37
Volgno. 152. Toiletinrichting in de Oude Waag en in
de centrale halte stadsautobusdienst
f 5.665,
De heer Stobbe kan zeer kort zijn. Hij betuigt zijn in
genomenheid met het antwoord van B. en W. op de in
de sectie bij dit volgnummer gestelde vraag.
De heer Pols sluit zich aan bij de door de heer Stobbe
uitgesproken waardering. Hij is er sterk voor, dat het
waaggebouw in de toekomst een andere bestemming
krijgt.
De heer Schootstra c.s. vinden het ook prettig, dat
B. en W. meedelen, dat inderdaad een onderzoek wordt
ingesteld naar de mogelijkheid van het maken van een
of meer ondergrondse urinoirs. Spr. wil echter graag op
spoed aandringen, omdat inderdaad dit waaggebouw,
althans het benedengedeelte, niet langer gebruikt mag
worden voor de doeleinden, waarvoor het thans wordt
gebezigd. Hij zou daarom een iets concreter antwoord
op prijs stellen, zo in de zin van: in het volgende jaar
zullen wij deze zaak tot een oplossing brengen. Dan
zouden spr. c.s. wat meer zekerheid hebben.
De heer Van der Schaaf (weth.) constateert, dat de
Oude Waag zich mag verheugen in de belangstelling
van alle stedelingen en in het bijzonder van die van de
raadsleden, maar nog meer in die van B. en W. Nu stelt
de heer Schootstra een heel moeilijke vraag, n.l. of het
college kan toezeggen, in 1955 deze kwestie tot een op
lossing te zullen brengen. Nu is het vandaag over een
jaar ook nog 1955 en spr. heeft wel de hoop, dat het
college in de loop van 1955 (als de raad meewerkt) de
waag voor een gedeelte kan ontlasten van een tegen
woordige functie. Het benedengedeelte heeft n.l. twee
functies: één, die spr. niet nader wil noemen, en één,
verband houdende met de electriciteit. De laatste func
tie is ook wel heel hard nodig, maar B. en W. hebben
wel het voornemen ook daarop de notenkraker van hun
daadkracht te proberen. Spr. zou de heer Schootstra
willen vragen hiermee voorlopig genoegen te willen
nemen.
Volgno. 152 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 158. Subsidies, contributies, lidmaatschappen
en bijdragen aan verenigingen, instel
lingen, enz. f 50.835,
De heer Stobbe verzoekt het college de helpende hand
te bieden aan de in moeilijkheden verkerende openbare
leeszaal bij haar ontwikkelings- en opvoedingstaak. Hij
wil er kort over zijn en alleen de hoop uitspreken, dat
de verdere besprekingen met de leiding tot gevolg zul
len hebben, dat alle moeilijkheden voor de openbare lees
zaal uit de weg kunnen worden geruimd en dat deze
nuttige instelling in de toekomst haar functie goed kan
blijven vervullen.
De Voorzitter meent, dat het subsidie aan de open
bare leeszaal niet bij dit volgnummer behoort, maar nu
het toch aan de orde is gesteld, wil de wethouder van
Onderwijs hier misschien wel op antwoorden.
De heer J. K. Dijkstra (weth.): De heer Stobbe heeft
het verzoek van de openbare leeszaal om een verhoogd
subsidie aan de orde gesteld en de leeszaal in de zorg
van het college en mede in die van de raad aanbevolen.
Spr. kan nog weinig concreets meedelen. Hij kan alleen
zeggen, dat B. en W. hopen in staat te blijven die zorg
aan het onderhavige object te besteden.
Volgno. 158 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 160. Bouw- en Woningtoezicht f 54.945,
De heer Pols zegt, dat in het sectieverslag staat: „Kan
worden medegedeeld, zo vroeg een lid, welke personen
zitting hebben in de Schoonheidscommissie Enkele
leden pleitten voor het benoemen van een vrouwelijk
lid."
