24 25 De begroting van Openbare Werken wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld. Aan de orde is de begroting van het Grondbedrijf. In de sectievergadering heeft de heer Beeksma de vraag gesteld, of scherper toezicht op de braakliggende bouwterreinen kan worden uitgeoefend. (De Voorzitter: Die vraag is niet gesteld in de sectie.) Zo is spr.'s vraag niet in het sectieverslag opgenomen, maar hij heeft haar aldus gesteld, en hij heeft er min of meer antwoord op gekregen. Wat de grondstorting betreft, zegt de mem.v.a., dat aan het college slechts één geval bekend is, waarin door bijzondere omstandigheden het storten van grond op onbevredigende wijze had plaats gevonden. Het college zegt dus min of meer vergoe lijkend: slechts één maal is het voorgevallen. Maar ook indien het maar één keer is gebeurd, is dat één keer te veel. Want die ene keer is door de dienst van open bare werken grond op straat gestort, waardoor de riool- putten verstopt raakten en er een grote smeerboel ont stond. Dat is wel een heel slecht voorbeeld stellen, ge zien het feit, dat de wagens van een andere dienst door de stad rijden met schone opschriften, die de bevolking aanmanen de straten schoon te houden. Dat kan naar spr.'s mening niet door de beugel, ook niet voor één keer. Ook bij het storten op de braakliggende gronden wordt in de regel maar wat gedaan. Men mikt de grond maar ergens op een hoop en dan zó dicht bij de straat, dat de afwatering er door wordt belemmerd, als men de grond maar op een vlotte manier kwijt raakt. Het lijkt spr., dat nuttig werk wordt verricht, als ter voorko ming van het ontstaan van schade een scherper toe zicht op het storten van grond wordt uitgeoefend. Hierna wordt gepauzeerd. De heer W. M. de Jong zou zich een ogenblik willen bezighouden met het vraagstuk der erfpacht. Hier in Leeuwarden wordt de grond voor de woningbouw, be halve dan voor woningwetbouw, in erfpacht uitgege ven. Voor zover spr. bekend, is dat hier niet een zwaar principe, maar is het eigenlijk een historische gang, een soort practijk. In het antwoord van het college op de vraag, die over deze zaak is gesteld in het sectieverslag, wordt gezegd, dat de meerderheid van het college van mening is, dat voorshands van de tot dusverre gevoerde grondpolitiek niet behoort te worden afgeweken. Spr. gelooft wel, dat men hier in Leeuwarden mag spreken van een soort gemengd stelsel. De gemeente verkoopt, zo meent hij, de grond aan de industrie en in de regel geeft zij de grond in erfpacht uit voor woningbouw. Nu vraagt spr. zich af: Heeft de gemeente daar nu werkelijk belang bij Men kan deze zaak heel zwaar principieel benaderen, maar ook in de artikelen, die in de loop van het jaar in tijdschriften zijn verschenen, wordt de mening verkondigd: Wij groeien misschien wel naar elkaar toe. Wij komen mogelijk wel bijelkaar. Spr. stelt zich toch eigenlijk op het standpunt, dat, wanneer men er min of meer aan zou vasthouden om voor de woningbouw grond in erfpacht uit te geven, dan toch ook te beredeneren zou moeten zijn, dat het nu werkelijk een algemeen, een gemeentebelang of een ander belang is. Dat ziet spr. niet. Het is het belang van degene, die de grond in erfpacht krijgt, in ieder geval niet. Het uitgeven van grond in erfpacht voor woningbouw is beslist impopulair. Het kan alleen in bepaalde om standigheden aantrekkelijk zijn, n.l. als men zijn geld beter rendabel kan maken. Het is niet alleen impopu lair, maar ook onvoordelig, want de gemeente heeft een apparatuur nodig, welker administratiekosten mede in de erfpachtscanon worden verwerkt. Dat is niet eco nomisch. Verder wordt er, na incalculatie van alle kosten, toch blijkbaar ook een beetje aan verdiend, als spr. het al thans niet heeft misverstaan. Spr. zou willen, dat de voordeelsfactor zou worden geschrapt. Zolang de gemeente nog grond uitgeeft in erfpacht, zou spr. niet een hogere canon willen vragen dan die, waarmede de kosten worden gedekt en geen cent meer. Het is al erg duur in de bouwwereld en dat is van algemene bekendheid. Spr. gelooft, dat dit voor al in deze tijd tot bezinning op dit punt moet nopen. Het gaat hem