6
7
Foarsitter fielt der net folie foar om mear wethalders
to hawwen; it hat spr. lykwols goed dien, dat hy sein
hat, dat men dizze wedden net forgelike hat mei de
salarissen fan 'e haeden fan tsjinst. Dat is spr. tige
mei him iens, hwant dat binne amtners en in wethalder
is gjin amtner. Faek hawwe de haeden fan tsjinst in
akademyske stüdzje efter de rêch, foardat hja op dat
plak komme. Dêrmei wol spr. net sizze, dat men gjin
wethalders hawwe kin mei in akademyske graed dy
hat men hjlr seis wol (Laitsjen) mar der binne
fakken en oare fakken! Dat makket it foar spr. dus
makliker om mei it ütstel, sa as it der nou leit, mei
to gean. Men seit wol: Yn it Ian is dit nou de noarm,
mar spr. hat yn 'e stikken lézen, dat de minister seit,
dat bipaelde kolleezjes fan Deputearre Steaten der noch
al hwat under geane. Dus oft dy noarm yndied wol
f8.500,f8.800,is, wol spr. bitwivelje. Hy wol
foar him seis nou wol meigean, omdat it ütstel-Mani
c.s. nou it ienige ütstel is, mar dêrom net allinnich;
spr. fielt der ek net foar om fierder ünder de noarm to
gean.
De heer W. M. de Jong zegt, dat in de toelichting bij
het voorstel van de Burgemeester, dat nu niet meer
bestaat, is geschreven, dat blijkens een publicatie in het
orgaan van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
bepaalde normen kunnen worden aangehouden bij het
vaststellen der wethouderssalarissen. Dat orgaan heeft
vermoedelijk ingehaakt op een brief van de Minister
van Binnenlandse Zaken aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer. Zoals de heer Van der Meer al heeft
laten uitkomen, is de in behandeling zijnde zaak er één
met vele facetten; allerlei factoren spelen hier mee.
Uit het overgelegde lijstje blijkt, dat in gemeenten van
60.00080.000 inwoners de norm ligt tussen f 6.500,
en f 8.000,en in de groep gemeenten van 80.000
100.000 zielen tussen f 8.500,en f 8.800,Tussen het
maximum van de eerste groep en het minimum van
de tweede is slechts een speling van f 500,Dat is
niet zo vreselijk veel. Leeuwarden zit zo'n beetje tussen
deze twee groepen in. De norm van f 8.500,tot
f 8.800,geldt ook voor gemeenten van 100.000 zielen
en Leeuwarden is maar net boven de 80 000. Het is dus
ook mogelijk te kijken naar de groep van 60.000 tot
80.000 inwoners. Hoe het echter zij, evenals andere
soortgelijke vraagstukken is dit een heel moeilijk te be
oordelen probleem, omdat het zo zuiver theoretisch is.
Met de redenering van de heer Van der Veen van zoeven,
dat het wethouderschap niet de hele man mag vragen,
is spr. het volkomen eens. Er moet inderdaad worden
gestreefd naar een situatie, waarin deze functie niet
een volledige dagtaak is en dit moet eventueel ook niet
in de hand worden gewerkt, casu quo worden gesug
gereerd of wat dan ook. Met dit ideaal voor ogen is het
voor spr. moeilijk met deze zaak mee te gaan.
Spr. kan het ook niet zo zeer als een volstrekte nood
zaak zien gelijke normen als in andere provincies gel
den aan te houden. Wij moeten ons hier, aldus spr.,
enige vrijheid kunnen veroorloven. Zo is Leeuwarden
de enige gemeente, waar de wethouders kindertoeslag
genieten. Dat is ook een uitzondering.
Over de door de Voorzitter gevolgde procedure is
spr. niet bijster tevreden. Zijn voorstel is er nu niet
meer en in de toelichting bij de intrekking verklaarde
hij een volgende keer anders te zullen handelen en de
raad bij zijn thans naar voren komende opinie te zullen
volgen. Spr. zou het echter op prijs gesteld hebben,
indien de Voorzitter zich iets persoonlijker had uitge
drukt. In dit verband vraagt spr. aandacht voor de
volgende kwestie. Misschien kan de Voorzitter er iets
van zeggen. Bij de bespreking is de kwestie van de
volledige dagtaak naar voren gekomen. Spr. vraagt
zich nu af, of het wel juist is, dat alle wethouders het
zelfde bedrag ontvangen, gezien de bestaande verschil
len in de omvang van hun werkzaamheden. Hij geeft
graag toe, dat het niet zo heel eenvoudig is dit te be
oordelen.
