22 23 vangen van de huidige werkloosheid en die, welke in de naaste toekomst te verwachten is. Naar spr.'s mening is dat wel het geval. Hij wil toegeven, dat de lijsten van werken, die ingediend zijn bij de P.C.W. en de C.O.W., niet erg lang zijn, maar toch voor het opvangen van de werkloosheid in eerste instantie op korte termijn wel voldoende; spr. is het gaarne met hem eens, dat het college er op bedacht moet zijn en het is dit ook om die uit te breiden en spr. meent, dat daartoe ook wel mogelijkheden bestaan. De aandrang, die de heer Wijkstra heeft uitgeoefend, om op korte termijn over te gaan tot uitvoering van de plannen aan de Greuns- weg of juister gezegd: tot het verlenen van subsidie voor de uitvoering van het plan Greunsweg, laat het college zich gaarne welgevallen. En hiermede heeft spr. in tweede instantie gezegd wat hij wilde zeggen. De Voorzitter stelt voor de algemene beschouwingen te beëindigen. De raad gaat hiermede accoord. Aan de orde is de begroting van het Openbaar Slacht huis. Naar de heer Ras door de belanghebbenden, d.w.z. de gebruikers van het Openbaar Slachthuis, werd mede gedeeld, zijn dezen nagenoeg niet gehoord over de uit breidingsplannen. Deze vragen nogal een kapitaal, vol gens het lijstje, dat bij de begrotingsstukken is neer gelegd, f 250.000,In verband daarmede dringt spr. er ook op aan, om alsnog deze gebruikers te doen horen. Misschien bestaat de mogelijkheid, deze mensen via een andere weg uit te nodigen. Het lijkt spr. althans zeer noodzakelijk, dat de mensen, die dag in dag uit gebruik maken van de dienst en bepaalde wensen heb ben, de mogelijkheid krijgen, die verlangens te uiten. De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat men verkeerd be gint. Het plan tot uitbreiden is nog niet helemaal in het stadium van bespreking met de directeur van het Openbaar Slachthuis. Zoals de raad bekend is, moet dit zelfs nog door het college worden behandeld. Spr. ge looft ook, dat, voorzover de gebruikers wensen zouden willen kenbaar maken, dit stellig via het betrokken hoofd van dienst kan gebeuren, en hij zou nog verder willen gaan: wanneer ze deze wensen ook op ander niveau kenbaar zouden willen maken, is dat altijd mo gelijk en dat is, zo gelooft spreker, het enige wat hij op deze opmerking zou willen antwoorden. De heer Ras lijkt het verstandiger deze zaak even tussentijds met de wethouder te bespreken. De Voorzitter: Daar hebt U alle gelegenheid voor. De begroting van het Openbaar Slachthuis wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W. vast gesteld. Aan de orde is de begroting van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst. De heer Pols heeft een meer algemene opmerking bij deze begroting. Spr. heeft meermalen gevraagd: Wat denkt het college ter zake van het Stadszieken huis in de toekomst te doen Bij de begroting 1944 was al een rapport overgelegd. En vorig jaar is medegedeeld, dat nog eens bestudeerd zou worden, hoe dit ziekenhuisvraagstuk voor Leeuwarden ligt. (Spr. had toen met de Voorzitter nog even verschil van me ning over het begrip „omstreken" en „omgeving".) Dit rapport is dus al jarenlang bij de provincie in onder zoek. Spr. zou willen weten, of er bij het college ook plannen bestaan om in de naaste toekomst dit probleem op te lossen. Hij gelooft, dat Leeuwarden uit hoofde van zijn centrumfunctie hier wel een taak heeft. Op het ogenblik treft men in de provincie nogal wat voorbe reidingen op het gebied van ziekenhuisbouw. Spr. gelooft, dat er in Friesland behoefte bestaat aan een medisch centrum. Hoe denken B. en W. hier voor de toekomst over? Mevr. Ringenaldus-van der Wal herinnert aan het in de voorlaatste raadsvergadering genomen besluit om het Stadsziekenhuis op te heffen als inrichting van weldadigheid. Kan het college er thans ook toe over gaan om een andere naam te geven aan dit ziekenhuis, nu het een aan de andere ziekenhuizen hier ter stede gelijkwaardige inrichting is? Anders zou de vroegere toestand nog steeds bij de