteindelijk ge
volg daarvan het C. O. de gemeenten zal adviseren, om
het ambtenarenreglement te veranderen in de bedoelde
zin; dit lijkt haar beter dan dat de gemeente op eigen
houtje haar ambtenarenreglement verandert.
De heer Kutkens acht zich, nadat mevr. Blanksma
heeft gewezen op de discriminatie, die nog op verschil
lende gebieden van het maatschappelijk leven t.a.v. de
vrouw bestaat, van een uiteenzetting ter zake ont
slagen.
Het bevreemdt ons, aldus spr., enigszins, dat een
college, dat geacht mag worden te zijn samengesteld
uit vooruitstrevende krachten, in tegenstelling tot de
colleges van enkele andere gemeenten Haarlem, Goor,
Zaltbommel, Smallingerland en Velzen, waarbij er zelfs
enkele zijn, die in meerderheid niet uit vooruitstre
vende krachten bestaan niet de moed kan opbren
gen om een discriminerende maatregel uit het ambte
narenreglement te schrappen.
Wij zijn niet voor het voorstel van B. en W., omdat
reeds is gebleken, dat men aan de ene kant met allerlei
fraaie woorden heeft geprobeerd de vrouw te aaien
en te paaien (Gelach), maar dat aan de andere kant
al deze loffelijke woorden t.a.v. de vrouw in het maat
schappelijke leven zonder daden blijven. Velerlei over
heidsinstanties hebben zich al met dit vraagstuk bezig
gehouden en reeds in 1952 is er een uitvoerig rapport
verschenen van een door de Minister van Binnenlandse
Zaken ingestelde commissie. Daaruit kan men verne
men, dat ook deze commissie op het standpunt staat,
dat de gehuwde of huwende ambtenares gelijke rechten
op werk moeten houden als de man.
Wij zijn tegen het voorstel van B. en W., omdat vrij
wel vaststaat, dat niet binnenkort een advies ter zake
van het Centraal Orgaan mag worden verwacht. Wij
zijn daarom van mening, dat, wil men, dat deze zaak
een goed resultaat heeft, de druk van onderop moet
komen, n.l. van de gemeenschappelijke gemeenten, die
hierin het initiatief nemen en de Rijksoverheid een voor
beeld stellen op welke wijze men het woord nu eens
moet omzetten in de daad. Wij menen, dat de brief
van de B.N.O.P. inderdaad in de raad moet worden
behandeld.
Uit wat tot dusverre bii dit punt is gezegd zou de
heer Mani eigenlijk de indruk krijgen, dat het college
op het standpunt staat, dat de huwende ambtenares in
elk geval moet worden ontslagen. Maar spr. gelooft,
dat dit niet kan worden geconcludeerd uit het advies,
dat B. en W. hier geven. En daarom kan spr. alleen
maar aanhaken bij het laatste deel van het betoog
van mevr. Blanksma, waarin zij zeide, dat het haar
beter leek hier over de gehele linie een regeling te tref
fen en niet incidenteel per gemeente. De voorbesprekin
gen over het advies verkeren in een vrij vergevorderd
stadium. Hoe dat advies zal luiden, is spr. echter niet
bekend, maar dat zal wel binnen vrij afzienbare tijd
publiek worden. Dan kan men zijn standpunt bepalen
en spr. heeft dus geen behoefte hier thans een princi
pieel debat te voeren.
Wanneer de heer Vellenga (weth.) zegt, dat hij met
enige belangstelling heeft geluisterd naar het betoog
van mevr. Blanksma, dan is dat niet om met haar dat
gene te doen wat de heer Rutkens zo treffend heeft
geformuleerd. (Vrolijkheid.) Zij zal niet van spr. ver
wachten, dat hij daar nu breedvoerig op ingaat. Hij
kan het met haar slotconclusie, waarnaar ook de heer
Mani heeft verwezen, grotendeels eens zijn. Als spr.'s
informaties juist zijn, dan is de Rijkscommissie, die
deze zaak bestudeert en onder de loupe neemt pre
cies dus datgene wat mevr. Blanksma wenst onge
veer klaar en zal deze kwestie dus in het C.O. worden
aangesneden. Daarom lijkt het hem goed dit zegt
spr. aan het adres van de heer Rutkens dat Leeu
warden dit afwacht; dat doen de meeste gemeenten.