Het voorstel van de Voorzitter is ingetrokken, maar
spr. kan niet voor dat van de heer Mani c.s. stemmen,
mede in verband met de gehele gang van zaken.
De heer Mani wil wel graag even terugkomen op wat
door de heren Van der Veen en Van der Meer is gezegd
over het feit, dat het niet wenselijk zou zijn, dat het
wethouderschap een volle dagtaak zou vragen. Men kan
daarover uiteraard van mening verschillen, maar zelfs
al zou het wethouderschap niet een volle dagtaak vra
gen gesteld, dat hier 5 wethouders kwamen dan
ligt de situatie toch wel zo, voorzover spr. het kan be
oordelen, dat het dan toch onmogelijk zou zijn, dat de
wethouders er andere werkzaamheden bij hebben. Spr.
bedoelt dit: de functie van wethouder is op dit ogen
blik met alles wat daaraan vastzit, onverenigbaar met
het werk in het particuliere bedrijf. Vroeger konden de
wethouders hun dagverdeling geheel zelf maken: dat
ze van te voren al konden zeggen: ik ga 's morgens
naar mijn baas en 's middags neem ik het wethouder
schap waar of omgekeerd of: de eerste drie dagen van
de week doe ik mijn werkzaamheden in het bedrijf en
de laatste drie dagen de werkzaamheden, verbonden
aan het wethouderschap of omgekeerd. Toen was het
dus mogelijk, dat het particuliere bedrijf zich wilde
aanpassen aan het wethouderschap, met alles wat daar
aan vastzat. Maar op het ogenblik ligt het zo, dat men
door bepaalde instanties op een zeker ogenblik gedwon
gen wordt dit of dat te doen en daardoor wordt het
bezwaarlijker, dat iemand uit het particuliere bedrijf het
wethouderschap er bij zou kunnen waarnemen; dit werk
vraagt de gehele persoon.
Misschien wil de Voorzitter spr. nog even toestaan
in antwoord op het citaat van de heer Rutkens ook iets
te citeren, n.l. een artikeltje uit het „Algemeen Dag
blad" van de hand van een vroegere partijgenoot van
de heer Rutkens, Dr. W. van Ravesteyn, die sprak over
een staat, waar 5 klassen bestaan, n.l. „de in kampen
verblijvende staatsslaven, de boeren, de arbeiders, de
uit technocraten en intellectuelen bestaande bureaucra
tie en de zeer kleine groep der hoogste partijfunctiona
rissen". „De levensstandaard van deze opperste laag
verschilt veel meer van die der onderste lagen dan zelfs
onder het Tsarisme het geval was. De afschaffing
van het particuliere bezit belet niet, dat de salarissen
der hoogste ambtenaren, generaals en andere geprivili-
geerden hoger zijn dan de Amerikaanse en dat de be
lasting, die deze lieden betalen, veel lager is. In Ame
rika bijv. betaalt een man met een inkomen van 50.000
dollar daarvan ten minste de helft aan de fiscus. In
Rusland behoeft iemand met een inkomen van 150.000
roebel slechts 20.000 aan belasting te betalen. Het erf
recht, afgeschaft in 1918, is in 1943 hersteld. Het is
weer mogelijk in Rusland van rente hoge staats-
rente te leven. In het leger is de weelde en de uit
rusting der generaals veel groter en kostbaarder dan
in het Westen. Hun gala-uniformen schitteren van het
goud, door de stervende staatsslaven in de Kolywa-mij-
nen gedolven. Kortom, er heeft zich in het tegen
woordige Rusland een nieuwe aristocratie gevormd, die
in glans, rijkdom en macht de oude Tsaristische even
aart, ja te boven komt."
Spr. had uiteraard dit citaat niet naar voren ge
bracht, wanneer de heer Rutkens niet met zijn citaat
was gekomen, want hier was toch wel zeer duidelijk
sprake van demagogie.
Het moet mij, aldus de heer Rutkens, van het hart,
dat de heer Mani op zeer uitzonderlijke wijze door het
citeren van een dagblad, dat niet bij uitstek een socia
listisch dagblad is, heeft willen aantonen, dat de wedde
van de wethouders tot het bedrag, in zijn voorstel ge
noemd, moet worden verhoogd. Als spr. hem goed heeft
begrepen, dan wil hij met dit citaat bewijzen, dat onze
argumenten in Nederland onjuist zijn; volgens ge
noemd blad ligt het in een ander land anders, maar dit
heeft de heer Mani niet kunnen controleren; hij neemt
het zonder meer aan. Wij moeten zeggen, dat dit wel
zeer scherpzinnig is van iemand, die een principieel voor
stander van loon naar prestatie is, dat althans doet
voorkomen bij de massa, wanneer hij voor het front van
de kiezers staat, maar wanneer men eenmaal op de
plaats zit, die men op de rug der kiezers heeft bereikt,
dan past men een andere waardering toe dan men ge
zegd heeft te zullen toepassen. En om dat nu weer te
verdraaien en te verdoezelen, komt men met citaten
van een figuur, die lid zou zijn geweest van de com
munistische partij. Spr. weet niet, of dat waar is (De
heer W. M. de Jong: Dan weet U niet veel.), maar zo
ja, wil dat dan zeggen, dat juist is wat deze redacteur
of journalist schrijft en moet men dan hier hetzelfde
gaan doen wat het genoemde blad een ander land ver
wijt?
