3 3. een schrijven van de heer W. C. Dijkstra, alhier, houdende mededeling, dat hij in verband met zijn vertrek naar Arnhem genoodzaakt is het lidmaat schap van de raad dezer gemeente per 1 November 1954 te beëindigen; 4. bericht van verhindering van de heren Heijstra en Santema. De mededelingen sub 3 en 4 worden voor kennisgeving aangenomen. Punten 3 en 4 (bijlagen nos. 213 en 214). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 5. De voordrachten van B. en W. lulden als volgt: vacature gemeente-school 13 (bijlage no. 215) 1. Mej. L. Buursma te Opende-Zuid (Gr.); 2. Mej. F. Robroch te Bolsward; 3. Mej. S. A. K. van der Zee te Berlikum; vacature gemeente-school 13 (bijlage no. 216); 1. Mej. F. Robroch te Bolsward; 2. Mej. Buursma te Opende-Zuid (Gr.); 3. Mej. S. A. K. van der Zee te Berlikum; vacature gemeente-school 16 (bijlage no. 217): 1. Mej. A. Rozema te Sint Jacobiparochie; 2. Mej. D. M. Scholten te Utrecht; 3. Mej. M. M. Spindelaar te Sneek; vacature gemeenteschool 19 (bijlage no. 218). 1. Mej. D. M. Scholten te Utrecht; 2. Mej. M. M. Spindelaar te Sneek; 3. Mej. S. A. K. van der Zee te Berlikum; Benoemd worden de eerstaanbevolenen met alg. stemmen. vacature gemeente-school 24 (bijlage no. 219): 1. W. Meijer te Beetgumermolen; 2. A. L. van der Woude, alhier; 3. G. Kuipers, alhier; Benoemd wordt de heer Meijer met 31 stemmen (1 bilj. blanco). vacature gemeente-school 32 (bijlage no. 220): 1 Mej. S. Taccma te Warga; 2. Mej. D. M. Scholten te Utrecht; 3. Mej. A. Rozema te Sint Jacobiparochie. Benoemd wordt mej. Tacoma, met alg. stemmen. Punt 6. De voordrachten van B. en W. luiden als volgt: vacature gemeente-school 14 (bijlage no. 221): G. de Vries, alhier; vacature gemeente-school 17 (bijlage no. 222): J. van der Sluis te Tijnje. Benoemd worden de voorgedragenen, met algemene stemmen. Punt 7 (bijlage no. 223). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. II. J. Zandkuil, alhier; 2 G. Kuipers, alhier; 3. A. L. van der Woude, alhier. Benoemd wordt de heer Zandkuil, met 30 stemmen (de heren Kuipers en Vellenga elk 1 lstem). Punt 8 (bijlage no. 224). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. J. T. Vellenga, wethouder, alhier; 2. J Tiekstra, wethouder, alhier. Benoemd wordt de heer Vellenga, met 29 stemmen (de heer Tiekstra 2 stemmen en 1 bilj. blanco). De heren Hartstra en Stobbe vormden het stem bureau. Punten 9, 10 en 11 (bijlagen nos. 208, 207 en 205). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 209). Wij hebben, aldus de heer Rutkens, bij een dergelijk punt al eerder betoogd, dat wij de noodzaak van het afstaan van grond ten behoeve van de Staat der Ne derlanden en wel in het bijzonder aan het Ministerie van Oorlog niet inzien. Wij kunnen geen voldoende reden vinden om een dergelijk voorstel te ondersteunen en moeten dan ook tegen dit voorstel stemmen. De Voorzitter meent, dat dit punt tot zijn porte feuille behoort. Hij gelooft echter niet, dat de heer Rutkens een antwoord verwacht. Deze heeft zijn mening weergegeven en die is nu eenmaal afwijkend van die van het college. De heer Rutkens wenst aantekening, dat hij tegen is. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W-, met aantekening, dat de heer Rutkens tegen is. Punten 13, 14 en 15 (bijlagen nos. 204, 211 en 212). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 210). Wij kunnen, aldus de heer Rutkens, beginnen met te zeggen, dat wij geen waardering hebben voor het feit, dat B. en W. aan de raad voorstellen om geld te ont trekken aan de Leeuwarder gemeentekas ten behoeve van een groot deel van die mensen die hetzelfde deden als in 1944 hun geestverwanten in Nederland, die de vlucht namen op dolle Dinsdag. Wat in 1944 in Neder land gebeurde, gebeurde in datzelfde jaar en ook daar na in de Oost-Europese gebieden, in het bijzonder in die gebieden, welke bevrijd werden door de Sovjet-legers. Wij menen in de campagne, die rondom de z.g. hulp actie is gevoerd, een poging te zien om een rel op te zetten tegen de goede resultaten, die in de afgelopen periode zijn bereikt op basis van de voorstellen van de Sovjet-Unie op internationaal terrein. Wij zien in deze campagne tevens een afleidingsmanoeuvre rondom de pogingen om de vrienden van een groot deel van deze vluchtelingen, n.l. de West-Duitse nazi's, opnieuw van wapens te voorzien. Er bevinden zich onder deze vluch telingen een aantal collaborateurs en „grabbadeurs", zoals de West-Duitsers uit de omgeving van deze kam pen zeggen. Natuurlijk zijn er onder hen ook mensen, die als gevolg van de zeer verlokkelijke propaganda, gevoerd door de Amerikaanse organisatie „Vrede en Vrijheid", gemeend hebben op basis van deze fraaie beloften te moeten uitwijken voor een systeem, waar mee ze het niet eens kunnen zijn. Wij vinden het erger lijk, wanneer men op die wijze mensen van huis en haard weglokt om dezen, die menen in een land van welvaart en vrijheid te kunnen verkeren, in kampen te stoppen en hen over te laten aan de meest ergerlijke ellende en daarna met een schijnheilig gezicht op het sentiment van de Nederlandse arbeidersklasse te gaan speculeren. Het is ook niet, zoals wel beweerd wordt, dat de communisten en de regeringen van de Oost- Europese landen zich het lot van deze mensen niet zou den aantrekken. Men heeft herhaaldelijk en ook niet zonder succes oproepen tot de door spr. laatstgenoem de uitgewekenen gericht, met de verzekering, dat op hen geen enkele rancunemaatregel zal worden toege past. Er is dus geen enkel probleem rondom dit vluch telingenvraagstuk en het is niet noodzakelijk, dat men vandaag de dag een beroep doet op de smalle beurzen van de Nederlandse arbeidersklasse. Voor hen, die uit geweken zijn en niets op hun geweten hebben, is een directe oplossing mogelijk. Natuurlijk zijn er ettelijke tienduizenden, die niet graag terug zouden willen en wel om zeer begrijpelijke redenen, n.l. om dezelfde re denen, waarom ook de 7 van Breda niet graag meer naar Nederland zouden willen terugkomen. Zij willen niet naar de Oost-Europese landen terugkeren, omdat de grond daar te heet onder hun voeten is. De collaborateurs en de „grabbadeurs" en de overige geestverwanten van de dolle Dinsdag-klanten moeten maar om hulp vragen aan het adres van John Foster Dulles en Mc Carthy, die van deze elementen gebruik wensen te maken om hun spionnage en sabotage in de Oost-Europese landen ten uitvoer te brengen. Wij zijn daarom van mening, dat wij tegen dit voorstel moeten zijn. De heer Vellenga (weth.) zegt, dat men het grootste deel van het betoog van de heer Rutkens kletskoek zou willen noemen, maar het past misschien niet dat woord in deze zaal te gebruiken. Het is eigenlijk tragisch, dat hier een politieke verblindheid wordt gedemonstreerd. Spr. gelooft, dat de heer Rutkens en de zijnen zich waar mee volkomen afzonderen van de rest van het Neder landse volk, dat spontaan meedoet aan de hulp-actie voor de vluchtelingen. Dat is de tweede keer in een korte spanne tijds. Het is ook gebeurd bij de