4 5 ten maken van de zwakke positie der arbeiders in hun bedrijven om een loonsverhoging die toch algemeen, ook door de leiders van het N.V.V., noodzakelijk werd geacht uit te betalen. Wij zijn van mening, dat ook de raad zich ten deze behoort uit te spreken, omdat het vaststaat, dat, indien er niet een prijsstop komt, deze loonsverhoging, die ook straks eventueel door de raad zal worden goedgekeurd, binnen afzienbare tijd weer te niet zal zijn gedaan door de prijsstijgingen, waar door de arbeiders voor de noodzaak geplaatst zullen worden, opnieuw de strijd aan te binden voor loons verhoging. Dat de prijzen niet behoeven te stijgen, kan worden aangetoond met het rapport van de S.E.R., dat half Augustus adviseerde tot een loonsverhoging, met de motivering, dat die economisch in Nederland alles zins verantwoord was. Wanneer het dus toen mogelijk was een loonsverhoging toe te passen, dan moge daar uit meer dan voldoende blijken, dat de prijsstijgingen nadien niet noodzakelijk waren. De heer Vellenga (weth.) ziet van het woord af. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 226). De heer Drentje leest in de toelichting op het voor stel in de derde alinea: „Een van de maatregelen, die wij in dit verband noodzakelijk achten, is het inrichten tot parkeerterrein van het grasveld achter de Mercurius- fontein." Spr.'s vraag aan het college is deze: Welke maatregelen denken B. en W. nog meer te nemen, want hiervan hangt het voor hem af, of hij vóór dit voorstel kan zijn. Hij heeft steeds op het standpunt gestaan, dat hij zijn stem aan dit voorstel kan geven, indien men hem van de noodzakelijkheid kan overtuigen. Zijn alle mogelijkheden onderzocht? In de Klanderijstraat, op de N.Z. Nieuwestad, Zuidzijde Emmakade, het Zui derplein, de Zuidergrachtswal en ook na overkluizing op de Waeze ziet spr. nog mogelijkheden. Zouden die niet benut kunnen worden? Oppervlakkig bekeken, zouden daar toch wel die auto's geplaatst kunnen wor den, die men op het thans beoogde parkeerterrein denkt te bergen. Onze stad is ontzettend arm aan plantsoe nen, vooral de binnenstad. Spr. zou er pas in de uiterste noodzaak toe over willen gaan om dit terreintje, waar van door de plantsoendienst ongetwijfeld iets fraais te maken is, op te offeren. Een van de leden van spr.'s fractie heeft Leeuwarden eens vergeleken bij een Oos terse vrouw, wier schoonheid onder een sluier verbor gen is. Doet zich hier nu eigenlijk niet de gelegenheid voor, de sluier op te lichten, zodat misschien een paar schitterende ogen en wellicht zelfs een blos op de wangen zichtbaar worden? De heer Kamstra kan zich aansluiten bij datgene wat door de heer Drentje werd gezegd. Alleen zou spr. niet aan die sluier willen trekken! Hij kan niet veel sympathie opbrengen voor het voorstel van B. en W. Toen een soortgelijk voorstel in 1952 is teruggenomen, gebeurde dat, omdat de raad nogal wat bezwaren had en er tegen op zag, dat de groenbeplanting zou ver dwijnen. Nu moet spr. eerlijk toegeven, dat het college alle moeite heeft gedaan om in dezen aan de bezwaren der raadsleden tegemoet te komen. Tegenstanders, die het voorstel lezen en het kaartje bij de stukken zien, constateren, dat nu aan alle wensen is voldaan. Er wordt voorgesteld om van het grasveldje een parkeer plaats te maken, maar dat grasveldje was voorheen een plantsoen. Nu kan men zeggen: het was een lelijk plantsoen, maar dat ligt niet aan het plantsoen; men had vergeten het behoorlijk te ouderhouden. Van des kundige zijde is spr. echter verklaard, dat van dit gras veldje een behoorlijk plantsoen is te maken en hij ge looft, dat daar veel voor te zeggen is. Het zal een aan winst voor het centrum van Leeuwarden zijn. Spr. acht het van zeer grote betekenis, ook al, omdat zoals door de heer Drentje reeds is opgemerkt Leeuwarden vooral in het centrum zeer arm aan groenbeplanting is. Een plantsoen daar is ook van betekenis voor de win kelende mensen. Wanneer de buitenmensen hier komen winkelen spr. doet het zelf niet zo graag en zoveel, maar volgens verklaring van