Wij hebben in eerste instantie reeds naar voren ge
bracht, dat daar, waar men stelt, dat de loonpolitiek
een geleide politiek moet zijn en dat loon naar prestatie
zal moeten worden gegeven, dit zeker niet geldt voor
hen, die het mogelijk hebben gemaakt, dat de heer
Mani hier vanavond een voorstel naar voren kan bren
gen en ook niet voor hen, die van dit voorstel zullen
gaan profiteren.
Het feit, dat hij met een citaat komt uit een dagblad,
dat niet bij uitstek een socialistische of vooruitstrevende
politiek voorstaat, kenmerkt wel de inslag van iemand,
die zegt socialist te zijn.
De Voorzitter meent bij zijn beantwoording kort te
kunnen zijn. Behalve de laatste hebben de verschillende
sprekers het ook kort gemaakt en bovendien hebben ze
elkaar al voor een deel beantwoord.
Spr. wil beginnen met de heer W. M. de Jong, die niet
helemaal voldaan is over de wijze van behandeling van
deze zaak. Nu is het uit de aard van de zaak moeilijk
een gezelschap van 35 dames en heren volledig tevreden
te stellen en spr. is er van overtuigd, dat hij niet vol
doende capaciteit bezit het iedereen voor 100% naar de
zin te maken. Hij bedoelt dit te zeggen. Mogelijkerwijze
had hij een ander voorstel in behandeling kunnen ge
ven, maar spr. gelooft, dat dat een achteraf redeneren
is en dat het vooraf niet op dezelfde wijze zou zijn
bekeken. Spr. mag de juistheid van deze mening toch
wel demonstreren met te wijzen op de suggestie van de
heer De Jong, dat een salariëring zou moeten worden
vastgesteld per portefeuille. Deze uitte de gedachte, dat
niet alle wethouders een even hoge wedde zouden moe
ten krijgen en verder zei hij, dat het niet ondienstig
zou zijn geweest te kijken naar de groep van gemeenten
beneden de groep, waarin Leeuwarden op het ogenblik
verkeert, n.l. die van 60.000 tot 80.000 inwoners. Beide
suggesties toch brengen elk voor zich moeilijkheden
mee en de eerste wel bijzonder grote. Een salariëring per
portefeuille zou stellig een schaal vragen, waar Ged.
staten niet uit zouden kunnen komen. Wat de tweede
suggestie betreft, als men wil vergelijken met een groep
van gemeenten, dan moet men binnen de grenzen blij
ven en er niet buiten treden. Elke grensbepaling heeft
haar nadelen, maar doet men er eenmaal aan mee, dan
moet men zich er aan houden en niet, als het te pas
komt, doen of ze niet bestaan. Dan ontwikkelen zich
weer nieuwe moeilijkheden.
Het mag zijn, dat spr. bij het doen van zijn voorstel
in een of ander opzicht heeft gefaald, maar beide door
de heer De Jong gegeven suggesties kunnen spr. daar
toch wel heel slecht van overtuigen.
Dan komt hij bij de heren Van der Veen en Van der
Meer. De laatste verklaart het geheel met de heer
Van der Veen eens te zijn, wanneer deze zegt, dat de
beloning van de wethouders een schadeloosstelling moet
zijn voor gederfde inkomsten. Spr. kan zich in deze
viaagstelling vinden, maar ook als het zo gesteld wordt,
gelooft hij, dat het bedrag, dat in het nu ter tafel lig
gende voorstel wordt genoemd, het juiste is. Hij is het
met de heer Van der Veen eens, dat geen absolute be
tekenis mag worden toegekend aan de landelijke nor
men, maar ze kunnen toch op grote hoogte richtsnoer
zijn en als men het negatief stelt, dan kan spr. niet
goed zien, waarom de functie van wethouder van Leeu
warden geringere werkzaamheden en kleinere inkom
stenderving zou meebrengen, dan die van wethouder
van vergelijkbare gemeenten. Hij mag er bij zeggen,
dat, ook al zou deze functie niet de gehele man vragen,
b.v. ook in verband met de verdeling van het werk
over 4, 5 of 6 wethouders, toch wel zoveel tijd van
deze functionarissen gevraagd wordt, dat wat er van
de uren van de dag overblijft, een zo gering deel
zou zijn, dat de wens van de heer Van der Veen naar een
zekere onafhankelijkheid, die gezocht zou moeten wor
den in het productief maken van die overige uren, voor
een belangrijk deel illusoir zou zijn. Ook voor het geval
er meer wethouders zouden komen, moet elk van hen
toch wel zoveel van de bestaande functie prijsgeven, dat
wat er van overblijft toch werkelijk de zo zeer ver
langde vrijheid van positie nauwelijks of niet bereik
baar maakt.