bevolking in herinnering blij ven, wat spr. niet wenselijk lijkt. De heer Rutkens sluit zich aan bij de door de heer Pols gestelde vraag met betrekking tot de verdere uit breiding van het stadsziekenhuis, die noodzakelijk is gebleken. Spr. wil ook iets zeggen over de schoolartsendienst. Het is hem n.l. gebleken, dat deze dienst op dit ogen blik niet meer voldoet aan de aan zo'n dienst te stellen eisen. In het gemeenteprogram van de C.P.N., dat be kend is gemaakt bij de gemeenteraadsverkiezingen, is de wens tot de aanstelling van een derde schoolarts centraal gesteld. Dat is toen gebeurd, omdat bekend was, dat de huidige schoolartsendienst met twee school artsen nauwelijks in staat is om het gewone routine- onderzoek te verrichten. Naar aanleiding van een vraag, die verleden jaar over deze kwestie is gesteld, hebben B. en W. geantwoord, dat de aanstelling van een derde schoolarts niet als urgent is te beschouwen, omdat de behoefte daaraan niet is gebleken. Wanneer wij nu, aldus spr., het verslag over hetzelfde jaar zien, dan komen wij tot de ontdekking, dat deze dienst wel dege lijk die behoefte gevoelt. Een derde schoolarts, zo heet het in dat verslag, zou zich in het bijzonder kunnen belasten met het onderzoek van kinderen, die langdurig en veelvuldig ziek zijn. Deze zou kunnen nagaan, in hoeverre hier sociale oorzaKen aanwezig zijn. In de mem.v.a. zeggen B. en W., dat zij zullen bezien, of aan een buiten de dienst staande arts opdracht moet worden gegeven tot het verrichten van bijzondere on derzoekingen. Spr. meent, dat dit alleen een tijdelijke oplossing kan zijn. Vanmorgen heeft hij reeds gesproken over het steeds stijgende aantal leerlingen en hii meent, dat Leeuwarden niet kan ontkomen aan de aanstelling van een derde schoolarts. Hij zou dit ten zeerste op prijs stellen, omdat dan ook de mogelijkheid wordt gescha pen, dat aan elk onderzoek meer aandacht kan worden besteed. Thans geschiedt het aan de lopende band en wij zijn, aldus spr., van mening, dat dergelijke situaties niet in het belang van het kind en daarom zeer onge wenst zijn. Spr. dringt met klem bij het college aan op aanstel ling van een derde schoolarts. De Voorzitter heeft in de eerste plaats de heer Pols te antwoorden, die gevraagd heeft: Wat denkt het col lege t.a.v. een nieuw ziekenhuis te doen? Zijn er ook plannen Diezelfde vraag is in de secties gesteld en toen is door B. en W. in de mem.v.a. geantwoord, dat deze aange legenheid bij hen in onderzoek is en aan het E.T.I.F. is verzocht de nodige gegevens te verzamelen. Meer kan spr. daar op het ogenblik ook niet van zeggen, omdat de vraag, of er inderdaad behoefte is aan een uitbrei ding van het aantal ziekenhuizen in de stad Leeuwarden, een zeer moeilijke vraag is, want daar komt onmiddel lijk deze vraag bij: tot welk aantal bedden? En nu is het natuurlijk ook voor Leeuwarden van belang om zich daarvan goed rekenschap te geven, omdat ten slotte in andere plaatsen in Friesland: Drachten, Dok- kum, Harlingen en Sneek, öf al plannen in uitvoering zijn öf in een vèrgevorderd stadium van voorbereiding verkeren en stellig zullen die plaatselijke ziekenhuizen mede een deel van de patiënten tot zich trekken, die anders in Leeuwarden verpleegd zouden worden. Spr. wil echter ook niet zeggen: Leeuwarden komt achter aan door elders de ziekenhuizen te laten verrijzen. Die komen daar toch. Daar zijn redenen van plaatselijke en ook van levensbeschouwelijke aard aan verbonden. Het is voor B. en W. alleen de vraag: is, gegeven de ontwikke ling van het ziekenhuisvraagstuk in de gehele provincie, de situatie in Leeuwarden zo, dat hier van gemeente wege de bouw van een nieuw ziekenhuis moet worden bevorderd, een vraag, die inderdaad zeer moeilijk is, ook al, omdat niet alleen in de omgeving, maar ook in Leeuwarden zelf bij het Diaconessenhuis en het Boni- fatius-Hospitaal plannen tot uitbreiding bestaan, zodat het gemeentebestuur werkelijk niet anders kan doen dan a'w t jl ».m7 het resultaat afwachten