6 7 Foarsitter fielt der net folie foar om mear wethalders to hawwen; it hat spr. lykwols goed dien, dat hy sein hat, dat men dizze wedden net forgelike hat mei de salarissen fan 'e haeden fan tsjinst. Dat is spr. tige mei him iens, hwant dat binne amtners en in wethalder is gjin amtner. Faek hawwe de haeden fan tsjinst in akademyske stüdzje efter de rêch, foardat hja op dat plak komme. Dêrmei wol spr. net sizze, dat men gjin wethalders hawwe kin mei in akademyske graed dy hat men hjlr seis wol (Laitsjen) mar der binne fakken en oare fakken! Dat makket it foar spr. dus makliker om mei it ütstel, sa as it der nou leit, mei to gean. Men seit wol: Yn it Ian is dit nou de noarm, mar spr. hat yn 'e stikken lézen, dat de minister seit, dat bipaelde kolleezjes fan Deputearre Steaten der noch al hwat under geane. Dus oft dy noarm yndied wol f8.500,f8.800,is, wol spr. bitwivelje. Hy wol foar him seis nou wol meigean, omdat it ütstel-Mani c.s. nou it ienige ütstel is, mar dêrom net allinnich; spr. fielt der ek net foar om fierder ünder de noarm to gean. De heer W. M. de Jong zegt, dat in de toelichting bij het voorstel van de Burgemeester, dat nu niet meer bestaat, is geschreven, dat blijkens een publicatie in het orgaan van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bepaalde normen kunnen worden aangehouden bij het vaststellen der wethouderssalarissen. Dat orgaan heeft vermoedelijk ingehaakt op een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Zoals de heer Van der Meer al heeft laten uitkomen, is de in behandeling zijnde zaak er één met vele facetten; allerlei factoren spelen hier mee. Uit het overgelegde lijstje blijkt, dat in gemeenten van 60.00080.000 inwoners de norm ligt tussen f 6.500, en f 8.000,en in de groep gemeenten van 80.000 100.000 zielen tussen f 8.500,en f 8.800,Tussen het maximum van de eerste groep en het minimum van de tweede is slechts een speling van f 500,Dat is niet zo vreselijk veel. Leeuwarden zit zo'n beetje tussen deze twee groepen in. De norm van f 8.500,tot f 8.800,geldt ook voor gemeenten van 100.000 zielen en Leeuwarden is maar net boven de 80 000. Het is dus ook mogelijk te kijken naar de groep van 60.000 tot 80.000 inwoners. Hoe het echter zij, evenals andere soortgelijke vraagstukken is dit een heel moeilijk te be oordelen probleem, omdat het zo zuiver theoretisch is. Met de redenering van de heer Van der Veen van zoeven, dat het wethouderschap niet de hele man mag vragen, is spr. het volkomen eens. Er moet inderdaad worden gestreefd naar een situatie, waarin deze functie niet een volledige dagtaak is en dit moet eventueel ook niet in de hand worden gewerkt, casu quo worden gesug gereerd of wat dan ook. Met dit ideaal voor ogen is het voor spr. moeilijk met deze zaak mee te gaan. Spr. kan het ook niet zo zeer als een volstrekte nood zaak zien gelijke normen als in andere provincies gel den aan te houden. Wij moeten ons hier, aldus spr., enige vrijheid kunnen veroorloven. Zo is Leeuwarden de enige gemeente, waar de wethouders kindertoeslag genieten. Dat is ook een uitzondering. Over de door de Voorzitter gevolgde procedure is spr. niet bijster tevreden. Zijn voorstel is er nu niet meer en in de toelichting bij de intrekking verklaarde hij een volgende keer anders te zullen handelen en de raad bij zijn thans naar voren komende opinie te zullen volgen. Spr. zou het echter op prijs gesteld hebben, indien de Voorzitter zich iets persoonlijker had uitge drukt. In dit verband vraagt spr. aandacht voor de volgende kwestie. Misschien kan de Voorzitter er iets van zeggen. Bij de bespreking is de kwestie van de volledige dagtaak naar voren gekomen. Spr. vraagt zich nu af, of het wel juist is, dat alle wethouders het zelfde bedrag ontvangen, gezien de bestaande verschil len in de omvang van hun werkzaamheden. Hij geeft graag toe, dat het niet zo heel eenvoudig is dit te be oordelen. Het voorstel van de Voorzitter is ingetrokken, maar spr. kan niet voor dat van de heer Mani c.s. stemmen, mede in verband met de gehele gang van