anderen is het een ver moeiende bezigheid hebben ze een plaats waar ze bij goed weer eens even kunnen pauzeren. Maar ook voor de eigen bevolking is het van grote betekenis, dat men, wanneer men een wandeling maakt, een behoor lijk rustpunt heeft in het midden van de stad. Spr. is niet blind voor de moeilijkheden, die het col lege heeft t.a.v. het parkeerprobleem. De heer Drentje heeft al enige plaatsen aangegeven waar het mogelijk is te parkeren. Tegen het overkluizen van de Waeze echter zou spr. zeer grote bezwaren hebben. De proef met parkeren op het Wilhelminaplein is een mislukking geworden. De eerste Vrijdag stond daar een behoorlijk aantal wagens, maar geleidelijk werd dat minder. Men kan waarlijk niet zeggen: er is daar geen plaats, maar men zet de auto's overal elders neer, tot in de binnen straten in Huizum. Spr. zou graag willen, dat er een plantsoentje komt en zolang de wethouder hem nog niet heeft overtuigd, kan hij zijn stem niet aan dit voorstel geven. De heer Mani denkt, dat er wel niemand zal zijn, die dit plan voor 100 toejuicht, al zou het alleen maar zijn, omdat een stil hoekje in de stad, dat voorheen groen was, moet worden opgeofferd. Spr. c.s. hebben echter het volste begrip voor de moeilijkheden, die het college heeft om juist bij het Beursgebouw over vol doende parkeergelegenheid te beschikken. Men mag het betreuren, dat dit grasveldje verdwijnt, maar spr. gelooft, dat er geen andere mogelijkheid is. Een par keerplaats voor auto's op de Emmakade is wel zo ver weg, dat deze z.i. niet eens in bespreking komt. Daar bij komt, dat misschien in de toekomst de mogelijkheid zal bestaan, dat dit plantsoen wel weer zijn vroegere bestemming krijgt, n.l. wanneer de parkeergelegenheid over het algemeen en juist op Vrijdag beter zal wor den doordat na het gereedkomen van de nieuwe vee markt het tegenwoordige terrein van de veemarkt in de binnenstad zal vrij komen. Op die manier kan de raad wel weer terugkomen op wat hij nu besluit. Spr. staat op het standpunt en hij weet, dat hij spreekt namens het overgrote deel van zijn fractie dat het noodzakelijk is tot een oplossing te komen, al hoewel ook hij c.s. het zeer betreuren, dat deze op de voorgestelde plaats moet worden gezocht. De heer Van der Schaaf (weth.) kan, in antwoord op de vraag van de heren Drentje en Kamstra, of niet het belang van het plantsoen achter de Mercuriusfon- tein zou moeten praevaleren boven dat van parkeer gelegenheid, de raad verzekeren, dat B. en W. ook met lede ogen dit stukje groenbeplanting zien verdwijnen. Zij hebben de bomen, zeer tot hun spijt, daar één voor één zien sneven, maar de toestand had zich zodanig ontwikkeld, dat die bomen gevaar gingen opleveren en dus moesten verdwijnen. Ook bij de laatste storm is er nog weer een, zoals de raad bekend is, gesneuveld. Toen in het college deze twee belangen: het scheppen van enige parkeergelegenheid en het handhaven van een stuk groenbeplanting, tegen elkaar werden afge wogen, is het voor het college niet twijfelachtig geweest, dat dit zou moeten uitvallen ten voordele van de par keergelegenheid. Nu kan men zich uitputten in betui gingen van leedwezen over het verdwijnen van dit stukje groen, maar wanneer eenmaal de belangen tegen elkaar zijn afgewogen en B. en W. tot de conclusie zijn gekomen, dat parkeergelegenheid moet voorgaan, dan gunt spr. vele raadsleden het genoegen om in lyrische bewoordingen over dat stukje groen te gaan spreken, maar dan is dat eigenlijk niet meer van zoveel belang. De heren Drentje en Kamstra vinden het van zeer veel belang, dat in deze buurt een stukje groen wordt ge handhaafd en ongetwijfeld zal hun daarbij niet voor ogen staan handhaving van de bestaande toestand, maar het weer herstellen en verbeteren van de situatie, zo dat daar een aangenaam plantsoen zou ontstaan. B. en W. zouden dat verzoek, als zij het konden, wel gaarne willen inwilligen. De parkeergelegenheid kan men daar echter niet missen en daarom hebben B. en W. dus spr. moge het herhalen - met volle overtuiging dit voorstel