van het onderzoek dat is in gesteld. Spr. kan de raad wel toezeggen, dat, wanneer B. en W. hier een nader standpunt kunnen innemen, zij de raad daarvan mededeling zullen doen. Mevrouw Ringenaldus heeft gevraagd, of dit zieken huis niet een andere naam moet hebben om de herinne ring aan de vroegere situatie geheel uit te wissen. Dit is een vraag, die niet in het sectieverslag voorkomt en van welker beantwoording spr. zich op het ogenblik zou willen onthouden. Hij voor zich ziet in de tegen woordige naam geen diskwalificatie, zoals ook t.a.v. andere gemeentelijke takken van dienst in het woord „stads" op zichzelf geen enkele diskwalificatie begrepen is. Maar spr. vertolkt hier slechts een persoonlijke in druk. Antwoord namens het college kan hij er niet op geven. De heer Rutkens heeft beweerd, dat gebleken zou zijn, dat de schoolartsendienst niet meer zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Dat is weer een van de vele beweringen van de heer Rutkens, die onjuist zijn en die stellig tegengesproken moeten worden. De school artsendienst voldoet volledig aan de daaraan te stel len eisen en er is dan ook bepaald geen behoefte aan om nu reeds een derde schoolarts in volledige dienst aan te stellen. Langzamerhand is, door de groei van de leerlingenaantallen, de taak van de beide schoolartsen inderdaad zo geworden, dat er wel behoefte bestaat aan een arts voor bijzondere onderzoekingen, die de dienstdoende artsen op het ogenblik niet meer kunnen doen en als de groei van het leerlingenaantal blijft door gaan, zal er een ogenblik aanbreken, dat men wel een derde schoolarts moet aanstellen. Maar dat ogenblik is thans nog niet aangebroken. En beide artsen verrich ten hun taak, zoals die taak verricht moet worden. Spr. gelooft, dat hij hiermee kan volstaan. De heer Rutkens zegt, dat de Voorzitter meent, dat spr. onjuist was, toen hij in eerste instantie stelde, dat de schoolartsendienst op dit ogenblik niet zou vol doen aan de eisen. Wij deden, aldus spr., niet anders dan de artsen van deze dienst. Het is dus niet een mening van ons, maar een mening, die deze artsen geuit heb ben in het jaarverslag 1953. Dezen zijn van mening, dat het huidige aantal artsen niet meer voldoet aan de te stellen eisen. Men trok daarom in het verslag 1953 dat is dus ruim 1 jaar geleden de conclusie, dat men niet kan ontkomen aan het aanstellen van een derde arts. En verder op dit thema voortbordurende, heeft men aan zijn mening de conclusie verbonden, dat de derde arts moet worden aangesteld, ook al zou hier- en spr. citeert het jaarverslag, opdat de Voorzitter hem niet weer zal kunnen beschuldigen van het onjuist stellen van deze zaak geen rijkssubsidie verkregen worden. Als wij onjuist zijn geweest, dan komt dat, om dat het door deze artsen onjuist zou zijn gesteld in dit jaarverslag, maar wij nemen toch niet aan, dat dit het geval is in dit, aan de raad gerichte rapport. Wij blijven dus op het standpunt staan, dat voldaan moet worden aan de behoefte, die deze artsendienst ge voelt aan het aanstellen van een derde arts. En wij ho pen alsnog, dat ook B. en W. n.a.v. dat jaarverslag te gemoet zullen komen aan de wensen van deze artsen. Spr. is t.a.v. deze materie maar een leek, maar zij moeten toch deskundig genoeg geacht worden om geen onjuistheden in hun jaarverslag te zetten. En hun con clusie zal dan ook wel op de werkelijkheid zijn ge baseerd. De Voorzitter blijft bij wat hij zopas heeft gezegd. De heer Rutkens heeft in eerste aanleg gezegd, dat gebleken zou zijn, dat de schoolartsendienst niet meer voldoet aan de daaraan te stellen eisen. (De heer Rutkens: Door de artsen.) De heer Rutkens heeft het geformuleerd, zoals spr. het heeft weergegeven. Hij blijft dat bepaald onjuist achten. Er zal natuurlijk op een ogenblik bij verdere groei van het leerlingenaantal een ogenblik aanbreken, dat er een derde arts bij zal moeten komen. Dat ogenblik is nog niet aangebroken. Thans is er al leen nog maar behoefte aan medische hulp voor bijzon