7 deskundigen op dit terrein. Op deze avond zal niet uit gemaakt kunnen worden, dat deze bouw de oplossing van het overwegvraagstuk in de weg zou staan. Voorts heeft de wethouder gezegd, dat de straat, waaraan de school op het terrein achter de Huizumer- laan eventueel zou komen te staan, van een mindere voornaamheid zou zijn dan de Vondelstraat en de Fon teinstraat. Spr. is daarentegen van mening, dat, wan neer een straat geprojecteerd zou kunnen worden achter de bebouwing van de Schrans, deze straat zeker een behoorlijk uiterlijk zou kunnen krijgen. Bij het school gebouw zou ruimte over kunnen blijven, waar in de toekomst enige groenbeplanting of plantsoen mogelijk zal zijn. En dan zou deze plaats zeker niet behoeven onder te doen voor een plaats op het Fonteinland. Daar bij komt, dat, wanneer het veemarktcomplex gereed is en via de nieuwe straat verbinding met de stad ge zocht moet worden, met een eventuele verplaatsing van de Verlaatsbrug, dit toch een vrij drukke verkeers straat zal worden. Bij spr. rijst de vraag, of dat voor een school de gunstigste oplossing is. De straat, die men achter de huizen aan de Schrans zou kunnen projecteren, zou een vrij ruime straat kunnen zijn. Als spr. althans goed is ingelicht, is op het gewijzigde uit breidingsplan ook een vrij brede strook gereserveerd achter de woningen aan de Schrans. Wanneer bouw op dit terrein meer in details zou kunnen worden bezien, zouden er inderdaad wel mogelijkheden liggen. Spr. is dus nog geenszins overtuigd van de nood zakelijkheid om dit voorstel te accepteren en hij gelooft zijn stem er aan te moeten onthouden. De heer Rutkens heeft op zijn vraag in eerste in stantie, of t.a.v. bouw op dit sportterrein geen advies is gevraagd van de de gem. commissie voor de licha melijke opvoeding, van de wethouder ten antwoord gekregen, dat dit niet nodig was, omdat het advies van deze commissie toch zou luiden: doe dat maar niet. Dat doet spr. veronderstellen, dat men dus reeds bij voorbaat in het college heeft vastgesteld: „Wat er ook gebeurt, deze school komt op het Fonteinland; dat willen wij zo en nu ja, de gem. commissie voor de li chamelijke opvoeding zal het er wel niet mee eens zijn, maar dan lopen wij maar om deze commissie heen". Spr.'s fractie is het met deze gang van zaken niet eens en gelukkig zijn wij, aldus spr., in de raad niet de enigen. Het feit, waar het om gaat, is: Het college was misschien met een ander voorstel gekomen, wanneer het de commissie had gehoord. Dan was het waar schijnlijk mogelijk geweest om met haar in overleg te treden en zo spoedig mogelijk een andere oplossing te zoeken. Wij zijn, evenals de andere raadsleden, die tot dusverre in tweede instantie hebben gesproken, niet door de wethouder overtuigd van de noodzakelijkheid van de verkoop van deze grond ten behoeve van de bouw van de nieuwe ambachtsschool. De wethouder heeft andere mogelijkheden aangeboord; hij heeft daarbij ge zegd, dat voor de aanleg van een nieuw sportterrein geen subsidie zal worden ontvangen, doch dat daar mede rekening is gehouden bij het bepalen van de kost prijs van de grond voor de ambachtsschool. Wij staan op het standpunt, dat, mocht door het schoolbestuur de gevraagde prijs niet kunnen worden gefourneerd, de gemeente een dusdanig subsidie zou moeten geven, dat het het bestuur van de Vereniging voor Middel baar Technisch- en Ambachtsonderwijs mogelijk zal zijn toch een terrein te kopen. Aangezien er wel mogelijkheden zijn de school op een ander terrein te bouwen, zijn wij van mening, dat wij dit voorstel niet moeten steunen. De heer Mani heeft door de beantwoording van de wethouder eigenlijk een beetje het gevoel gekregen, dat deze over de mogelijkheden tot l;et aanleggen van sportvelden in het Westen van de stad nogal optimis tisch denkt. Hij heeft gezegd, dat de plannen daarom trent nog niet in de openbaarheid gebracht kunnen worden. Spr. kan dit wel begrijpen. Wat men wèl zo goed als zeker weet, is, dat o.a. het Marnixterrein straks ook niet meer beschikbaar zal zijn voor sport beoefening. Er