De heer Rutkens heeft de namen van precies vijf ge
meenten opgenoemd, maar Nederland kent er natuur
lijk heel wat meer en de meeste gemeenten stellen zich
op het standpunt dat ook door het college van de
gemeente Leeuwarden wordt ingenomen dat deze
gehele zaak in het C.O. aanhangig dient te worden ge
maakt. Dan kan er eventueel over de gehele linie een
bepaalde wijziging worden aangebracht. Maar het lijkt
het college beslist onjuist om incidenteel in Leeuwar
den deze wijziging aan te brengen. Misschien kan in
de toekomst breedvoerig over deze zaak gediscussieerd
worden, waarbij mevr. Blanksma en andere leden van
deze raad dan nog eens de degens zullen kunnen
kruisen.
Het schrijven sub C b wordt voor kennisgeving aan
genomen, met aantekening, dat de heer Rutkens hier
tegen is.
c. berichten van verhindering van de heren Van der
Meer en Wiersma.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 2.
De verdeling geschiedt als volgt:
eerste sectie:
de heren Heijstra, Drentje, de Vries, Beeksma, Van
Balen Walter, mevr. Ringenaldus-Van der Wal, de heer
W. C. Dijkstra, mevr. Heijmeijer-Croon en de heren
Hartstra en W. M. de Jong;
tweede sectie:
de heer Venema, mevr. Blanksma-Kok, de heer G. de
Jong, mevr. Boersma-Hemminga en de heren J. de Jong,
Slaterus, Schootstra, Van der Meer, K. de Jong, Van
den Brink en Kamstra;
derde sectie:
de heren Bootsma, Pols, Van der Veen, Rutkens, Ras,
Wiersma, Wijkstra, Santema, Stobbe en Mani.
Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is wet
houder Dijkstra, als loco-burgemeester, voorzitter van
de eerste sectie.
Bij de loting worden aangewezen: tot voorzitter van
de tweede sectie wethouder Tiekstra en tot voorzitter
van de derde sectie wethouder Van der Schaaf.
Wethouder Vellenga zal mede zitting nemen in de
eerste sectie.
Punt 3.
Benoemd worden de heren Heijstra, Kamstra en
Wiersma, resp. met 27, 27 en 28 stemmen (de heren
Van der Meer en De Vries elk 1 stem en 5 bilj. blanco).
Punt 4.
Benoemd worden de heren De Vries, Van der Meer
en Wiersma, resp. met 31, 31 en 27 stemmen (de heer
W. M. de Jong 3 stemmen en de heren Beeksma en
Pols, mevr. Blanksma-Kok en de heer Bootsma, elk 1
stem en 1 bilj. blanco).
Punt 5 (bijlage no. 164).
De heer Rutkens zegt, dat er bij de vorige punten wel
aanleiding was om iets naar voren te brengen, maar
wij hebben, aldus spr., gemeend te moeten wachten tot
dit punt. In de allereerste plaats willen wij stellen, dat
men de Mc Carthy-aanse politiek, die oorzaak is ge
weest van de hetze tegen het communisme en alles wat
daaraan verwant is, in Nederland doorvoert. En juist
deze Mc Carthy-aanse politiek de mandementspoli-
tiek van Romme is slechts de voorloper daarvan is
0 i. aanleiding geweest tot het feit, dat men de fractie
van de communistische partij in de raad buiten de be
sprekingen rondom de verkiezingen van organen als
die, welker leden thans benoemd moeten worden, heeft
gehouden.
Wij zijn van mening, dat ook de fractie van de com
munistische partij het recht moet hebben om ten min
ste in één commissie zitting te mogen hebben. En het
is ook daarom, dat wij er bij de raad op willen aan
dringen, dat hij van deze gevaarl'jke weg van commu
nistenvrees afstapt. Men doet er beter aan vooral daar
waar het mogelijk is de krachten samen te bundelen,
ten einde de mandementspolitiek buiten de deur te hou
den. ook de krachten uit de communistische partij die
nen de plaats te krijgen, waarop ze in het Nederlandse
politieke leven recht hebben.
Wij zijn van mening, dat men er goed aan zou doen
om er toe over te gaan, vooral in de commissie, walker
leden thans benoemd zullen worden, een lid van de
communistische fractie op te nemen.
Benoemd worden tot leden de heer Beeksma, mevr.
Heijmeijer-Croon, mevr. Ringenaldus-Van der Wal en
de heren W. M. de Jong en Heitink, resp. met 31, 31, 27,
28 en 29 stemmen (mevr. Boersma-Hemminga 3 stem
men, mevr. Blanksma-Kok en de heren Van den Brink,
G de Jong en Wiersma elk 1 stem, 2 bilj. voor de af
zonderlijke vacatures blanco en 2 bilj. geheel blanco).