dere onderzoekingen. Zo is de toestand en niet anders. De begroting van de Geneeskundige- en Gezondheids dienst wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld, met aantekening, dat de heer Rutkens geacht wil worden te hebben tegen gestemd. De begroting van het Woningbedrijf wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld. Aan de orde is de begroting van de Gemeentereini- fï'ng:- Wij willen, aldus de heer Rutkens, bij de beschouwing over de beloning van het gemeentepersoneel een gedeel te uit een artikel van De Nieuwe Eeuw van 18 Septem ber j.l. citeren. (De Voorzitter: Het gaat thans om de begroting van de Gemeentereiniging.) Daar wil spr. ook inderdaad over spreken, n.a.v. de in deze begro ting vastgestelde salarissen. Hij heeft gezegd te wil len beginnen met een uitspraak aan te halen uit het dagblad De Nieuwe Eeuw. Men schrijft hierin het vol gende „De komende loonronde had het doel de arbeiders in de toegenomen welvaart te laten delen. Nu ge ven wij toe, dat als straks het grootste deel van het Nederlandse volk 6% méér krijgt, dit met el kaar een fors bedrag is. Maar dit moet ons niet blind maken voor het feit, dat b.v. een Amster dams tramconducteur, die ongeveer f 60,per week verdient, dan straks drie en een halve gul den per week meer krijgt. Hij zal dat bedrag, ge zien het al lang weer duurder geworden leven en de nog komende duurte moeilijk kunnen erken nen als een beduidende verlichting in zijn sober bestaan en nog minder als „een aandeel in de al gemene welvaart". Nog steeds zullen hij en zijn vrouw en hun kinderen in de vele glanzende auto's, die de straten vullen, slechts hun al lang gedra gen goedkope kleren kunnen spiegelen. Het is gevaarlijk, dit over het hoofd te zien en nog ge vaarlijker te vergeten, dat die tramconducteur nog beter af is dan vele anderen." Tot de vele anderen behoren in Leeuwarden o.a. ook de arbeidscontractanten. Wij zien, dat in deze groep lonen voorkomen van f 50,81, waar dan nog bij komt de 6%, zoals deze in een van de vorige vergade ringen is vastgesteld. Wanneer wij dus constateren, dat er nog een ongun stig verschil bestaat tussen de genoemde lonen in Am sterdam en die van de bij de gemeentelijke diensten hier ter stede laagst bezoldigden, dan willen wij met de schrijver van het artikel in De Nieuwe Eeuw vaststel len, dat het noodzakelijk is, dat men zich niet blind moet staren op de 6% loonsverhoging en ook, dat men een algemene loonsherziening laat plaats vinden. In het bijzonder zouden wij de aandacht van het col lege willen vragen voor de arbeidscontractanten. Het is volgens spr. toch zeer zeker mogelijk, om dezen suc cessievelijk in vaste dienst te doen opnemen. Daartegen bestaat geen enkel wettelijk bezwaar. Spr. gelooft, dat de gemeente er altijd toe kan overgaan om dit te doen, wat ongetwijfeld ook met zich mee zou kunnen brengen, dat er voor deze laagst bezoldigden althans enige ver lichting zal komen, waardoor zij beter het hoofd kun nen bieden aan de steeds stijgende prijzen voor de meest noodzakelijke levensbehoeften. Wij hadden hoop, dat nog in de tweede instantie van de algemene beschouwingen van de zijde van de P.v.d.A. ter zake een beroep op B. en W. zou zijn gedaan. Wij hebben bij het voorstel tot verhoging van de wet- houderswedden een citaat naar voren gebracht en het blijkt, dat dit citaat volkomen van toepassing is op de houding, die men tegenwoordig vaak meent te moeten aannemen tegenover de laagst bezoldigde arbeiders. Naast de algemene salarisherziening zien wij zeker ook nog een mogelijkheid tot salarisherziening voor arbeidscontractanten, door deze in vaste dienst aan te stellen. De heer Vellenga (weth.) ziet van het woord af. De heer Rutkens: Hij heeft pas loonsverhoging gehad. De begroting van de Gemeentereiniging wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W., vastgesteld, met aantekening, dat de heer Rutkens wil geacht wor den te hebben tegen gestemd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 12