Vanmiddag heeft spr. er even naast gegrepen en
daarvoor wil hij graag zijn verontschuldiging aanbie
den; hij had toen ruggespraak gehouden. Hij zal het er
nu zonder doen. Spr. heeft antwoord gekregen op zijn
vraag wie in de Schoonheidscommissie zitten, maar niet
op zijn opmerking i.z. een vrouwelijk lid. Nu, weer zon
der ruggespraak, wil spr. opmerken, dat een goed uiter
lijk van een huis samen moet gaan met een doelmatige
inwendige inrichting en daar is een vrouw voor nodig.
Koningin Juliana zeide bij de opening van een ten
toonstelling in Rotterdam: „Het is belangrijk, dat
vrouwen zitting hebben in commissies voor woning
bouw."
Mevr. Heijmeyer-Croon constateert, dat sommigen
door de grote nood overgaan tot huurkoop van een huis
in de te saneren stadsdelen. Ze betalen dan jaren, dik
wijls 3 a 4 jaar en langer, het driedubbele van de nor
male huurprijs en dit zou nog niet zo erg zijn, als dan
het resultaat maar een eigen huisje was. Maar als een
maal het huisje aan de sanering ten offer valt en
dat gebeurt vroeg of laat zijn deze mensen alles
kwijt, waarvoor ze jarenlang gespaard hebben. Zou
niet toch nog een mogelijkheid gevonden kunnen wor
den, deze adspirant-kopers te waarschuwen? De mem.
v.a. zegt: neen. Ook deze mensen moeten echter als
ieder ander een vergunning hebben van het Bureau
Huisvesting, om het huis, dat ze in huur hebben en in
koop wensen te ontvangen, te mogen betrekken. Is het
dan niet mogelijk hen te waarschuwen voor de teleur
stelling, die een eventuele koop met zich kan brengen?
De heer Ras leest in de mem.v.a., dat, indien de wo
ningbouwcorporaties een grotere activiteit zouden heb
ben ontwikkeld, wellicht het aan haar toegekende bouw
volume ook groter had kunnen zijn.
Dit houdt in, dat op dit moment de woningvoorraad
van groter omvang zou zijn geweest. (De heer Van der
Schaaf (weth.): Neen.) Deze inactiviteit heeft een be
paalde oorzaak, maar waar deze ligt, kan spr. niet be
oordelen. Toch staat het voor hem vast, dat deze oor
zaak, gezien de nog steeds heersende woningnood, moet
worden weggenomen. Hij meent, dat voor een meer ef
ficiënte werkwijze de volgende gedachten in dit ver
band misschien van dienst kunnen zijn.
Op spr.'s eerste vraag, of de woningbouwcorporaties
ook verplicht kunnen worden haar plannen een jaar
voordat de toewijzing van bouwvolume heeft plaats ge
had, in te dienen, opdat men bij de aanvang van het
bouwjaar meteen kan beginnen en er niet enkele maan
den zullen verlopen, heeft hij een min of meer negatief
antwoord gekregen.
Spr.'s tweede vraag is: ligt hier niet een taak voor
de gemeente? Zou de gemeente met betrekking tot die
bouwplannen de corporaties behulpzaam kunnen zijn,
om andere dan de gemeentelijke instanties te door
worstelen? Spr. meent, dat de plannen der corporaties
vier overheidsinstanties moeten passeren, voordat ze als
„bouwklaar" aangemerkt kunnen worden. Dit kost veel
tijd.
Spr.'s derde vraag is dan ook: zouden misschien de
moeilijkheden van formele aard door bepaalde gemeen
telijke instanties of gemeente-ambtenaren opgelost kun
nen worden?