er niet om een bijdrage te leveren aan een debat in grote stijl over erfpacht, maar hij zou willen propageren: Laten wij die erfpacht zo laag mogelijk stellen, lager dan nu, en een tweede punt is: Laten wij, wanneer het niet aantoonbaar belangrijk is om grond in erfpacht uit te geven, die grond verkopen. Dat is prettiger. Spr. wil twee voorbeelden noemen. De kleine man, die spaart, zit al maar aan die erfpacht vast, wan neer hij zijn huisje ten slotte afbetaald heeft. Verder gaande, zal hij zijn spaarcentjes naar de spaarbank brengen, maar dan blijft hij voor de telkens terugke rende erfpacht staan. Hij krijgt van de spaarbank een lager percentage dan hij zelf aan rente (de erfpachts canon) moet betalen. Maar hoe zit het met de grote stadsuitbreiding? Wanneer hier institutionele beleggers of alle mogelijke maatschappijen, die in grote stijl willen bouwen, grote flatgebouwen neer zetten, dan moet dat ook op erf- pachtsgrond geschieden. Is het mogelijk, die grond zo uit te geven, dat de erfpacht niet per flat gesplitst be hoeft te worden? Het is spr. bekend, dat dit bij flat gebouwen administratieve rompslomp geeft. Wanneer men zoveel geld investeert, wil men ook vrij zijn. Spr. gelooft vast, dat grote investeringen, van tonnen, in de particuliere woningbouw worden afgeremd, indien men aan de erfpacht zou vasthouden. Hij meent dus, dat het werkelijk aanbeveling verdient vanmiddag zal men er hier overigens niet uitkomen ernstig onder ogen te zien, of men aan de erfpacht moet vasthouden. En wanneer de conclusie van B. en W. blijvend is: dat moet wel er zou t.z.t. een nota'tje over kunnen ver schijnen; er behoeft vandaag niet langer over gepraat te worden dan ziet spr. daar een gevaar voor de ge meente in. Het zou een groot voordeel zijn als grote geldbeleggers grond zouden kunnen kopen. Spr. ge looft, dat er nooit bepaalde voordelen t.a.v. het uit geven van grond in erfpacht te noemen zijn. Men kan gerust zeggen, dat het voor de gemeente lood om oud ijzer is. Spr. herhaalt ten slotte, dat hij er bezwaar tegen heeft, dat de gemeente ook maar één cent aan het uitgeven van grond in erfpacht verdient. De heer Pols zou zich namens zijn fractie van harte bij deze woorden van de heer De Jong willen aansluiten. Het gaat hier eigenlijk om meer woningen; deze kwestie heeft vandaag al meerdere keren in de raad gespeeld. En het verkrijgen van meer woningen zou men ook kunnen bevorderen door de mogelijkheid te bieden grond te kopen. Spr. weet van verschillende grote win kelbedrijven, dat zij er bezwaar tegen hebben voor het vestigen van winkels in de nieuwe wijken grond in erf pacht te ontvangen. Ook zij willen liever met het oog op de financiering op eigen grond bouwen. Spr. zou hetgeen de heer De Jong heeft betoogd warm willen aanbevelen. De heer Slaterus zegt, dat de heren De Jong en Pols een pleidooi hebben gehouden voor verkoop van ge meentegrond voor particuliere woningbouw. Dat daar aan voor de gemeente veel voordelen verbonden zijn, is, naar spr. meent, niet het geval. Bij verkoop ontvangt de gemeente in het algemeen slechts een redelijke ver koopsprijs, die de inkoopsprijs moet dekken en de kos ten van het bouwrijp maken van de gronden, terwijl in slechts weinige gevallen enige winst denkbaar is. Bij verkoop raakt de gemeente de grootst mogelijke be schikkingsmacht over de grond kwijt, terwijl zij bij uit gifte in erfpacht de eigendom en de daaraan verbonden bevoegdheden behoudt. Erfpacht biedt het grote voor deel, dat men bij de vaststelling of wijziging van uit breidingsplannen en de uitvoering daarvan niet gebon den is aan ingewikkelde procedures van onteigening en schadevergoeding, terwijl dan niet, zoals bij onteige ning, de verplichting tot vergoeding van bedrijfsscha den ontstaat. Zoals thans de stedebouw van 3040 jaar terug als verouderd moet worden aangemerkt, zo zal men over 3040 jaar het huidige stadsbeeld moeten herzien. Men kan nooit voorzien welke eisen er over een halve eeuw of later aan de uitbreiding of wijziging van het ge meentelijk woongebied moeten worden gesteld en wel ke ingrijpende maatregelen er dan misschien nodig zijn. Zou de gemeente haar gronden aan particulieren ver kopen, dan zal zij later gedwongen kunnen zijn deze te moeten terugkopen of onteigenen, waarbij dan meest al aan de koper een waardevermeerdering moet worden betaald, waaraan deze zelf niet heeft bijgedragen. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Den Haag. Deze heeft pl.m. 1930 verschillende verspreid gelegen erfpachts- gronden verkocht; verscheidene daarvan zal zij thans reeds door onteigening moeten trachten terug te krijgen. Het is niet juist de waardevermeerdering van grond, ontstaan door maatregelen, welke de gemeente genomen heeft om een bepaald woongebied te ontwik kelen en waartoe de toevallige particuliere eigenaar geen enkele prestatie heeft geleverd, aan die eigenaar te laten toevloeien. Deze voordelen behoren aan de ge meenschap. Een verder voordeel van erfpacht is de mogelijkheid van gemeenschappelijke voorzieningen. Spr. denkt hierbij aan gemeenschappelijke tuinen, waar bij men het onderhoud in de hand kan houden. Ook in geval van wegverbreding wordt de mogelijkheid van het benutten van stroken vóór- en zijtuinen eenvoudiger. Een uitzondering zou men met erfpacht kunnen maken bij gronden voor industriële doeleinden, ofschoon men in de practijk in die gevallen vaak de z.g. verschuivende erfpacht toepast, een stelsel, waarbij de erfpacht op bijv. 50 jaar wordt gesteld, doch waarbij de erfpachter in geval hij plannen heeft om belangrijke investeringen te verrichten in overleg treedt met de gemeente, ten einde zo mogelijk te verkrijgen, dat op dat ogenblik een nieuwe erfpachtstermijn van wederom 50 jaar gaat beginnen. In de regel kan de gemeente hierop dan wel ingaan. Moeilijkheden bij het verkrijgen van hypotheek bij erfpacht, welke vroeger vaak golden, zijn in de practijk volledig overwonnen. Naar spr.'s mening zijn er dan ook geen bezwaren tegen het handhaven van het erfpachtstelsel; integen deel, het verdient verre de voorkeur boven verkoop van de grond. De hear Santema leaut net, dat it oer it algemien winsklik is, dat de gemeente to folie groun ta har bi- skikking krijt. Spr. soe yn dizzen dan noch altiten de ynwenners fan de gemeente primair stelle wolle. En fierder soe hy ek warskógje wolle tsjin eat hwat him yn 'e praktyk foardien hat, n.l. dat in skoalle nei ien fan e bütenwiken fan Ljouwert forpleatst wurde soe, as de groun net sa swier mei erfpacht bilêste west hie. It gefal hat him dér foardien, dat de erfpacht in soune désintralisaesje fan de skoallen oer de hiele oer- flakte fan de stêd yn 'e wei stien hat. Spr. kin net oars sizze as dat hy it folslein iens is mei de hear W. M. de Jong en dat hy krekt as de hear Pols de hear de Jong byfalt. De heer Stobbe zegt, dat de heren W. M. de Jong en Slaterus zich blijkbaar hebben voorbereid op de dis cussie omtrent deze materie. Spr, heeft zich daar dit maal niet mee beziggehouden. Hij kan zich dan ook niet, zoals de heer Pols dat gedaan heeft, zonder meer verenigen met het standpunt van de heer De Jong. De materie erfpacht is een zeer ingewikkelde en om voor de v.iistweg daarover te spreken, is spr. althans niet mogelijk. Het staat echter voor hem vast, als hij afgaat op hetgeen hij omtrent deze materie heeft gelezen, dat èn voor het standpunt van de heer De Jong én voor dat van de heer Slaterus, iets is te zeggen. De plaatselijke omstandigheden van de gemeente geven dikwijls bij het nemen van een beslissing in deze de doorslag en spr. ziet dan ook met belangstelling uit naar het antwoord van B. en W. De heer Wiersma is van mening, dat het vraagstuk van de erfpacht al lange jaren een veel omstreden vraagstuk is. Dat heeft hem genoopt misschien zou dat vandaag de dag bij het stijgen zijner jaren niet meer behoeven om zich toch nog eens te verdiepen in de literatuur, die ook in de kring van zijn partij over dat toch zo belangrijke vraagstuk bestaat en dan is spr.'s conclusie deze, dat daaruit blijkt, dat er in die kring niet precies gelijk over gedacht wordt. Spr. wil dan ook zo ver niet gaan als zijn fractiegenoot, de heer W. M. de Jong, maar wil aan de andere kant ook niet direct zover gaan als de heer Slaterus. Hij kan zich het