grote hulp-actie na de watersnood op 1 Februari 1953 en dat gebeurt nu opnieuw. En spr. gelooft, dat het Neder landse volk daaruit wel bepaalde consequenties zal trekken. Hij ziet dit als hoon en smaad voor de stakkers van vluchtelingen, voor wie deze hulp-actie is ingezet. De denegrerende wijze, waarop de heer Rutkens over hen heeft gesproken, heeft spr. eigenlijk pijn gedaan. Spr. had op de kletskoek van de heer Rutkens niet willen ingaan, maar uit een zekere bewogenheid, ver oorzaakt door de toon, waarop hij over deze mensen sprak, heeft spr. getracht hem de ogen te openen. Deze actie was te verwachten, want er is een parool uitge geven, dat de communistische raadsleden deze toon moeten aanslaan en sommigen doen dit tegen beter weten in. Aan de ene kant is het komisch en aan de andere kant tragisch. Uit het stilzwijgen van de an dere raadsleden heeft het college wel begrepen, dat het voorstel wel hun sympathie heeft. Het kan moeilijk anders, omdat het hier een simpele daad van solidari teit betreft, maar sommige mensen menen zich ten gevolge van politieke verblindheid niets te moeten aan trekken van het lot van deze vluchtelingen. De heer Rutkens heeft met verbazing geluisterd naar de heer Vellenga, die gemeend heeft één lijn te moeten trekken t.a.v. de gebeurtenissen in de dagen van de watersnood en t.a.v. het standpunt, dat de raadsleden van de communistische partij op dit ogenblik innemen i.z. dit vluchtelingenvraagstuk. De heer Vellenga sprak de insinuatie uit, als zouden wij ons in de Februaridagen niet naast het Nederlandse volk hebben geplaatst. Wij geloven, dat een dergelijke insinuatie De Voorzitter: Ik heb zopas tweemaal het woord „kletskoek" laten passeren en thans tweemaal het woord „insinuatie". Men late het hier bij blijven. De heer Rutkens is nu quitte met de wethouder. De heer Rutkens: Door de heer Vellenga werd ge ïnsinueerd, dat de communisten De Voozitter: Als U niet anders kunt, moet ik U het woord ontnemen. De heer Rutkens: U wilt het ons toch niet on mogelijk maken, op datgene in te gaan wat door de heer Vellenga is gesteld? Het zou beter zijn om niet alleen scherp te luisteren naar het betoog van onze zijde, maar ook naar dat van andere zijde. Wij hebben ook kennis genomen van het standpunt, dat de heer Vellenga inneemt t.a.v. de vluchtelingen en nu spijt het spr. voor hem, dat hij, de communisten ver wijtende, dat zij geslagen zouden zijn met politieke blindheid, op hetzelfde moment ook blijk geeft van ge slagen te zijn met politieke blindheid, omdat hij de vluchtelingen allen over één kam scheert. En omdat wij dit niet kunnen doen, bepalen wij onze houding. Het spijt hem slechts, dat de heer Vellenga in 1954 al reeds zo ver is gevorderd, dat hij geen onderscheid meer ziet tussen vluchtelingen én vluchtelingen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 225). Wanneer wij, aldus de heer Rutkens, onze stem wil len bepalen met betrekking tot dit voorstel, kunnen wij niet anders doen dan in korte trekken de voorgeschie denis nagaan, die geleid heeft tot de beslissing van de regering om vergunning te verlenen voor een 6% loons verhoging. Het was October 1953, toen de regering een beslis sing nam i.z. verplichtstelling van een 5% loonsver hoging. In de tussengelegen periode is over deze zaak nogal veel te doen geweest, m.n. ook in de vakbeweging. Men stelde zich daar n.l. op het standpunt, dat, wilde niet na 1 Januari 1954 de loonsverhoging voor de arbei ders omslaan in een nieuwe consumptiebeperking, een