staat n.l. in de raadsbrief, dat de moge lijkheid niet is uitgesloten, dat dit terrein bij de aan leg van de nieuwe veemarkt ook zal moeten verdwijnen. Dat zal dus nog verdere afbraak van de sportterreinen in het Westen betekenen. In het Noordwesten heeft men de beide begraafplaatsen en daar in de buurt is het dus ook niet de geschikte plaats voor het creëren van sportterreinen. De mogelijkheden vrij dicht bij de stad zijn dus toch wel heel gering. De wethouder heeft er zelf al op gewezen, dat dit juist in verband met de sportbeoefening door de scholieren wel op bezwaren zal stuiten. Het afleggen van de lange afstand tussen sportvelden en scholen zal veel tijd vergen. In hoeverre dat ten koste zal gaan van de akkcjn van het leerplan, weet spr. niet, maar het lijkt hem wel een sterk argu ment tegen verplaatsing van het gemeentelijk sport terrein verder naar het Westen. Wanneer de wethou der geen nadere mededelingen kan doen en zelfs in beginsel de mogelijkheid tot aanleg van sportvelden in het Westen niet volledig aanwezig acht, kan spr. niet met hem meegaan. Nu een andere kant van de zaak. Z.i. heeft de wet houder het accent wel wat heel sterk gelegd op de keuze ambachtsschool of sportterrein. Het belang van het onderwijs en dat van de sportbeoefening zijn inder daad beide zeer groot en kunnen hierbij een rol spelen, maar dat is niet het kernpunt van de zaak. Het gaat hier om de plaats, waar de ambachtsschool moet wor den gebouwd en in verband daarmede zou spr. de wet houder een zeer concrete vraag willen stellen: Denkt hij, dat het uitgesloten is, voor de bouw van een nieuwe ambachtsschool een terrein te vinden, dat aan al de eisen, die daaraan gesteld moeten worden, kan voldoen? Wanneer dat niet het geval is, dan sluit spr. zich gaarne aan bij wat de andere sprekers hebben gezegd en zal hij niet voor het voorstel kunnen stemmen. De heer Iv. de Jong heeft in het betoog van de wet houder enkele dingen gemist. Hij had graag gewild, dat die even duidelijker tot uitdrukking zouden zijn gekomen. Hij heeft opgemerkt, dat de wethouder een tegenstelling zag tussen onderwijs en sport. Spr. van zijn kant zou willen zeggen, dat van de sportterreinen door vele onderwijsinstellingen gebruik wordt gemaakt, dus juist voor onderwijsdoeleinden. Men moet niet het ambachtsonderwijs tegenover de sport stellen, maar het ene soort onderwijs tegenover het andere. Daarnaast moet men ook de recreatie een plaats geven. Wij mogen wel bezorgd zijn over het tekort aan sportvelden, dat straks nog vergroot wordt, als dit voorstel zou worden aangenomen. Het tekort wordt dan onrustbarend en van de zijde vein het college heeft spr. niet gehoord, dat men, voordat het plan tot deze bouw gerealiseerd zal zijn, een ander sportterrein be schikbaar zal hebben, waardoor het tekort niet groter zou behoeven te worden. Daarvoor heeft men nu geen garantie. Wel heeft de wethouder gezegd, dat er ter reinen meer naar het Westen beschikbaar zouden ko men, maar als spr. het uitbreidingsplan beziet, gelooft hij, dat het niet zal gelukken, binnen de spoorlijn ten zuiden van de Harlingerstraatweg terreinen voor sport velden te vinden. Ze zullen wel in een heel andere hoek gezocht moeten worden. Wanneer spr. Leeuwarden vergelijkt met Groningen hij meent, dat Groningen een 5-tal grote sportveld complexen, met ieder 8 a 10 velden heeft dan komt Leeuwarden, als hoofdstad der provincie, wel behoorlijk achteraan. En ook met de accommodatie kan men niet voor den dag komen. Er mag dus zeker niet te veel aan de sportvelden getornd worden. Als het college mèt spr. de indruk heeft, dat er grote kans bestaat, dat het voorstel door de raad zal worden afgestemd, is het dan ook gewenst, dat het nog eens overweegt om het voorstel terug te nemen voor verder beraad? Misschien zal dat veel vertraging kunnen voor komen. Kan men met de desbetreffende instanties nog eens nagaan, in hoeverre andere terreinen zijn te krij gen en of aan de geuite bezwaren tegemoet kan worden gekomen Spr. persoonlijk zal zijn stem niet aan het voorstel van B. en