20 2-1 indrukken van de wil van het volk tot het vieren van de 5e Mei en in zoverre heeft de heer Vellenga ook gelijk, als hij zegt, dat wij enigszins onjuist waren, toen wij gesteld hebben, dat wij alleen op het standpunt stonden van het blijven vieren van de 5e Mei. Want inderdaad heeft het Nederlandse volk, buiten het parle ment, steeds op dit standpunt gestaan. En het spijt ons dan ook, dat B. en W. uit de ontwikkeling, die zich rondom de 5e Mei heeft afgespeeld, nog niet de con crete conclusie hebben kunnen trekken, dat ook van gemeentewege van bovenaf dus de stimulans moet wor den gegeven om de 5e Mei op werkelijk grootse wijze te gaan vieren. Det wethouder was onjuist, als hij bedoeld zou hebben, dat de communisten in het parlement niet alleen zouden hebben gestaan, want dan geeft hij blijk van een vervalsing der geschiedenis. Spr. moet hem hierbij toch herinneren aan het standpunt van de Twee de Kamer van 2 jaar geleden en verleden jaar, toen de communisten als enigen in de Kamer consequent op kwamen voor de viering van de 5e Mei en dit van bovenaf door Drees van de hand werd gewezen. In zo verre hebben wij gelijk. Maar indien hij bedoelt, dat wij buiten het parlement niet alleen hebben gestaan, dan kunnen wij zeggen: Gelukkig niet; wij verheugen ons in het feit, dat het Nederlandse volk daarbij naast ons stond. De Voorzitter heeft ook enkele opmerkingen ge maakt over de ontwikkeling op het gebied van de be veiliging en hij heeft toen gesteld, dat, indien atoom bommen op ons land zouden worden geworpen, deze alleen maar uit het Oosten zouden kunnen komen. De B.B. en dat heeft hij woordelijk gezegd is niet gericht tegen het Westen, maar tegen het Oosten. Wij zijn van mening, dat men de ontwikkeling toch wel blindelings voorbij moet gaan, wanneer men doodeen voudig stelt, dat de atoombom op ons land alleen maar uit het Oosten zou kunnen komen, want na de herbe wapening door de Duitse nazi's schiep men opnieuw een bron van provocatie en van agressie. Het is helemaal niet ondenkbaar, dat de revanchisten in West-Duits- land op een gegeven ogenblik een aanval richten op het Oosten, omdat ze hun nederlaag van 1945 nog maar nooit hebben kunnen vergeten. Als gevolg van het tot stand komen van een Europees Unieverdrag zou het Westen betrokken kunnen worden in deze provo catie van de zijde van de West-Duitse revanchisten en dit zou het mogelijk maken, dat ook Nederland in deze strijd zou worden betrokken. Op grond daarvan zou dus de situatie kunnen ontstaan, dat de troepen van de Sovjet-Unie, evenals in 1945, zegevierend de West- Duitse nazi's zouden terugdrijven en daarbij alle met hun verbonden troepen, en in zo'n situatie kan het dus gebeuren, dat Nederland bevrijd wordt door de Sovjet troepen. (De heer J. de Jong: Laten we daarvoor ge spaard blijven!) In zo'n situatie worden wij dan van de zijde van de Amerikanen als bezet gebied beschouwd, waarop zich volgens dezen vijandelijke troepen bevin den, die natuurlijk concentratie-punten hebben en op grond daarvan zou het mogelijk zijn, dat op Nederland atoombommen zouden worden geworpen. Dat dit niet ondenkbaar is, heeft de afgelopen oorlog o.i. toch ook wel bewezen. Wij zijn dus van mening, dat, wil men werkelijk de burgerbevolking beschermen, men dit eerder tegen het nieuw opkomende nazigevaar moet doen, dan tegen een eventuele atoomoorlog. Indien blijkt, dat een oorlog onvermijdelijk zou zijn, dan zouden ook wij er in toe stemmen om een bescherming in het leven te roepen. (De heer Wiersma: Dan is het te laat!) Er zijn voorts nog velerlei opmerkingen te maken, maar daar deze passen in het kader van de begrotingsbehandeling, zul len wij bij de desbetreffende hoofdstukken er nader op terugkomen. De heer Wijkstra zou graag even willen terugkomen op enkele opmerkingen van de zijde van het college en van de raad. In de eerste plaats stemt het tot verheuging, dat de heer Tiekstra heeft toegezegd, dat hij, nadat in het college een urgentieschema is opgesteld voor de investe ringen, bereid is, de raad de investeringslijst met de aanduiding der urgentie toe te zenden. Dit lijkt spr. c.s. zeer belangrijk, omdat allerlei werkzaamheden van de raad toch moeilijk gedaan kunnen worden, zonder dat