2 3 digheden, omdat ze vaak bij een sollicitatie achterge steld wordt bij een jongen en ook met een wat geringer salaris tevreden moet zijn. Als het meisje echter ook nog de euvele moed heeft om in het huwelijk te treden, is Leiden helemaal in last. Volgens het ambtenaren reglement wordt de huwende ambtenares ontslagen, wat te zuurder is, omdat de mannelijke ambtenaren in een dergelijk geval niet ontslagen worden en zelfs vaak nog een verhoging krijgen. Het ontslag van de huwende vrouw berust nog steeds op het verouderde argument, dat een vrouw eigenlijk alleen maar goed op haar plaats is, wanneer ze zich geheel wijdt aan de huishouding. Spr. gelooft, dat de feiten deze mening achterhaald hebben. Men ziet tegenwoordig vaak, dat een meisje liever een prettige zelfstandige betrekking heeft dan dat zij de vlucht neemt in een huwelijk met een man, die ze niet zo erg aardig vindt. Een meisje, dat wel een gelukkig huwelijk aangaat, heeft echter kans, dat zij in een klein huis komt te wonen met nieuw meubilair en daarin heeft ze geen volledige dagtaak. Zij gevoelt een leegte en gaat sterk terug ver langen naar de betrekking, die ze had. Men kan zeggen: zo'n meisje moet andere bezigheden zoeken en ze zal dat ook vanzelf wel doen maar de onredelijkheid van haar ontslag blijft even goed bestaan. Spr. zou echter het adres van de B.N.O.P., die de gemeente ver zoekt te zorgen, dat de huwende ambtenares niet meer wordt ontslagen, niet willen onderstrepen. Deze ont slagregeling is 1.1. vastgelegd in overleg met een groot aantal andere gemeenten, die verenigd zijn in het Cen traal Orgaan inzake gemeenschappelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden. Spr. zou met klem willen vragen, dat het gemeentebestuur er op zal aandringen, dat in een bijeenkomst van dit orgaan het onderhavige punt goed onder de loupe wordt geno men en dat het zich zal verzetten tegen het feit, dat de vrouw in overheidsdienst als minderwaardig wordt beschouwd en te bevorderen, dat de ambtenares, indien ze trouwt, niet tegen haar wil van haar functie wordt ontheven. Dan heeft spr. hoop, dat als uiteindelijk ge volg daarvan het C. O. de gemeenten zal adviseren, om het ambtenarenreglement te veranderen in de bedoelde zin; dit lijkt haar beter dan dat de gemeente op eigen houtje haar ambtenarenreglement verandert. De heer Kutkens acht zich, nadat mevr. Blanksma heeft gewezen op de discriminatie, die nog op verschil lende gebieden van het maatschappelijk leven t.a.v. de vrouw bestaat, van een uiteenzetting ter zake ont slagen. Het bevreemdt ons, aldus spr., enigszins, dat een college, dat geacht mag worden te zijn samengesteld uit vooruitstrevende krachten, in tegenstelling tot de colleges van enkele andere gemeenten Haarlem, Goor, Zaltbommel, Smallingerland en Velzen, waarbij er zelfs enkele zijn, die in meerderheid niet uit vooruitstre vende krachten bestaan niet de moed kan opbren gen om een discriminerende maatregel uit het ambte narenreglement te schrappen. Wij zijn niet voor het voorstel van B. en W., omdat reeds is gebleken, dat men aan de ene kant met allerlei fraaie woorden heeft geprobeerd de vrouw te aaien en te paaien (Gelach), maar dat aan de andere kant al deze loffelijke woorden t.a.v. de vrouw in het maat schappelijke leven zonder daden blijven. Velerlei over heidsinstanties hebben zich al met dit vraagstuk bezig gehouden en reeds in 1952 is er een uitvoerig rapport verschenen van een door de Minister van Binnenlandse Zaken ingestelde commissie. Daaruit kan men verne men, dat ook deze commissie op het standpunt staat, dat de gehuwde of huwende ambtenares gelijke rechten op werk moeten houden als de man. Wij zijn tegen het voorstel van B. en W., omdat vrij wel vaststaat, dat niet binnenkort een advies ter zake van het Centraal Orgaan mag worden verwacht. Wij zijn daarom van mening, dat, wil men, dat deze zaak een goed resultaat heeft, de druk van onderop moet komen, n.l. van de gemeenschappelijke gemeenten, die hierin het initiatief nemen en de Rijksoverheid een voor beeld stellen op welke wijze men het woord nu eens moet omzetten in de daad. Wij menen, dat de brief van de B.N.O.P. inderdaad in de raad moet worden behandeld. Uit wat tot dusverre bii dit punt is gezegd zou de heer Mani eigenlijk de indruk krijgen, dat het college op het standpunt staat, dat de huwende ambtenares in elk geval moet worden ontslagen. Maar spr. gelooft, dat dit niet kan worden geconcludeerd uit het advies, dat B. en W. hier geven. En daarom kan spr. alleen maar aanhaken bij het laatste deel van het betoog