W. kunnen geven. De heer W. M. de Jong wil nog enkele opmerkingen maken over hetgeen door de heer Bootsma en spr. is aanbevolen. Wanneer de zaak kan worden opgezet, zo als zij het zich voorstellen, kan aansluiting worden ver kregen met de bestaande gebouwen ter plaatse en kan de nieuwe school een behoorlijke entourage verkrijgen. Hier kan men een geheel van zeer voorname allure in een zeer voorname omgeving scheppen. Spr. meent op recht, dat er, als men aan de wens van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zoveel mo gelijk wil voldoen, geen andere keuze is dan dit terrein. Men behoeft niet in de Schrans te wonen, om te weten men kan het op de kaart zien dat op de door spr. bedoelde plaats en nergens anders een plek is, die nog open en zo centraal mogelijk gelegen is. Men staat dus voor de keuze: öf het sportterrein aan de Fonteinstraat öf een terrein aan de buitenkant, en daarom vindt spr. het redelijk, dat geprobeerd wordt voor de school een centraal gelegen terrein te zoeken. Er zijn wel terreinen aan de buitenkant, maar spr. kan zich voorstellen, dat de minister juist ook voor deze school een centraal gelegen plaats prefereert. Men kan daartegenover wel aanvoeren, dat Leeuwarden een cen trumfunctie heeft, dat er veel mensen van buiten ko men en dat dus, als het maar enigszins mogelijk is, iedere school dicht bij het station zou moeten staan. Wanneer het niet stedebouwkundige nonsens zou zijn, zou ook spr. er wel voor voelen, dat elke school niet ver van spoor en bus verwijderd zou staan. Hoe men de vraag, of een zo centraal mogelijke ligging voor de ambachtsschool zwaarder zou wegen dan voor een an dere school, ook beantwoordt, het zou prettig zijn, dat ze niet aan de rand van de stad zou komen. Als de raad zonder meer tegen dit voorstel stemt, komt de zaak wel opnieuw aan de orde, maar is het niet prettiger, dat het college haar nog eens in over weging neemt? De heer Ras meent goed te doen de woorden van de heer K. de Jong te onderstrepen. Het lijkt spr. wense lijk, gezien de gedachtenwisseling over dit voorstel, dat B. en W. het voor nader beraad terugnemen. De heer Van der Schaaf (weth.) is in verschillende toonaarden voorgehouden, dat hij heeft gefaald. Het was een zeer moeilijke opgave, die spr. had en hij schaamt zich dan ook in het geheel niet voor zijn falen. Spr. zal enkele opmerkingen beantwoorden. Het terrein, gelegen ten noorden van de Huizumer- laan en ten Oosten van de Schrans, is 1.55.00 ha en de ambachtsschool vraagt hier nu in koop 1 ha en optie op 73 a, waaruit volgt, dat het terrein achter de Schrans niet groot genoeg is, maar misschien zou de bebouwing in elkaar gedrongen kunnen worden. Als dit voorstel een zeker lot zal hebben ondergaan en de zaak opnieuw zal worden bekeken, komt deze kwestie vanzelf weer aan de orde. Spr. wil de raad nog wel voorhouden, dat verwerping van dit voorstel een zeer ernstige teleurstelling voor het bestuur van de Vereniging voor Middelbaar Tech nisch- en Ambachtsonderwijs betekent niet alleen, maar ook een behoorlijke vertraging in de bouw van deze belangrijke instelling. Verwerping van het voorstel heeft natuurlijk niet ten gevolge, dat de ambachtsschool niet zal worden gebouwd of uit Leeuwarden verdwijnt. Er is aan de buitenkant van de stad wel een terrein te vinden voor de ambachtsschool en als het er niet is, wordt het er gemaakt! Het ministerie echter stelt voor dit gebouw ten zeerste prijs op een enigszins centrale ligging en wanneer spr. herhaalt het dit voorstel wordt verworpen, zal misschien op een nog niet gereed zijnd uitbreidingsplan (mogelijk „Leeuwarden-Zuidwest II") een terrein gereserveerd moeten worden. Maar daar zo'n plan nog een bepaalde procedure moet door lopen en op die weg aan verschillende gevaren het hoofd moet bieden spr. had dat reeds schertsender wijs gezegd en bedoeld, dat het de toezichthoudende instanties moet passeren betekent dit een zeer reële vertraging in de bouw van deze school. Spr. moet de raad de gevolgen daarvan voorhouden, al wil hij ook graag ruimte laten