zaken. De heer Mani wil wel graag even terugkomen op wat door de heren Van der Veen en Van der Meer is gezegd over het feit, dat het niet wenselijk zou zijn, dat het wethouderschap een volle dagtaak zou vragen. Men kan daarover uiteraard van mening verschillen, maar zelfs al zou het wethouderschap niet een volle dagtaak vra gen gesteld, dat hier 5 wethouders kwamen dan ligt de situatie toch wel zo, voorzover spr. het kan be oordelen, dat het dan toch onmogelijk zou zijn, dat de wethouders er andere werkzaamheden bij hebben. Spr. bedoelt dit: de functie van wethouder is op dit ogen blik met alles wat daaraan vastzit, onverenigbaar met het werk in het particuliere bedrijf. Vroeger konden de wethouders hun dagverdeling geheel zelf maken: dat ze van te voren al konden zeggen: ik ga 's morgens naar mijn baas en 's middags neem ik het wethouder schap waar of omgekeerd of: de eerste drie dagen van de week doe ik mijn werkzaamheden in het bedrijf en de laatste drie dagen de werkzaamheden, verbonden aan het wethouderschap of omgekeerd. Toen was het dus mogelijk, dat het particuliere bedrijf zich wilde aanpassen aan het wethouderschap, met alles wat daar aan vastzat. Maar op het ogenblik ligt het zo, dat men door bepaalde instanties op een zeker ogenblik gedwon gen wordt dit of dat te doen en daardoor wordt het bezwaarlijker, dat iemand uit het particuliere bedrijf het wethouderschap er bij zou kunnen waarnemen; dit werk vraagt de gehele persoon. Misschien wil de Voorzitter spr. nog even toestaan in antwoord op het citaat van de heer Rutkens ook iets te citeren, n.l. een artikeltje uit het „Algemeen Dag blad" van de hand van een vroegere partijgenoot van de heer Rutkens, Dr. W. van Ravesteyn, die sprak over een staat, waar 5 klassen bestaan, n.l. „de in kampen verblijvende staatsslaven, de boeren, de arbeiders, de uit technocraten en intellectuelen bestaande bureaucra tie en de zeer kleine groep der hoogste partijfunctiona rissen". „De levensstandaard van deze opperste laag verschilt veel meer van die der onderste lagen dan zelfs onder het Tsarisme het geval was. De afschaffing van het particuliere bezit belet niet, dat de salarissen der hoogste ambtenaren, generaals en andere geprivili- geerden hoger zijn dan de Amerikaanse en dat de be lasting, die deze lieden betalen, veel lager is. In Ame rika bijv. betaalt een man met een inkomen van 50.000 dollar daarvan ten minste de helft aan de fiscus. In Rusland behoeft iemand met een inkomen van 150.000 roebel slechts 20.000 aan belasting te betalen. Het erf recht, afgeschaft in 1918, is in 1943 hersteld. Het is weer mogelijk in Rusland van rente hoge staats- rente te leven. In het leger is de weelde en de uit rusting der generaals veel groter en kostbaarder dan in het Westen. Hun gala-uniformen schitteren van het goud, door de stervende staatsslaven in de Kolywa-mij- nen gedolven. Kortom, er heeft zich in het tegen woordige Rusland een nieuwe aristocratie gevormd, die in glans, rijkdom en macht de oude Tsaristische even aart, ja te boven komt." Spr. had uiteraard dit citaat niet naar voren ge bracht, wanneer de heer Rutkens niet met zijn citaat was gekomen, want hier was toch wel zeer duidelijk sprake van demagogie. Het moet mij, aldus de heer Rutkens, van het hart, dat de heer Mani op zeer uitzonderlijke wijze door het citeren van een dagblad, dat niet bij uitstek een socia listisch dagblad is, heeft willen aantonen, dat de wedde van de wethouders tot het bedrag, in zijn voorstel ge noemd, moet worden verhoogd. Als spr. hem goed heeft begrepen, dan wil hij met dit citaat bewijzen, dat onze argumenten in Nederland onjuist zijn; volgens ge noemd blad ligt het in een ander land anders, maar dit heeft de heer Mani niet kunnen controleren; hij neemt het zonder meer aan. Wij moeten zeggen, dat dit wel zeer scherpzinnig is van iemand, die een principieel voor stander van loon naar prestatie is, dat althans doet voorkomen bij de massa, wanneer hij voor het front van de kiezers staat, maar wanneer men eenmaal op de plaats zit, die