bij de raad ingediend en het heeft hun genoe gen gedaan, dat ook de commissie voor de openbare werken en de financiële commissie zich uiteindelijk met dit voorstel hebben kunnen verenigen. Hij twijfelt er eigenlijk aan, of hij de heren Drentje en Kamstra wel heeft overtuigd van de noodzakelijkheid van deze op lossing. Spr. ziet echter ook geen kans om het met nog meer overtuiging te zeggen. Hij zou daarom willen afwachten wat de heren eventueel in tweede instantie hebben op te merken. Hij kan echter wel zeggen, dat het college zeer pertinent het voorstel handhaaft en ook de motivering, dat de parkeergelegenheid hier moet praevaleren. De heer Drentje zegt, dat tussen de lyrische bewoor dingen over het plantsoen toch nog een vraag verscho len was en wel deze: Zijn alle mogelijkheden onder zocht? En op die vraag heeft hij geen antwoord ge kregen. De wethouder zegt wel, dat het een afwegen van de verschillende belangen is, maar spr. is natuur lijk ook aan het afwegen geweest en bij hem slaat de weegschaal naar de andere kant door. Hij zou dus toch nog wel graag antwoord op zijn vraag willen hebben. Misschien dat er t.a.v. parkeergelegenheid nog iets te bereiken is in deze omgeving. De heer Mani hoopt, dat hij zich vergist, maar hij heeft in het antwoord van de wethouder iets beluisterd wat hem niet heel erg prettig aandoet. Deze heeft ge zegd: „Wanneer wij de belangen tegen elkaar afwegen, dan spreekt het vanzelf, dat de parkeergelegenheid boven het plantsoen gaat. En dan kunnen in de raad nóg zulke lyrische beschouwingen worden gehouden, maar dat heeft dan heel weinig zin." Spr. voelt daarin hoewel dat niet de bedoeling zal zijn dat, wanneer het college zegt: dit of dat moet gebeuren, men daar over in de raad wel spreken kan, maar dat dit dan geen betekenis heeft. Spr. wil dit gevoel graag aan kant hebben, voor het gevaarlijk gaat worden. De heer Kamstra had dezelfde opmerking, die de heer Mani heeft gemaakt, ook aangetekend; het deed hem ook een klein beetje vreemd aan. Det wethouder heeft in eerste instantie gezegd, dat, wanneer de nieuwe veemarkt klaar is, het plantsoen weer terug komt. Daarop zou spr. een fiat kunnen laten horen, maar hij is bang, dat, wanneer het terreintje eenmaal parkeer terrein is, het ook parkeerterrein blijft. De heer Van der Schaaf (weth.) wil zich haasten om het misverstand, dat is ontstaan tussen de heer Mani en hem, op te helderen. Spr. heeft het aldus bedoeld: Wanneer men voor zichzelf heeft uitgemaakt, dat het de betreffende terreintje parkeerterrein moet worden, dan moet men over het plantsoen niet al te veel tranen meer laten, maar het betekent natuurlijk geenszins, dat, wanneer B. en W. tot deze conclusie zouden ko men, de zaak daarmee buiten discussie zou zijn ge steld. De raad weet, dat in de Grondwet staat en dat in een veelgelegen dagblad steeds wordt herhaald, dat de raad aan het hoofd van de gemeente staat. Spr. is er deswege van overtuigd, dat hij de prerogatieven van de raad met pijnlijke nauwgezetheid in acht behoort te nemen. Wanneer hij voor zichzelf en de heer Mani voor zichzelf en ook de overige leden van de raad een keuze hebben gemaakt, heeft het niet veel nut meer over zijn gevoelens te spreken. Spr. hoopt het misverstand te hebben opgeruimd. De heer Drentje heeft gevraagd ook in eerste in stantie al zijn alle mogelijkheden onderzocht? En dan moet spr. wel zeggen: Ja, de mogelijkheden om parkeerruimte te vinden in het centrum van de stad heeft bij voortduring de aandacht van het college. Waar B. en W. een gaatje zien, waar auto's op drukke dagen kunnen worden geparkeerd, daar maken zij er gebruik van. Desondanks is door de heer Drentje een aantal plaatsen opgenoemd. B. en W. zoeken steeds met hun diensten naar uitbreiding van de parkeergelegenheid, maar zij zijn van mening, dat buiten andere gelegen heden vooral op Vrijdag op dit punt behoefte aan par keergelegenheid bestaat. Nu het Wilhelminaplein weer de bestemming van weekmarkt heeft gekregen, is er in de onmiddellijke nabijheid van de markt op het