van mevr. Blanksma, waarin zij zeide, dat het haar beter leek hier over de gehele linie een regeling te tref fen en niet incidenteel per gemeente. De voorbesprekin gen over het advies verkeren in een vrij vergevorderd stadium. Hoe dat advies zal luiden, is spr. echter niet bekend, maar dat zal wel binnen vrij afzienbare tijd publiek worden. Dan kan men zijn standpunt bepalen en spr. heeft dus geen behoefte hier thans een princi pieel debat te voeren. Wanneer de heer Vellenga (weth.) zegt, dat hij met enige belangstelling heeft geluisterd naar het betoog van mevr. Blanksma, dan is dat niet om met haar dat gene te doen wat de heer Rutkens zo treffend heeft geformuleerd. (Vrolijkheid.) Zij zal niet van spr. ver wachten, dat hij daar nu breedvoerig op ingaat. Hij kan het met haar slotconclusie, waarnaar ook de heer Mani heeft verwezen, grotendeels eens zijn. Als spr.'s informaties juist zijn, dan is de Rijkscommissie, die deze zaak bestudeert en onder de loupe neemt pre cies dus datgene wat mevr. Blanksma wenst onge veer klaar en zal deze kwestie dus in het C.O. worden aangesneden. Daarom lijkt het hem goed dit zegt spr. aan het adres van de heer Rutkens dat Leeu warden dit afwacht; dat doen de meeste gemeenten. De heer Rutkens heeft de namen van precies vijf ge meenten opgenoemd, maar Nederland kent er natuur lijk heel wat meer en de meeste gemeenten stellen zich op het standpunt dat ook door het college van de gemeente Leeuwarden wordt ingenomen dat deze gehele zaak in het C.O. aanhangig dient te worden ge maakt. Dan kan er eventueel over de gehele linie een bepaalde wijziging worden aangebracht. Maar het lijkt het college beslist onjuist om incidenteel in Leeuwar den deze wijziging aan te brengen. Misschien kan in de toekomst breedvoerig over deze zaak gediscussieerd worden, waarbij mevr. Blanksma en andere leden van deze raad dan nog eens de degens zullen kunnen kruisen. Het schrijven sub C b wordt voor kennisgeving aan genomen, met aantekening, dat de heer Rutkens hier tegen is. c. berichten van verhindering van de heren Van der Meer en Wiersma. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 2. De verdeling geschiedt als volgt: eerste sectie: de heren Heijstra, Drentje, de Vries, Beeksma, Van Balen Walter, mevr. Ringenaldus-Van der Wal, de heer W. C. Dijkstra, mevr. Heijmeijer-Croon en de heren Hartstra en W. M. de Jong; tweede sectie: de heer Venema, mevr. Blanksma-Kok, de heer G. de Jong, mevr. Boersma-Hemminga en de heren J. de Jong, Slaterus, Schootstra, Van der Meer, K. de Jong, Van den Brink en Kamstra; derde sectie: de heren Bootsma, Pols, Van der Veen, Rutkens, Ras, Wiersma, Wijkstra, Santema, Stobbe en Mani. Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is wet houder Dijkstra, als loco-burgemeester, voorzitter van de eerste sectie. Bij de loting worden aangewezen: tot voorzitter van de tweede sectie wethouder Tiekstra en tot voorzitter van de derde sectie wethouder Van der Schaaf. Wethouder Vellenga zal mede zitting nemen in de eerste sectie. Punt 3. Benoemd worden de heren Heijstra, Kamstra en Wiersma, resp. met 27, 27 en 28 stemmen (de heren Van der Meer en De Vries elk 1 stem en 5 bilj. blanco). Punt 4. Benoemd worden de heren De Vries, Van der Meer en Wiersma, resp. met 31, 31 en 27 stemmen (de heer W. M. de Jong 3 stemmen en de heren Beeksma en Pols, mevr. Blanksma-Kok en de heer Bootsma, elk 1 stem en 1 bilj. blanco). Punt 5 (bijlage no. 164). De heer Rutkens zegt, dat er bij de vorige punten wel aanleiding was om iets naar voren te brengen, maar wij hebben, aldus spr., gemeend te moeten wachten tot dit punt. In de allereerste plaats willen wij stellen, dat men de Mc Carthy-aanse politiek, die oorzaak is ge weest van de hetze tegen het communisme en alles wat daaraan verwant is, in Nederland doorvoert. En juist deze Mc Carthy-aanse politiek de mandementspoli- tiek van Romme is slechts de voorloper daarvan is 0 i. aanleiding geweest tot het feit, dat men de fractie van de communistische partij in de raad buiten de be sprekingen rondom de verkiezingen van organen als die, welker leden thans benoemd moeten worden, heeft gehouden. Wij zijn van mening, dat ook de fractie van de com munistische partij het recht moet hebben om ten min ste in één commissie zitting te mogen hebben. En het is ook daarom, dat wij er bij de raad op willen aan dringen, dat hij van deze gevaarl'jke weg van commu nistenvrees afstapt. Men doet er beter aan vooral daar waar het mogelijk is de krachten samen te bundelen, ten einde de mandementspolitiek buiten de deur