En hieruit vloeit spr.'s vierde vraag voort: Zou het
werkelijk niet mogelijk zijn, dat door de gemeente amb
tenaren worden aangesteld, belast met de zorg voor de
tijdige indiening en uitvoering van plannen en voor het
toezicht daarop
Spr. is er van overtuigd, dat dit nodig is om vlugger
te kunnen werken. Deze ambtenaren zouden tevens nog
op andere wijze werkzaam kunnen zijn. Misschien zou
de dienst van Openbare Werken dit kunnen combineren
met andere werkzaamheden. Dit punt is wel vaker aan
de orde geweest. Er wordt veelal en terecht cri-
tiek geleverd, wanneer in een bepaalde straat driemaal
achterelkaar een bepaalde Instantie komt om de be
strating op te breken. De door spr. bedoelde ambtena
ren zouden op dit terrein coördinerend kunnen optreden.
De heer Rutkens zegt, dat zijn fractie in de sectie de
vraag heeft gesteld, of het niet wenselijk was om de
krotten die niet direct ontruimd kunnen worden, in elk
geval voor de tijd dat ze bewoond dienen te worden,
de nodige verbetering te doen ondergaan.
Het verheugt ons, aldus spr., dat vanmorgen door de
wethouder is medegedeeld, dat zo snel mogelijk te werk
gegaan moet worden bij de ontruiming van de krot
woningen. Wij zouden er hierbij voor willen pleiten, dat
bij de ontruiming van de reeds afgekeurde krotwonin
gen voorrang verleend dient te worden aan degenen, die
reeds vier jaren en langer in deze ellendige woningen
verkeren. Wij weten, dat dit vraagstuk vaak moeilijk
heden oplevert, maar wij geloven toch niet, dat de moei
lijkheden zo groot zijn, dat hier geen oplossing is te
vinden. Wij zouden ook t.a.v. de nog af te keuren wo
ningen graag willen zien, dat B. en W. behalve de ont
ruiming ook de urgentie van de ontruiming in het oog
houden. Spr. bedoelt het in deze zin: de ontruiming kan
men zou zeggen: hoe is het nog mogelijk, maar de
mogelijkheid bestaat inderdaad voor het ene geval
zwaarder wegen dan voor het andere.
Diegenen dienen het eerst geholpen te worden, die er
het ergst aan toe zijn.
Verder hebben wij in de sectievergadering een vraag
gesteld, die niet in het rapport is opgenomen, althans
niet in de vorm, waarin wij die vraag hadden
gesteld. Wij hebben n.l. gevraagd, in hoeverre B.
en W. gebruik gemaakt hebben van de beschik
king van de minister van Wederopbouw en Volks
huisvesting, die, naar spr. meent, op 25 Mei (het
was in elk geval in Mei) is afgekondigd, en die
het mogelijk maakte de huur te verlagen van
woningen, die voor afkeuring in aanmerking komen.
Wanneer men een wandeling maakt door de vele slop
pen en stegen, die Leeuwarden helaas nog „rijk" is, dan
komt men tot de conclusie, dat zich daar nog vele
woningen bevinden, die wel in slechte staat verkeren,
doch alleen nog maar niet zijn afgekeurd. B. en W. heb
ben het vorige jaar reeds medegedeeld, dat voor directe
afkeuring 500 woningen in aanmerking komen, maar
dat er in de loop van de tijd nog 1000 aan toegevoegd
moeten worden. Men ziet, dat voor woningen in deze
achterbuurten, die reeds lang afgekeurd hadden moeten
worden, nog een huurbedrag van f 3,75 f 4,geldt
en dan zijn wij van mening, dat dit niet in overeen
stemming is met het genot in zoverre men nog van
genot kan spreken dat deze bewoners van hun woon
ruimte hebben. Natuurlijk kan men zeggen, dat een
groot deel van deze zaak in de particuliere sfeer ligt,
maar het is spr. ook bekend, dat tal van gemeenten
n.a.v. de circulaire van de minister er toe zijn over
gegaan om een lijst samen te stellen van woningen, die
voor directe en voor indirecte afkeuring in aanmerking
komen; deze gemeenten hebben een commissie samen
gesteld, die tot doel heeft om in overleg met de eige
naren en de huurders te bevorderen, dat voor de be
woners een verlaging van de huurprijs doorgevoerd
wordt.