de grote lijn van het investeringsprogram in het oog wordt gehouden. Met name t.a.v. het belangrijke punt van het verzorgingsniveau kan men niet zonder raad pleging van genoemd program. Een tweede opmerking zou spr. willen maken n.a.v. wat de wethouder van Openbare Werken heeft gezegd over de uitvoering van objecten, mede in verband met de werkloosheidsbestrijding. Spr. heeft vanmorgen zijn tevredenheid betuigd over het feit, dat Leeuwarden èn ter opvoering van het verzorgingsniveau èn ter bestrij ding van de werkloosheid op langere termijn de be schikking heeft over een groot aantal objecten, die voor deze beide doeleinden kunnen dienen. Daarnaast echter twijfelt spr. er enigszins aan, of op dit moment in Leeuwarden wel voldoende objecten zijn om de seizoen werkloosheid op te vangen. In de mem.v.a. noemt het college twee objecten: Froskepólle en Greunsweg. Met de Froskepólle is men bezig en het plan aan de Greuns weg zou in een zodanig stadium zijn, dat de uitvoering inderdaad ook niet lang meer behoeft te wachten. Per soonlijk is spr. er niet erg gerust op en hij doet graag een beroep op het college en in het bijzonder op de wet houder van Openbare Werken om al het mogelijke in het werk te stellen, om dit object gerealiseerd te krij gen, want Leeuwarden heeft niet de beschikking over andere objecten. Bovendien heeft men dit jaar te maken met de grote moeilijkheid, dat in verband met bepaalde bedenkingen van het vrije bedrijfsleven de faciliteiten van de overheid enigszins zijn veranderd. Het vervoer van arbeiders naar centrale objecten, bijv. in het gebied van Wolvega en Heerenveen, mag slechts over kortere afstand plaats hebben dan vroeger. Dat kan tot ge volg hebben, dat de werklozen niet meer aan de objec ten van St. Johannesga, Heerenveen, Haskerland en aan de Van Helomavaart in Weststellingwerf te werk ge steld kunnen worden. Spr. dringt er nogmaals op aan, vooral te bevorderen, dat de objecten Froskepólle en Greunsweg spoedig ge subsidieerd worden. Hij weet, dat de Rijksoverheid be paalde richtlijnen daarvoor stelt. Maar hij weet ook, uit hoofde van zijn functie, dat dit soort objecten in mindere mate aan bod zou kunnen komen dan vorige jaren het geval was, m.n. waar het arbeidersoverschot in Leeuwarden in de wintermaanden zeer duidelijk aan toonbaar is geweest. Thans wil spr. even ingaan op het betoog van de heren Kamstra en De Jong in verband met de subsi- diëringspolitiek De heer Kamstra heeft spr. min of meer beticht spr. weet, dat het in alle gemoedelijkheid ging van inconsequentie, omdat spr. zich het vorige jaar stil ge houden heeft over het vraagstuk der beroepskeuze. Hij heeft met het aanhalen van het punt beroepskeuzevoor lichting een voorbeeld willen stellen. Hierbij is z.i. sprake van een verzuiling, die in spr.'s gedachtengang een klein beetje de kant uitgaat van het extremisme, hoewel spr. het onaardige van dit woord eigenlijk wat wil verzachten. Het is zijn bedoeling geweest om met dat voorbeeld aan te tonen, dat het, met behoud van het recht van levens- en wereldbeschouwing, toch moge lijk moet zijn op wijder vlak tot samenwerking te ko men. Hij heeft gewezen op de mogelijkheid, dat de drie richtingen, met behoud van haar eigen levensbeschou welijke inslag, gebruik hadden gemaakt van een en de zelfde apparatuur. Hij ziet niet in, dat dit afbreuk zou doen aan de verlangens, die bestaan op levensbeschou welijk terrein. Toch meent hij in volle vrijheid wel voor deze post te kunnen stemmen. Hij heeft alleen de aan dacht willen vestigen op een symptoom en hij zou er voor willen pleiten, om in de toekomst niet te veel de nadruk te leggen op het levensbeschouwelijke aspect, al is hij stellig de laatste, om dat aspect niet in zijn gedachtengang te betrekken. Men moet er naar stre ven zo economisch mogelijk te werken en financieel zo weinig mogelijk te eisen; hij herhaalt, dat het mogelijk was geweest bij de beroepskeuzevoorlichting van één apparatuur gebruik te maken. Overigens is hij van mening, dat beroepskeuzevoorlichting op levensbe schouwelijke grondslag moet kunnen geschieden; daar over zal hij met niemand de degens kruisen. Hij staat op het standpunt, dat, als bepaalde groepen van ons ML volk een dergelijke