Wil helminaplein en de Beurs een bepaald dringende be hoefte aan een parkeergelegenheid, zij het dan, dat deze slechts beperkt kan zijn. Wel is er het is door de heer Drentje opgemerkt op grotere afstand ruimte voor het plaatsen van auto's, maar dat neemt neemt niet weg, dat er behoefte bestaat om juist daar een parkeergelegenheid te hebben. Er zijn dit is onderzocht in de onmiddellijke nabijheid van de Beurs en in dat centrumgedeelte van de stad bepaald geen andere oplossingen mogelijk. Ook spr. ziet die niet. En hij heeft eigenlijk de hoop, dat de heer Drentje ze evenmin ziet en zij het contre-coeur ten slotte zijn stem aan dit voorstel zal kunnen geven. Spr. antwoordt de heer Kamstra, dat de mogelijk heid om dit terreintje, als het eenmaal is aangelegd als parkeerterrein, op den duur nog weer in een plant soen te veranderen, er natuulijk wel zal zijn, net zo goed als de mogelijkheid er is om van het plantsoen een parkeerterrein te maken. Technisch is de mogelijkheid stellig aanwezig; spr. ziet die echter niet binnen ruim of krap tien jaar en dat zal de heer Drentje waarschijn lijk wel genoeg zijn om zijn standpunt in dezen te be palen. Wanneer inderdaad de oude veemarkt de be stemming zou kunnen krijgen van parkeerterrein, zou de genoemde mogelijkheid in overweging kunnen wor den genomen, maar men moet zich daar niet al te veel van voorstellen. In ieder geval doet het college op dit punt geen toezegging, ook al omdat het aan de orde zou komen in een periode, wanneer dit college mis schien helemaal niet meer de eer heeft achter deze tafel te zitten. Spr. doet dus een laatste beroep op de heren om zich alsnog met het voorstel te verenigen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de heer Drentje geacht wil worden te hebben tegengestemd. Punt 19. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 206). Wij zouden, zo zegt de heer Rutkens, het woord niet hebben verlangd, wanneer er niet enkele punten waren, die ons niet bevredigen, in de allereerste plaats, dat in dit voorstel is opgenomen een regeling, welke be paalt, dat de leeftijdsgrens voor de kindertoelage zal worden verlaagd van 18 tot 16 jaar. Wij kunnen met dit voorstel niet accoord gaan, omdat B. en W. argu menteren, dat in vele gevallen in feite niet of in on voldoende mate werd voldaan aan het criterium „het kind tot zijn last hebben", omdat deze kinderen in de regel inkomsten uit arbeid genieten. Als spr. zich niet vergist en hij zou zich al heel sterk moeten vergis sen dan is men destijds bij het bepalen van de leef tijdsgrens tot 18 jaar uitgegaan van de sociale nood zakelijkheid van deze maatregel. Volgens spr. had men ook toen kunnen argumenteren, dat die leeftijdsgrens helemaal niet ter sprake behoefde te komen, omdat de sociale noodzakelijkheid ook een argument had kunnen zijn om de leeftijdsgrens niet op 18 jaar, maar lager te stellen. Wij kunnen niet inzien, dat de sociale om standigheden, waaronder de arbeiders verkeerden, toen deze regeling werd ingesteld, anders waren dan van daag de dag. Wij zijn om deze reden van mening, dat men dus thans ook geen andere maatregelen moet toe passen en dat ook thans slechts die reden mag gelden, die bij het nemen van het vroegere besluit gold, n.l. dé sociale noodzaak. Verder lezen wij in de beschrijvingsbrief: „Het is niet geheel uitgesloten, dat in een enkel geval als uit vloeisel van de systematiek van het nieuwe stelsel het nieuwe salaris of loon lager is dan de reeds genoten bezoldiging, verhoogd met 5%, hetgeen met name kan voorkomen bij de laagste salarissen en lonen. Voor deze gevallen ware in een bepaling vast te leggen, dat het verschil tussen het bedrag van vorenbedoelde ver hoogde bezoldiging en het nieuwe salaris of loon gega randeerd wordt. Het gegarandeerde bedrag zal door periodieke salarisverhogingen of bij bevorderingen moe ten worden ingelopen." wij hebben nog niet kunnen controleren en wij zouden straks gaarne van de wethouder vernemen of er in Leeuwarden zulke

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 3