Dit alles in aanmerking genomen, gelooft spr., dat
het enige juiste richtsnoer niet is het antwoord op de
vraag of de hele man wordt gevraagd, die een volle
dagtaak heeft, maar op die wat de algemene waarde
ring voor deze functie is. En al is het bekend, dat er
afwijkingen zijn van gemeente tot gemeente, deze mo
gen toch niet van doorslaggevende betekenis worden
geacht en er mag gerust worden aangenomen, dat de
functie in de desbetreffende groep van gemeenten ten
nas ste bij gelijk wordt gehonoreerd. Spr. meent verstan
dig te doen zich in de toekomst te houden aan wat
landelijk als norm wordt aangehouden; in dit geval is
dat f 8.500,Dit bedrag is toch nog aan de lage kant,
omdat de norm loopt van f 8.500tot f 8.800,en dus
het laagste bedrag is genomen.
Meer wil spr. er niet van zeggen. Hij blijft adviseren
het voorstel, zoals het nu ter tafel ligt, aan te nemen.
Met 21 tegen 7 stemmen (die van de heren W. M. de
Jong, Wiersma, Santema, Pols, Van der Veen, Van
Balen Walter en Rutkens) wordt het voorstel-Mani c.s.,
dat door de Burgemeester werd overgenomen, aange
nomen.
Punten 19 t.e.m. 22 (bijl. nos. 260, 261, 250 en 251).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 262).
De heer Kanistra c.s. zijn blij, dat het nu zover komt,
dat een voorstel tot vervanging van de krotwoningen
kan worden gedaan. Er wordt echter met betrekking
tot de opschuiving een voorwaarde aan verbonden. Spr.
leest in de bijlage, dat huurreductie verleend wordt aan
personen, die „door het betrekken van een nieuwe wo
ning een bestaande woning voor voormalige krotbe
woners vrij maken" en verder: „De nieuw te betrek
ken woning mag niet gelijkwaardig zijn aan of beter
zijn dan de ten behoeve van krotbewoners verlaten
woning". Hij begrijpt dat niet goed. Hij meent, dat de
nieuwe woningen beter moeten zijn dan de bestaande.
De heer Van der Schaaf (weth.) moet zeggen, dat er
een misstelling in de raadsbrief voorkomt. Spr. heeft
deze tekst vergeleken met de beschikking, die van re
geringswege i.z. deze huurreductie is afgekomen en
toen bleek hem, dat de door de heer Kamstra bedoelde
zinsnede aldus gelezen moet worden: „De nieuw te be
trekken woning mag niet gelijkwaardig zijn aan of
beter zijn dan de ten behoeve van krotbewoners te
bouwen woningen". Daarmee zal de onduidelijkheid wel
opgehelderd zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 259).
Het is de Voorzitter gebleken, dat onder de raads
leden de wens leeft om over dit punt van de directeur
der Gemeentewerken nog enige voorlichting te ont
vangen. B. en W. zijn graag bereid om die te ver
schaffen.
Spr. schorst thans de raadsvergadering, met de be
doeling, dat de raad in besloten zitting die voorlichting
zal kunnen krijgen.
Na heropening der vergadering vraagt de heer
Bootsma het woord. Deze zegt, dat, als hij gedurende
de periode, dat hij lid van de raad is geweest, het woord
heeft gevraagd, dit feitelijk telkens geweest is, omdat
hij het met het college niet geheel eens was. Dat is
eigenlijk min of meer onbevredigend. Men krijgt daar
door het gevoel, alsof men hier alleen zit om zijn stem
te laten horen, wanneer men meent het niet geheel
eens te zijn met datgene wat voorgesteld wordt.
Het stemt spr. tot verheugenis, dat hij vanavond in
de gelegenheid is om over een voorstel te praten, waar
mee hij het wel eens is. Hij heeft met buitengewoon