voorlichting wensen, zij daar volledig recht op hebben. Hij voor zichzelf acht gescheiden be roepskeuzevoorlichting in het geheel niet nodig. Hij meent, dat de geestverwanten van de heer Kamstra in andere landen, zoals Frankrijk en Duitsland, zijn ge dachtengang wel kunnen onderschrijven. De heer Kam stra neemt een absoluut standpunt in, maar dit zal men toch altijd min of meer relatief moeten blijven zien. De heer De Jong van de a.r. partij heeft spr. ook tot zekere hoogte gekapitteld over zijn standpunt i.z. de subsidiepolitiek. Het is stellig niet spr.'s bedoeling ge weest om het recht een levensbeschouwelijke organisatie in stand te houden te ontkennen. Op de vraag van de heer De Jong: Wat is de grondzuil, moet spr. het ant woord schuldig blijven. Vanmorgen heeft spr. betoogd, dat hjj een gezonde verscheidenheid inderdaad kan ac cepteren. Spr. gelooft, dat ons land niet gediend zal zijn met één kleurloos geleide organisatie. Hij ontkent niet het recht op organisaties op levensbeschouwelijke grondslag, maar hij heeft slechts gewaarschuwd tegen extremisme. De heer De Jong heeft ook nog gesproken over de grondtoon van het Nederlandse volk en hij heeft daar bij een eind teruggegrepen in de historie, spr. meent zelfs tot in de 16e eeuw. Hij heeft ook Groen van Prin- sterer genoemd en het betoog heeft spr. wel aange sproken. Spr. zou alleen willen stellen, dat de grondtoon van het Nederlandse volk stellig niet belichaamd is in de a.r. partij. Hij zou als grondtoon van de gehele Re formatie, niet alleen van het Réveil, veel meer willen zien de grondtoon van het Protestantisme. Zo bedoeld, kan spr. er volledig mee accoord gaan. Spr. gelooft ook, dat de grondtoon van het Nederlandse volk nog altijd die van het Protestantisme is. Hij wil er met klem de aandacht op vestigen, dat principieel onderscheid gemaakt moet worden tussen wat men noemt zuilen (die dus uiting geven aan de verscheidenheid in het Nederlandse volk) en de verzuiling, waarmee spr. be doelt het te ver doordrijven van de levensbeschouwing ook op terreinen, waarop ze z.i. geen enkele rol speelt. De fractievoorzitter van de P.v.d.A. heeft ook nog gesproken over gelijke ontwikkelingskansen en de heer De Jong heeft zelf al aangevoeld, dat het wat lastig was op zijn vraag te antwoorden, omdat de mond van de heer Mani nu op slot zit. Misschien mag spr. er iets van zeggen. Met gelijke ontwikkelingskansen doelen spr. c.s. speciaal op de grote inkomensongelijkheid. Deze maakt het in Nederland niet mogelijk, dat iedereen zich ontplooit naar de capaciteiten, die hij heeft meegekre gen Spr. meent, dat dit een groot nadeel en zelfs een groot onrecht is; de P.v.d.A. strijdt dan ook voor gelijke ontwikkelingskansen voor iedereen en als onderdeel hier van voor afschaffing van schoolgelden en betere be roepskeuzevoorlichting. Dit staat ook in haar urgentie program. Het zal de heer De Jong, gezien de behandeling in het parlement, ook duidelijk zijn, dat de woordvoer ders van de P.v.d.A. bij herhaling hebben aangedron gen op realisering van deze mogelijkheden. Spr. neemt aan, dat de heer Mani dit heeft bedoeld, toen hij sprak over gelijke onwikkelingskansen en niet in gedachten heeft gehad de subsidiëring van het bijzonder kleuter onderwijs. Ook spr. c.s. staan op het standpunt, dat dit kleuteronderwijs voldoende moet worden bevorderd. Hij leest in het urgentieprogram van de P.v.d.A.; bevor dering van het kleuteronderwijs op de grondslag van een volledige wettelijke regeling, naast het stichten van voldoende scholen voor bijzonder kleuteronderwijs, dat aan redelijke eisen moet voldoen. De heer De Jong weet, dat elk jaar de subsidies voor het bijzonder kleuter onderwijs behoorlijk zijn verhoogd en dat deze thans f3500,per leerkracht bedragen. Spr. gelooft, dat hij het met de heer De Jong over het principe van gelijk stelling helemaal niet oneens is. Het gaat dus alleen om de temporisering. De heer Pols zou eigenlijk willen beginnen met te zeggen, dat men van de gedachten der sprekers soms deze indruk krijgt: Hè, hè, wat vind ik die algemene beschouwingen interessant en wat vind ik het prettig eens een keer te kunnen vertellen wat het belangrijkste is, allemaal dingen te vragen, die wij gedaan