Tot plaatsvervangende leden de heren Wijkstra, Van
Balen Walter, Wiersma, K. de Jong en Van der Vlis,
resp. met 28, 30, 26, 29 en 28 stemmen (de heer De
Vries 3 stemmen, de heer W. M. de Jong 2 stemmen
en de heren J. de Jong, Pols, Schootstra en Venema elk
1 stem, 5 bilj. voor afzonderlijke vacatures blanco en
2 bilj. geheel blanco).
Punt 6 (bijlage no. 171).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
Mej. A. de Boer, alhier.
Benoemd wordt mej. A. de Boer, met alg. stemmen.
Punt 7 (bijlage no. 172).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. H. Sijbrandij te Berlikum;
2. H. J. Zandkuil, alhier.
Benoemd wordt de heer Sijbrandij, met 31 stemmen
(de heer Zandkuil 2 stemmen).
Punt 8 (bijlage no. 173).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
a. leraar in de Lichamelijke Oefening (in vaste dienst):
L. Mol Lous, alhier;
b. leraar in de Nederlandse taal en letterkunde (in
tijdelijke dienst)
A. C. Bosch, alhier;
c. leraar in de Engelse taal en letterkunde (in tijde
lijke dienst):
A. P. de Zeeuw, alhier;
d. leraar in de Handelswetenschappen (in tijdelijke
dienst)
J. Jansma, alhier;
e. leraar in de Wiskunde (in tijdelijke dienst):
P. Kwist, alhier;
f. leraar in de Natuurkunde (in tijdelijke dienst)
R. Palsma, alhier;
g. leraar in de Scheikunde (in tijdelijke dienst):
J. J. L. van Wessem, alhier;
h. leraar in de Geschiedenis (in tijdelijke dienst):
H. C. van Dijk, alhier;
i. lerares in de Geschiedenis (in tijdelijke dienst):
Mevr. C.. A. Smit, geb. Huidekoper, alhier.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 9.
De aanbevelingen van het college van curatoren lui
den als volgt:
a. lerares in de Klassieke Talen:
Mevr. A. M. Veenbaas, alhier;
b. lerares in de Wis- en Natuurkunde:
Mevr. A. W. Ebels, geb. Donia, alhier.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 10.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
Ir. J. C. van den Berg, alhier.
Benoemd wordt Ir. van den Berg, met alg. stemmen.
De heren De Vries en Van der Veen vormden het
stembureau.
Punten 11 t.e.m. 15 (bijlagen nos. 165, 170, 175, 162
en 168).
Z.h st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 174).
De Voorzitter deelt mede, dat de raad bericht heeft
gekregen, dat in deze bïlage een paar schrijffoutjes
zijn geslopen. In het ontwerp-besluit moet onder II
worden felezen „f 12,65 per week" en onder III ,,f7,
per week".
De heer Rutkens zegt, dat de bezwaren, die door
enkele huurders van deze gemeentelijke panden naar
voren zijn gebracht, reeds alarmerend genoeg zijn om
deze wettelijk niet verplichte huurverhoging van 23%
niet door te voeren.
Wij zijn van men'ng, dat, waar dus de mogelijkheid
bestaat om zulks niet te doen, dit ook niet moet ge
schieden. Beide vorige malen hebben wij ons niet direct
tegen de huurverhoging voor door de gemeente ver
huurde panden verzet, maar wij menen het bij deze
serie wel te moeten doen. Het betreft hier n.l. hoofd
zakelijk huurders, die economisch niet in een zo stevige
positie verkeren als de huurders, om wie het de beide
vorige keren ging. Het zijn grotendeels middenstan
ders, die toch al vaak overbelast zijn en voor wie dus
de druk nog zwaarder zou worden.
Om deze redenen zijn wij van mening, dat wij niet
voor deze verhoging moeten stemmen.
De heer Tiekstra (weth.) kan een kort antwoord
geven. Spr. zou het kunnen laten bij het constateren
van het feit, dat de heer Rutkens tegen het voorstel
is, ware het niet, dat hij er op wijzen wil, dat de raad
twee dingen uit elkaar heeft te houden, ten eerste de
vraag, of een bepaald economisch object de prijs moet
doen, die overeenstemt met de bedrijfseconomische voor
schriften, en ten tweede, of de prijs van zodanig object
in de vorm van steun zou moeten worden uitgekeerd
aan de betreffende persoon, als deze in een financieel