voor achterstelling van dit belang bij dat van de sport. De heren Van der Veen en Van der Meer hebben ge vraagd: waarom moet per se op dit terrein worden gebouwd? Zij hebben daar echter niet de suggestie bij gevoegd waar deze school dan, enigszins centraal ge legen, wèl zou kunnen worden gebouwd. Dat is mis schien ook niet hun taak, maar spr. wil hun wel zeggen, dat zij, wanneer zij menen (maar zij menen dat na tuurlijk niet!), dat B. en W. nu eens expres een sport terrein hebben uitgezocht om daarop een school te laten bouwen, het dan wel heel verkeerd zien. B. en W. zijn niet op de sportterreinen afgevlogen, omdat zij desnoods wel het belang van het sportterrein aan de ambachtsschool zouden willen opofferen, zij het dan tijdelijk. Het belang van de centrale ligging wordt door B. en W. niet ontkend en daarom zijn zij nood gedwongen met dit voorstel gekomen. Wat het raadplegen van de gem. commissie voor de lichamelijke opvoeding betreft, daarover zal spr. niet al te veel zeggen. Het is een commissie, die tot taak heeft de belangen van de lichamelijke opvoeding te dienen en helemaal niet om advies te geven i.z. verzoe ken tot uitgifte van bouwterreinen. Wanneer men dus die commissie zo ziet, dan dwaalt men wel enigszins. De heer Rutkens heeft een vermoeden geuit over de gedachtengang van het college. Spr. kan wel zeggen, dat hij dat grondig moet herzien, want dat het hele maal fout was. De heer Mani heeft gewezen op het gevaar, dat het Marnix-terrein loopt. Nu is bij het plan voor de nieuwe veemarkt een demonstratieterrein gedacht, dat tevens vele dagen in het jaar dienst zou kunnen doen als sport terrein, zodat dus eventuele verdwijning van het ter rein aan de Marnixstraat in geen geval vermindering van sportterreinen ten gevolge zal hebben, omdat er een minstens even groot terrein voor in de plaats komt. De heer Mani vroeg: Is het uitgesloten, een ander terrein te vinden? Uitgesloten is dat natuurlijk niet. Er is in de gemeente Leeuwarden altijd een terrein te vinden, dat het gemeentebestuur kan aanbieden voor de bouw van deze school, maar zo centraal gelegen als het schoolbestuur het zou wensen en de school het naar de mening van de minister verdient, is er eigenlijk geen. De heren K. en W. M. de Jong en Ras hebben B. en W. de suggestie gedaan, dit voorstel terug te nemen, om dan nog eens te onderzoeken, of er iets anders voor in de plaats zou kunnen worden gesteld. De raad heeft zich in grote meerderheid zeer bepaald uitgesproken, dat hij niet bereid is, dit terrein tot bouw terrein te bestemmen. Spr. ziet niet in, dat het enig voordeel heeft, dat B. en W. dit voorstel voor nader advies terug nemen. Hij gelooft niet, dat de raad in een volgend stadium, als spr. met nog meer klem dan hij nu getracht heeft te doen zal betogen, dat er geen ander terrein is te vinden, bereid zou zijn het voorstel te accepteren. (De heer Wiersma: Dat weet U niet!) De door spr. geuite gedachte wordt door B. en W. overgenomen, zodat hij zou willen voorstellen de dis cussies thans te sluiten en het voorstel in stemming te brengen. Het voorstel van B. en W. wordt met 25 tegen 7 stemmen (die van de heren Beeksma, Tiekstra, Vellen- ga, Van der Schaaf, Dijkstra, Wiersma en G. de Jong) verworpen. Punt 15 (bijlage no. 231). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 233). Alvorens wij, aldus de heer Rutkens, onze stem aan dit voorstel willen geven, zouden wij B. en W. enkele vragen willen stellen. Uit het voorstel, dat de raad voor zich heeft, blijkt, dat, zal bemiddeling worden verleend i.z. stichting van deze school, zij 117 leerlingen zal moeten tellen. Ziet men op dit ogenblik het lijstje na van de leerlingen, die openbaar onderwijs krijgen, dan komt men, met uitzondering van de scholen in Gou- tum, Wirdum, Lekkum en Hempens, die men gevoeg lijk buiten beschouwing kan laten, niet een school tegen, die een zo gunstig beeld vertoont als de school, die men nu voor het bijzonder onderwijs in het Westen der stad voorstelt te stichten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 4