zouden willen hebben en hulde te brengen voor datgene, wat een andere groep mensen jaren terug al eens aan de orde heeft gesteld. Spr. zou tot de heer Mani deze opmerking willen maken n.a.v. diens woorden over het vraagstuk van de vacantieregeling voor de groentehandelaren tot de heer Van der Veen, dat deze te veel generaliseert. De heer Van der Veen heeft gesteld, dat de wetgever te vlug was en dat hij dit niet bewonderde. En de heer Mani heeft gezegd, dat de groentehandelaren te vlug waren. Er was een groep, die de vacantieregeling misschien prettig vond, maar ook een hele groep stond het niet aan, omdat men met deze regeling veel te laat kwam. Deze mensen hadden op een andere tijd vacantie willen hebben. Laten wij trachten het, aldus spr., een volgend jaar beter te doen. De heer Mani heeft in tweede instantie, toen hij sprak over de Winkelsluitingswet, ook weer gegeneraliseerd door te zeggen, dat de Winkelsluitingswet er alleen is voor de werknemers. (De heer Mani: U draait het om.) Spr. gelooft echter, dat het een zuiver technische wet is en dat andere groepen er ook over kunnen praten. Anders dreigt het gevaar, dat de werknemersgroep haar zin wil doordrijven. Men dreigt van deze wet een handelsobject te maken. Spr. vindt het jammer, dat in het openbaar wordt gezegd: dat ligt uitsluitend aan de middenstand. Hij zou de heer Mani het voorstel willen doen om met deze men sen te gaan praten en het contact te verstevigen. Er is wel een mogelijkheid om hen bij elkaar te krijgen. Men moet niet uit het oog verliezen, dat de situatie bij de middenstand, waar allemaal verschillende bran ches zijn, veel ingewikkelder is dan bij de werknemers. Er is ook onderscheid tussen winkeliers in de stad en in de buitenwijken. Spr. gelooft, dat men er niet goed aan doet hier in het openbaar uit te spreken, dat de fout ligt bij de middenstand. Spr. wil zich graag be schikbaar stellen om verbetering te brengen in de be sprekingen met de middenstand. De heer Tiekstra (weth.) kan na naarstig zoeken op merken, dat hij niet veel vindt wat hem er aanleiding toe zou kunnen geven het woord te voeren. Hij zou daar dan ook van af willen zien. De heer Van der Schaaf (weth.) moet op de zeer concrete vraag van de heer Mani, of een prijs van f2,50 voor industrieterrein wel een normale grondprijs is en of hier niet sprake is van oneerlijke concurrentie, zeg gen, dat die vraag zonder grotere kennis van de feiten eigenlijk niet is te beantwoorden. Maar spr. kan zich wel goed indenken, dat deze prijs voor Franeker niet onjuist is. Er is een circulaire van de Minister van Economische Zaken, waarin de industriebevordering ter sprake is gebracht. En daarin wordt gezegd, dat de gemeentebesturen er zich van moeten onthouden om langs directe of indirecte weg te subsidiëren ten bate van de industrievestiging. Dus als de grond f 10,per m- moet kosten en de gemeentebesturen zouden daar f 5,voor vragen, dan zou dat een indirecte subsidi ering zijn. Het kan dus best zijn, dat de bedoelde grond volgens de voorschriften dier circulaire door het ge meentebestuur van Franeker voor de pijs van f 2,50 mocht worden aangeboden. Wanneer dat zo is spr. kan dat op het ogenblik niet goed bekijken wil het hem toch eigenlijk niet over de lippen om te zeggen, dat het beleid van een gemeente, die het voordeel heeft t'an goedkope grond en die die grond zonder winst, on geveer tegen kostprijs, kan aanbieden, onbehoorlijk is te noemen, ofschoon hij wel durft zeggen, dat dit be paald ongewenste toestanden schept. De heer K. de Jong heeft gevraagd hoeveel een voet gangers- en een rijwieltunnel moet kosten bij de Schrans. Spr. kan er alleen van zeggen, dat het heel wat min der is dan een volledige autotunnel. Het juiste bedrag kan hij echter niet noemen en hij vraagt hem dat ten goede te willen houden. Spr. constateert, dat de heer Rutkens zijn woorden, dat het merendeel van de raad slechts in woorden be langstelling heeft voor de woningellende, niet heeft teruggenomen en daarom heeft spr. niet de minste reden om zijnerzijds iets terug te nemen. De heer Wijkstra heeft gevraagd, of er wel voldoende werkobjecten van aanvullende aard zijn voor het op-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 11