11 hier de boot zal missen, als men het gasbedrijf en het electriciteitsbedrijf alleen maar in naam samenvoegt. Zoals het in lid 2 staat, is het de bedoeling ze finaal als één bedrijf aan te merken en daarover valt te dis cussiëren. De directie en haar naaste medewerkers, een groot deel van het administratief personeel en ook het materiële bezit van de bedrijven men neme alleen het kantoorgebouw is niet splitsbaar. Splitsing is een fictie. Men heeft dus nu een boekhoudkundige splitsing gemaakt, maar dat kan ook heel goed, wanneer het één bedrijf is. Spr. heeft in de commissie opgemerkt, dat hij zich, als zijn bezwaar in de raad niet voldoende steun vindt, toch wel met het voorstel kan verenigen. Wel vindt hij het een voorlopige en een min of meer dualistische oplossing. Spr. pleit voor instelling van één energie bedrijf. Dat vindt hij een duidelijker en logischer oplos sing, die boekhoudkundig ook gemakkelijker uit te voe ren is. Spr. heeft nog een vraag. In artikel 9, 2e lid, staat: „Betalingen hebben niet plaats dan nadat de desbetref fende rekeningen of andere bescheiden voor accoord zijn getekend door de directeur en de administrateur. Voor elke betaling wordt een behoorlijk kwijtingsbewijs af gegeven." Het eerste concept luidde: „Betalingen heb ben niet plaats dan tegen behoorlijke kwijtingsbewijzen en nadat de desbetreffende rekeningen of andere be scheiden voor accoord zijn getekend door de directeur en de administrateur." Uiteraard moeten de rekeningen enz. eerst worden geparafeerd. De bedoeling van de zin, die aldus veranderd is: „Voor elke betaling moet een behoorlijk kwijtingsbewijs worden afgegeven," is natuurlijk, dat zo'n kwijtingsbewijs in ontvangst moet worden genomen. De zin zou juist zijn, als men sprak over ontvangsten, maar het gaat hier om uitgaven, om betalingen door de gemeente. Spr. stelt dus voor, om de redactie van het eerste concept weer in het leven te roepen, die naar zijn me ning werkelijk niet slecht is. De heer Tiekstra (weth.) moet eigenlijk iets van het hart. In de commissie voor de lichtbedrijven heeft spr. zeer veel moeite gedaan om de heer De Jong te over tuigen van het feit, dat de oplossing, gegeven in artikel 1, lid 2, na de opsomming in lid 1, de eenvoudigste en formeel ook de juiste is. Aan het slot van de vergade ring heeft de heer De Jong het advies van deze com missie mede ondertekend. Dan veronderstelt men dus, dat de discussie hiermede afgelopen is en dat de leden het met het voorgestelde eens zijn. Het spijt spr., dat de heer De Jong over dit punt in deze vergadering nogmaals het woord heeft gevoerd. Wat hij voorstelt is de meest ingewikkelde weg om een kwestie te re gelen, die in de concept-verordening zo eenvoudig mo gelijk geregeld is. Men heeft inderdaad te maken met twee bedrijven, het ene een gas-productie- en distributie bedrijf en het andere uitsluitend een electriciteits-distri- butiebedrijf. De bepalingen omtrent de overschotten van deze bedrijven zijn verschillend; dat kan de heer De Jong bekend zijn. Het hoger toezicht het college van Gedeputeerde Staten zal samenvoeging van twee verschillende bedrijven tot één tak van dienst niet goed keuren. Het zijn twee verschillende begrippen: men wijst takken van dienst aan en men voegt twee takken van dienst samen onder de naam van één bedrijf. Sa menvoeging van twee volkomen verschillende bedrijven tot één tak van dienst zou ten gevolge hebben, dat t.a.v. de administratie bepaalde voorzieningen zouden moeten worden getroffen en regelingen vastgesteld. Spr. herhaalt, dat het dus veel eenvoudiger is om twee takken van dienst aan te wijzen, ook al omdat de verslaglegging dan precies kan blijven, zoals ze thans is. Voor het ene bedrijf geldt, dat een bepaald, vastgesteld, gedeelte van de winst in de gemeentekas mag vloeien; dit bedrag is gefixeerd. Spr. vindt het overzichtelijker, dat dit resultaat afzonderlijk, met weergave van alle baten en lasten, te voorschijn komt. Bij aanwijzing van één tak van dienst zouden stellig t.a.v. de administratie eisen moeten worden gesteld, die in de verordening zou den moeten worden vastgesteld. Dat is het eerste punt. De opmerking van de heer De Jong over artikel 9, lid 2, is juist. De redactie van dit artikel is enigermate gewijzigd, nadat het in de commissie is behandeld. Men kan inderdaad vragen, of in Je zin „Voor elke betaling wordt een behoorlijk kwijtingsbewijs afgegeven." in plaats van de woorden „wordt afgegeven" moet worden gelezen: „in ontvangst wordt genomen". Spr. is bereid dit punt in het college te bespreken, om te zien, of in derdaad een duidelijker redactie zal kunnen worden ver kregen. Hij hoopt, dat de heer De Jong met deze mede deling genoegen zal willen nemen. De heer W. M. de Jong spijt het, dat de wethouder zich heeft vergist t.a.v. spr.'s positie als lid van de commissie. Hij heeft in de commissie prettig gediscus sieerd met de wethouder, maar in het verslag doen op nemen, dat hij een afwijkend standpunt