beste scharen aan de zijde van de heer Stobbe, omdat hij meent, dat èn voor het standpunt van de heer W. M. de Jong èn voor dat van de heer Slaterus iets te zeggen valt. Ook het uitgeven in erfpacht kan over dreven worden, maar men moet er anderzijds ook geen al te doctrinair standpunt van maken door te zeggen: eigenlijk moet de gemeente zich niet bemoeien met uit gifte in erfpacht. De heer De Jong heeft even gesproken over kleine mensen. Hij heeft dit waarschijnlijk finan cieel bedoeld: mensen die niet ruim in de middelen zit ten en na jaren nog altijd de last van de erfpacht met zich mee moeten torsen. Daar staat tegenover, dat spr. ook mensen kent, die zich niet bepaald tot de bemid delde stand kunnen rekenen, maar die er toch door een eigen woning te bouwen op erfpachtsgrond in zijn ge slaagd, aanvankelijk een belangrijk kapitaal uit te spa ren voor aankoop van grond. De heer Santema waarschuwde er voor, dat de ge meente niet te veel grond moet hebben. Dat beaamt spr.; als men er te veel van heeft, zit men er mee ver legen. Spr. gelooft echter, dat die waarschuwing, als die als zodanig bedoeld is, niet geldt voor de gemeente Leeuwarden. Wie met de stand van zaken op de hoogte is, die weet wel, dat de gemeente Leeuwarden eerder te weinig dan te veel grond heeft. De heer Van der Schaaf (weth.) antwoordt de heer Beeksma, die een kwestie van betrekkelijk geringe om vang naar voren heeft gebracht: waar gehakt wordt, daar vallen spaanders en waar aarde gewogen wordt, vallen kluiten. Dat is nu eenmaal zo. Dat dit niet altijd precies naar de zin van de omwonenden is, kan spr. zich voorstellen; hij wil echter graag toezeggen, dat hij met de betrokken hoofden van dienst die zaak nog eens zal doorspreken. Hij heeft het door de heer Beeksma bedoelde geval al eens opgenomen, maar zal het n.a.v. het door hem opgemerkte nog eens doen en navragen, of hier inderdaad, naar redelijke maatstaf gemeten, een fout is gemaakt. Als dat het geval is, dan zal spr. proberen te voorkomen, dat zich dat in het vervolg weer voordoet. Hiermee zou hij dit punt als afgedaan willen beschouwen. Het andere punt is een onderwerp, waar men de ge hele dag wel over zou kunnen spreken. Spr. denkt ech ter niet, dat dit de bedoeling van de heren is en de zijne is het ook niet. Het is wel zo, dat de kwestie van de erfpacht, sinds ze ongeveer 50 jaar geleden aan de orde kwam, in grote mate is gerelativeerd. Vroeger werden uit een bepaalde politieke hoek voornamelijk van de S.D.A.P. en de V.D.B. de voordelen van de erfpacht sterk op de voorgrond geplaatst en dat was in een andere casuspositie dan vandaag de dag. Toen had de overheid in mindere mate het werktuig van wette lijke maatregelen om orde te scheppen, wanneer dat nodig was. Thans, na verloop van bijna een halve eeuw, is deze zaak relatief anders komen te staan. De over heid beschikt nu over een gemakkelijker methode van onteigening dan voorheen. Vroeger, bij de eerste erf pachtsuitgiften, was de schadevergoeding voor de op stallen, uit te betalen bij de beëindiging van de erf pacht, een netelig vraagstuk. Soms werd, naar spr. meent te weten, in de allereerste contracten gesteld, dat de opstallen zonder vergoeding moesten worden achtergelaten. Dat standpunt is niet volgehouden kun nen worden. Van beide kanten is er een groei gekomen naar een zeker rustpunt, dat nu dan ongeveer is be reikt. Toch is er dit van overgebleven, dat nu nog aan de ene kant zowel als aan de andere kant bepaalde voordelen naar voren worden gebracht. De heer W. M. de Jong heeft op, naar spr.'s mening verdienstelijke, wijze de voordelen geschetst, die aan de verkoop van gronden verbonden zijn, waarbij hij voor al de nadruk heeft gelegd op de voordelen voor degenen, die op gekochte grond willen bouwen. De heer Slaterus heeft op verdienstelijke wijze naar voren gebracht de belangen, die de gemeenschap heeft bij handhaving van het stelsel van erfpacht. Nu kan het aan de raad bekend zijn, dat in B. en W. hierover ook een verschil in nuance bestaat. Het is dus niet aan spr. om, als behorende tot een van die beide

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 13