te hou den. ook de krachten uit de communistische partij die nen de plaats te krijgen, waarop ze in het Nederlandse politieke leven recht hebben. Wij zijn van mening, dat men er goed aan zou doen om er toe over te gaan, vooral in de commissie, walker leden thans benoemd zullen worden, een lid van de communistische fractie op te nemen. Benoemd worden tot leden de heer Beeksma, mevr. Heijmeijer-Croon, mevr. Ringenaldus-Van der Wal en de heren W. M. de Jong en Heitink, resp. met 31, 31, 27, 28 en 29 stemmen (mevr. Boersma-Hemminga 3 stem men, mevr. Blanksma-Kok en de heren Van den Brink, G de Jong en Wiersma elk 1 stem, 2 bilj. voor de af zonderlijke vacatures blanco en 2 bilj. geheel blanco). Tot plaatsvervangende leden de heren Wijkstra, Van Balen Walter, Wiersma, K. de Jong en Van der Vlis, resp. met 28, 30, 26, 29 en 28 stemmen (de heer De Vries 3 stemmen, de heer W. M. de Jong 2 stemmen en de heren J. de Jong, Pols, Schootstra en Venema elk 1 stem, 5 bilj. voor afzonderlijke vacatures blanco en 2 bilj. geheel blanco). Punt 6 (bijlage no. 171). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: Mej. A. de Boer, alhier. Benoemd wordt mej. A. de Boer, met alg. stemmen. Punt 7 (bijlage no. 172). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. H. Sijbrandij te Berlikum; 2. H. J. Zandkuil, alhier. Benoemd wordt de heer Sijbrandij, met 31 stemmen (de heer Zandkuil 2 stemmen). Punt 8 (bijlage no. 173). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraar in de Lichamelijke Oefening (in vaste dienst): L. Mol Lous, alhier; b. leraar in de Nederlandse taal en letterkunde (in tijdelijke dienst) A. C. Bosch, alhier; c. leraar in de Engelse taal en letterkunde (in tijde lijke dienst): A. P. de Zeeuw, alhier; d. leraar in de Handelswetenschappen (in tijdelijke dienst) J. Jansma, alhier; e. leraar in de Wiskunde (in tijdelijke dienst): P. Kwist, alhier; f. leraar in de Natuurkunde (in tijdelijke dienst) R. Palsma, alhier; g. leraar in de Scheikunde (in tijdelijke dienst): J. J. L. van Wessem, alhier; h. leraar in de Geschiedenis (in tijdelijke dienst): H. C. van Dijk, alhier; i. lerares in de Geschiedenis (in tijdelijke dienst): Mevr. C.. A. Smit, geb. Huidekoper, alhier. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 9. De aanbevelingen van het college van curatoren lui den als volgt: a. lerares in de Klassieke Talen: Mevr. A. M. Veenbaas, alhier; b. lerares in de Wis- en Natuurkunde: Mevr. A. W. Ebels, geb. Donia, alhier. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 10. De aanbeveling van het college van curatoren luidt als volgt: Ir. J. C. van den Berg, alhier. Benoemd wordt Ir. van den Berg, met alg. stemmen. De heren De Vries en Van der Veen vormden het stembureau. Punten 11 t.e.m. 15 (bijlagen nos. 165, 170, 175, 162 en 168). Z.h st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 174). De Voorzitter deelt mede, dat de raad bericht heeft gekregen, dat in deze bïlage een paar schrijffoutjes zijn geslopen. In het ontwerp-besluit moet onder II worden felezen „f 12,65 per week" en onder III ,,f7, per week". De heer Rutkens zegt, dat de bezwaren, die door enkele huurders van deze gemeentelijke panden naar voren zijn gebracht, reeds alarmerend genoeg zijn om deze wettelijk niet verplichte huurverhoging van 23% niet door te voeren. Wij zijn van men'ng, dat, waar dus de mogelijkheid bestaat om zulks niet te doen, dit ook niet moet ge schieden. Beide vorige malen hebben wij ons niet direct tegen de huurverhoging voor door de gemeente ver huurde panden verzet, maar wij menen het bij deze serie wel te moeten doen. Het betreft hier n.l. hoofd zakelijk huurders, die economisch niet in een zo stevige positie verkeren als de huurders, om wie het de beide vorige keren ging. Het zijn grotendeels middenstan ders, die toch al vaak overbelast zijn en voor wie dus de druk nog zwaarder zou worden. Om deze redenen zijn wij van mening, dat wij niet voor deze verhoging moeten stemmen. De heer Tiekstra (weth.) kan een kort antwoord geven. Spr. zou het kunnen laten bij het constateren van het feit, dat de heer Rutkens tegen het voorstel is, ware het niet, dat hij er op wijzen wil, dat de raad twee dingen uit elkaar heeft te houden, ten eerste de vraag, of een bepaald economisch object de prijs moet doen, die overeenstemt met de bedrijfseconomische voor schriften, en ten tweede, of de prijs van zodanig object in de vorm van steun zou moeten worden uitgekeerd aan de betreffende persoon, als deze in een financieel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 2