men op de rug der kiezers heeft bereikt, dan past men een andere waardering toe dan men ge zegd heeft te zullen toepassen. En om dat nu weer te verdraaien en te verdoezelen, komt men met citaten van een figuur, die lid zou zijn geweest van de com munistische partij. Spr. weet niet, of dat waar is (De heer W. M. de Jong: Dan weet U niet veel.), maar zo ja, wil dat dan zeggen, dat juist is wat deze redacteur of journalist schrijft en moet men dan hier hetzelfde gaan doen wat het genoemde blad een ander land ver wijt? Wij hebben in eerste instantie reeds naar voren ge bracht, dat daar, waar men stelt, dat de loonpolitiek een geleide politiek moet zijn en dat loon naar prestatie zal moeten worden gegeven, dit zeker niet geldt voor hen, die het mogelijk hebben gemaakt, dat de heer Mani hier vanavond een voorstel naar voren kan bren gen en ook niet voor hen, die van dit voorstel zullen gaan profiteren. Het feit, dat hij met een citaat komt uit een dagblad, dat niet bij uitstek een socialistische of vooruitstrevende politiek voorstaat, kenmerkt wel de inslag van iemand, die zegt socialist te zijn. De Voorzitter meent bij zijn beantwoording kort te kunnen zijn. Behalve de laatste hebben de verschillende sprekers het ook kort gemaakt en bovendien hebben ze elkaar al voor een deel beantwoord. Spr. wil beginnen met de heer W. M. de Jong, die niet helemaal voldaan is over de wijze van behandeling van deze zaak. Nu is het uit de aard van de zaak moeilijk een gezelschap van 35 dames en heren volledig tevreden te stellen en spr. is er van overtuigd, dat hij niet vol doende capaciteit bezit het iedereen voor 100% naar de zin te maken. Hij bedoelt dit te zeggen. Mogelijkerwijze had hij een ander voorstel in behandeling kunnen ge ven, maar spr. gelooft, dat dat een achteraf redeneren is en dat het vooraf niet op dezelfde wijze zou zijn bekeken. Spr. mag de juistheid van deze mening toch wel demonstreren met te wijzen op de suggestie van de heer De Jong, dat een salariëring zou moeten worden vastgesteld per portefeuille. Deze uitte de gedachte, dat niet alle wethouders een even hoge wedde zouden moe ten krijgen en verder zei hij, dat het niet ondienstig zou zijn geweest te kijken naar de groep van gemeenten beneden de groep, waarin Leeuwarden op het ogenblik verkeert, n.l. die van 60.000 tot 80.000 inwoners. Beide suggesties toch brengen elk voor zich moeilijkheden mee en de eerste wel bijzonder grote. Een salariëring per portefeuille zou stellig een schaal vragen, waar Ged. staten niet uit zouden kunnen komen. Wat de tweede suggestie betreft, als men wil vergelijken met een groep van gemeenten, dan moet men binnen de grenzen blij ven en er niet buiten treden. Elke grensbepaling heeft haar nadelen, maar doet men er eenmaal aan mee, dan moet men zich er aan houden en niet, als het te pas komt, doen of ze niet bestaan. Dan ontwikkelen zich weer nieuwe moeilijkheden. Het mag zijn, dat spr. bij het doen van zijn voorstel in een of ander opzicht heeft gefaald, maar beide door de heer De Jong gegeven suggesties kunnen spr. daar toch wel heel slecht van overtuigen. Dan komt hij bij de heren Van der Veen en Van der Meer. De laatste verklaart het geheel met de heer Van der Veen eens te zijn, wanneer deze zegt, dat de beloning van de wethouders een schadeloosstelling moet zijn voor gederfde inkomsten. Spr. kan zich in deze viaagstelling vinden, maar ook als het zo gesteld wordt, gelooft hij, dat het bedrag, dat in het nu ter tafel lig gende voorstel wordt genoemd, het juiste is. Hij is het met de heer Van der Veen eens, dat geen absolute be tekenis mag worden toegekend aan de landelijke nor men, maar ze kunnen toch op grote hoogte richtsnoer zijn en als men het negatief stelt, dan kan spr. niet goed zien, waarom de functie van wethouder van Leeu warden geringere werkzaamheden en kleinere inkom stenderving zou meebrengen, dan die van wethouder van vergelijkbare gemeenten. Hij mag er bij zeggen, dat, ook al zou deze functie niet de gehele man vragen, b.v. ook in verband met de