prijsstop noodzakelijk zou zijn. Ondanks het feit, dat hierop uit de rijen van de arbeidersklasse bij de vak organisaties zowel als bij de regering herhaaldelijk werd aangedrongen, moest men toch constateren, dat het ondernemerdom reeds spoedig na de beslissing en voor dat deze van kracht was, de prijzen verhoogde. Ook nadat de beslissing van kracht was geworden en de 5% werd uitbetaald, bleven de prijsstijgingen doorzet ten en de loonsverhoging was omgeslagen in een nieuwe en nog drastischer consumptiebeperking dan die, welke reeds voor de beslissing bestond. Dit veroorzaakte grote ontevredenheid en leidde mede er toe, dat de ar beiders in verzet kwamen. Om enig idee te geven hoe de beroering onder de arbeiders in de Aprildagen 1954 ont stond en aanhield tot de beslissing i.z. een vergunning tot 6% loonsverhoging, menen wij er goed aan te doen een aantal gevallen te noemen, waarin de arbeiders in actie kwamen, hetzij door middel van een petitionne ment, hetzij door middel van een 24-uurs- of langere staking: arbeiders dorsmachine te Blijham (Groningen); aard appelrooiers op het Hogeland (Groningen), arbeiders van de Ned. Heide Mij te Enschede; branders, kokers, lassers en magazijnpersoneel van Wilton-Feijenoord te Rotterdam; Amsterdamse electriciëns; classificeerders te Rotterdam; Draka-arbeiders te Amsterdam; las sers Ned. Staalindustrie te Rotterdam; Amsterdamse havenarbeiders; Amsterdamse kolenwerkers; Amster damse schuitenvoerders; personeel van filiaal Amster damse Kininefabriek te Rotterdam; arbeiders Wester suikerraffinaderij te Amsterdam; bakkerijpersoneel in het gehele Westen van het land; personeel Verffabriek Pieter Schoen te Zaandam; arbeiders Nestelroy-papier- fabriek te Amsterdam; arbeiders Papierfabriek Van Gelder te Velsen; arbeiders Superfosfaatfabrieken te Amsterdam en Rotterdam; tunnelbouwarbeiders te Vel sen; werfarbeiders Hollandse Beton-Mij te Amsterdam. Spr. zou dit lijstje met nog 20 a 30 bedrijven kunnen aanvullen, maar is van mening het hierbij voorlopig te moeten laten. Hij wil nog opmerken, dat het bij deze acties niet alleen ging om het doorvoeren van een loonsverhoging, maar ook om het aan de regering kenbaar maken van het verlangen, dat, indien een algemene loonsverhoging tot stand zou zijn gekomen, daarnaast dan tevens een prijsstop zou worden ingevoerd. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat vele arbei ders bij deze acties met hun eisen verder gingen dan het door de regering toegestane. Wanneer wij deze ontwikkeling zien, dan moeten wij vaststellen, dat de algemene loonsverhoging door de ar beiders onvoldoende wordt geacht. Wij zullen echter voor het voorstel van B. en W. stemmen, omdat de fractie van de communistische partij zich op het stand punt heeft gesteld, dat de 6% loonsverhoging gezien moet worden als voorwaarde om te komen tot verdere loonsverhoging voor de arbeiders. Het is ook niet on dienstig om op te merken, dat juist in de dagen van deze strijd der arbeiders Romme op basis van zijn motie, ingediend in Augustus 1953, welke beoogde het tot stand brengen van een vrije loonvorming om de regering te dwingen zijn wil uit te voeren, ter verster king hiervan met het mandement kwam. Wij hebben nadien gezien, dat de algemene loonsverhoging niet verplicht is gesteld. Dit heeft mede tot gevolg gehad, dat op dit ogenblik arbeiders de strijd moeten aanbin den tegen die ondernemers, die menen gebruik te moe-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 2