inneemt. Spr. neemt het de wethouder niet kwalijk, dat hij zich ver giste dat kan ook spr. overkomen maar het staat inderdaad in het verslag. Hij stelt het bijzonder op prijs, dat hij dit punt even heeft kunnen recht zetten. Daar mee is dus eigenlijk de start van het betoog van de wet houder in de lucht komen te hangen, maar dat vindt spr. niet erg; het gaat om de zaak zelf. In het 2e lid van artikel 1 worden de takken van dienst samen aangeduid onder de naam energiebedrij ven. Dat op zich zelf kan spr. begrijpen, maar wanneer men eerst zegt: „wij wijzen het gasbedrijf aan als tak van dienst en daarna ook het electriciteitsbedrijf en dan: wij voegen die bedrijven samen onder de naam energiebedrijven, dan is hij van het wenselijke van die redactie niet overtuigd. Dat was hij in de commissie niet en ook nu niet. Deze redactie is volkomen twee slachtig. Ze spreekt hem niet toe, ook formeel niet. Hij is het niet met de wethouder eens, dat er administratief iets bijzonders zou moeten gebeuren, wanneer er één bedrijf zou komen. Integendeel, al de splitsingen van rente en aflossing en van bepaalde salarissen, die er op het ogenblik is, kan gewoon worden opgenomen in één begroting: Hoofdstuk I: Gas; Hoofdstuk H: Electrici- teit, en daarmee is de kous af. Men brengt er mee tot uiting, dat er een zekere eenheid is: één kantoor, één directie enz. Spr. geeft de verzekering, dat, indien een commissie van deskundigen over deze kwestie zou ad viseren, deze het met hem eens zou zijn. Vanavond komt men daar echter niet uit. Spr. pleit voor iets wat hij ziet als logisch. Hij vindt het niet een goed argument om aan te voeren, dat hogere instanties zouden zeg gen: daar komt niets van in. De clausule, waarover de wethouder sprak, kent spr. ook, maar hierover valt in materiële en in formele zin wel te praten. In dit ver band doet spr. die clausule niets. Hij vindt dat een kwestie op zichzelf. Hij wil niet zeggen, dat de wet houder zich door vrees laat leiden, maar de raad moet hier zelfstandig oordelen over wat hij voor de bedrijven nodig vindt en zijn oordeel niet laten afhangen van de mogelijkheid, dat Ged. Staten in verband met de door de wethouder genoemde clausule de verordening niet zouden goedkeuren. Spr. is er niet van onder de indruk. Hij meent, dat de raad op deze wijze dualistisch te werk gaat. Het is volkomen logisch, dat het gasbedrijf en het electriciteitsbedrijf één bedrijf worden. Hij heeft er overigens vrede mee, dit te hebben ge zegd. En hij gelooft, dat over enige tijd de feiten hem zullen rechtvaardigen. En als dit niet zo zou zijn, kan hij er rustig onder blijven. Hij heeft er ook in de com missie voor gepleit en hij staat voor wat hij heeft ge zegd. Misschien komt deze zaak wel weer ter sprake. Hij meent, dat men haar ook wel met deskundigen uit eigen kring kan bespreken. Hij is er niet zo ongerust over, dat het niet in de door hem aangeduide richting zal groeien. Thans nog één kleine opmerking. Spr. is zeer tevre den, dat de wethouder heeft willen toezeggen, dat hij de redactie van artikel 9 nog eens onder ogen wil zien. Maar kan dat formeel wel? Spr. c.s. willen het college graag machtigen, om deze redactie te bekijken, maar is het niet veel beter de oude redactie te handhaven Daar staat: „tegen behoorlijke kwijtingsbewijzen". Nu staat er: „Voor elke betaling wordt een behoorlijk kwijtings bewijs afgegeven.", maar zo het er staat, is het niet de bedoeling. De heer Tiekstra (weth.) zal een derde poging on- dememen om de heer De Jong te overtuigen, nadat deze voor de derde maal getracht heeft, spr. te over tuigen. Spr. wil beginnen met iets recht te zetten. In het ad vies van de commissie voor de lichtbedrijven is inder daad opgenomen, dat de heer De Jong zich zijn mening voorbehoudt. De heer De Jong heeft dus volkomen recht van spreken. Spr. is in eerste instantie begonnen met te zeggen, dat de voorgestelde de meest eenvoudige oplossing is en dat wat de heer De Jong vraagt, ook formeel de meest ingewikkelde oplossing is. Diens pleidooi voor eenvoudige voorschriften zal ongetwijfeld een welwil lend oor bij de raad vinden. Men behoeft niet bij voor baat vrees te koesteren voor afkeuring door hogere instanties, maar het is toch volkomen duidelijk, dat, wanneer bij bepaalde verordeningen aan bepaalde ver eisten moet worden voldaan, men verstandig doet ook aan deze bepalingen te voldoen. Trekt men zich daar niets van aan, dan doet men eigenlijk monnikenwerk. Bij de behandeling in de commissie van bijstand heeft spr. enkele Koninklijke besluiten aangehaald met be trekking tot beheersverordeningen, waaruit duidelijk blijkt aan welke vereisten, volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken, deze beheersverordening behoort te voldoen. Men kan het juist vinden of niet, dat feit ligt er. Spr. herhaalt, dat hij, wat artikel 9 betreft, bereid is, dit te bezien, als de raad er ten minste genoegen mee wil nemen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 6