verdeling van het werk over 4, 5 of 6 wethouders, toch wel zoveel tijd van deze functionarissen gevraagd wordt, dat wat er van de uren van de dag overblijft, een zo gering deel zou zijn, dat de wens van de heer Van der Veen naar een zekere onafhankelijkheid, die gezocht zou moeten wor den in het productief maken van die overige uren, voor een belangrijk deel illusoir zou zijn. Ook voor het geval er meer wethouders zouden komen, moet elk van hen toch wel zoveel van de bestaande functie prijsgeven, dat wat er van overblijft toch werkelijk de zo zeer ver langde vrijheid van positie nauwelijks of niet bereik baar maakt. Dit alles in aanmerking genomen, gelooft spr., dat het enige juiste richtsnoer niet is het antwoord op de vraag of de hele man wordt gevraagd, die een volle dagtaak heeft, maar op die wat de algemene waarde ring voor deze functie is. En al is het bekend, dat er afwijkingen zijn van gemeente tot gemeente, deze mo gen toch niet van doorslaggevende betekenis worden geacht en er mag gerust worden aangenomen, dat de functie in de desbetreffende groep van gemeenten ten nas ste bij gelijk wordt gehonoreerd. Spr. meent verstan dig te doen zich in de toekomst te houden aan wat landelijk als norm wordt aangehouden; in dit geval is dat f 8.500,Dit bedrag is toch nog aan de lage kant, omdat de norm loopt van f 8.500tot f 8.800,en dus het laagste bedrag is genomen. Meer wil spr. er niet van zeggen. Hij blijft adviseren het voorstel, zoals het nu ter tafel ligt, aan te nemen. Met 21 tegen 7 stemmen (die van de heren W. M. de Jong, Wiersma, Santema, Pols, Van der Veen, Van Balen Walter en Rutkens) wordt het voorstel-Mani c.s., dat door de Burgemeester werd overgenomen, aange nomen. Punten 19 t.e.m. 22 (bijl. nos. 260, 261, 250 en 251). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 262). De heer Kanistra c.s. zijn blij, dat het nu zover komt, dat een voorstel tot vervanging van de krotwoningen kan worden gedaan. Er wordt echter met betrekking tot de opschuiving een voorwaarde aan verbonden. Spr. leest in de bijlage, dat huurreductie verleend wordt aan personen, die „door het betrekken van een nieuwe wo ning een bestaande woning voor voormalige krotbe woners vrij maken" en verder: „De nieuw te betrek ken woning mag niet gelijkwaardig zijn aan of beter zijn dan de ten behoeve van krotbewoners verlaten woning". Hij begrijpt dat niet goed. Hij meent, dat de nieuwe woningen beter moeten zijn dan de bestaande. De heer Van der Schaaf (weth.) moet zeggen, dat er een misstelling in de raadsbrief voorkomt. Spr. heeft deze tekst vergeleken met de beschikking, die van re geringswege i.z. deze huurreductie is afgekomen en toen bleek hem, dat de door de heer Kamstra bedoelde zinsnede aldus gelezen moet worden: „De nieuw te be trekken woning mag niet gelijkwaardig zijn aan of beter zijn dan de ten behoeve van krotbewoners te bouwen woningen". Daarmee zal de onduidelijkheid wel opgehelderd zijn. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijlage no. 259). Het is de Voorzitter gebleken, dat onder de raads leden de wens leeft om over dit punt van de directeur der Gemeentewerken nog enige voorlichting te ont vangen. B. en W. zijn graag bereid om die te ver schaffen. Spr. schorst thans de raadsvergadering, met de be doeling, dat de raad in besloten zitting die voorlichting zal kunnen krijgen. Na heropening der vergadering vraagt de heer Bootsma het woord. Deze zegt, dat, als hij gedurende de periode, dat hij lid van de raad is geweest, het woord heeft gevraagd, dit feitelijk telkens geweest is, omdat hij het met het college niet geheel eens was. Dat is eigenlijk min of meer onbevredigend. Men krijgt daar door het gevoel, alsof men hier alleen zit om zijn stem te laten horen, wanneer men meent het niet geheel eens te zijn met datgene wat voorgesteld wordt. Het stemt spr. tot verheugenis, dat hij vanavond in de gelegenheid is om over een voorstel te praten, waar mee hij het wel eens is. Hij heeft met buitengewoon

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 4