Gezien het feit, dat men t.a.v. deze woningen niet
meer kan spreken van „genot" hebben van woonruimte,
heeft de minister deze beschikking afgekondigd. En zo
dient deze zaak zeker ook gezien te worden.
De heer Van der Veen zou graag een enkel woord
willen spreken. Hij kent in geringe mate de activiteit
van althans één der woningbouwverenigingen. De Ver
eniging voor Volkshuisvesting heeft een blok van 60
woningen nu practisch klaar en voor een tweede 60-tal
is de bouwvergunning juist afgekomen, zodat aan de
bouw hiervan kan worden begonnen. Verder zijn plannen
in de maak om nog een groter aantal woningen te
bouwen.
Zo juist heeft spr. van de wethouder van Openbare
Werken gehoord, dat in de eerste helft van het volgen
de jaar waarschijnlijk een heel contingent althans ad
ministratief klaar zal zijn. Wat dat betreft, is er niet
zo veel te klagen. Men moet niet vergeten, dat deze
zaak verschrikkelijk moeilijk loopt. Alle mogelijke in
stanties bemoeien zich er mee en Wederopbouw is niet
zo vreselijk vlug. Verder moet men bedenken, dat het
voor de woningbouwverenigingen moeilijk is plannen te
maken, als men niet weet hoe groot het volume is,
waarover men kan beschikken.
Wat betreft het aanstellen van een speciale ambte
naar, meent spr. hij wil niet kinderachtig zijn dat
op het grote aantal ambtenaren, dat er al is, één amb
tenaar meer niet onoverkomelijk is. Maar nodig lijkt
het hem niet.
De ervaring heeft spr. geleerd, dat de samenwerking
met de gemeentelijke diensten en de hulp die wordt on
dervonden niets te wensen overlaat en het is zijn stel
lige overtuiging, dat aan een verbindingsambtenaar niet
de minste behoefte bestaat.
De heer Wijkstra heeft in de sectie gevraagd naar
de mening van het college i.z. het beschikbare poten
tieel aan bouwvakarbeiders. Zal dit voldoende zijn voor
de realisering van het bouwvolume? Men weet, dat er
in het voorjaar 1954 een inzinking is geweest in de
bouw-activiteit. Wanneer er een golfbeweging is in de
ontwikkeling van het bouwvolume, dan bestaat het ge
vaar, dat, als men zich op het diepste gedeelte van de
golf bevindt, de bouwvakarbeiders, die ter plaatse niet
aan de slag kunnen komen, naar andere plaatsen af
vloeien, waar ze wel werk kunnen vinden. Spr. acht dat
ongewenst en hij is daar niet zo gerust op. De voor
zitter van zijn fractie heeft bij de algemene beschou
wingen gesteld, dat er kans zou zijn het bouwvolume te
realiseren, voordat de termijn afloopt, waarvoor 930 wo
ningen zijn toegewezen. Het zou wenselijk zijn te streven
naar verhoging van het bouwvolume en naar een regel
matige uitvoering van het toegewezen volume, juist ook
in verband met de beschikbaarheid van vakbekwame
bouwvakarbeiders.
De heer Stobbe vindt het antwoord van B. en W. op
zijn in de sectie gestelde vraag uiteraard niet bevredi
gend. Het geldt hier de veiligheidsmaatregelen in de
bouwwereld. In de praktijk is het zo gesteld: wanneer
aan een openbare straat gebouwd wordt of aan een
gevel wordt gewerkt of het dus nieuwbouw of her
stellingen betreft, dat doet er niet toe dan geldt het
voorschrift, dat de steigers behoorlijk en voldoende af
gezet moeten worden, ter beveiliging van het publiek.
Als de aannemer zich niet aan dit voorschrift houdt,
kan hij er van verzekerd zijn, dat hij binnen een paar
uur geverbaliseerd wordt. Waar het zo staat voor een
aannemer, meent spr., dat dezelfde regels moeten gel
den voor degenen, die belast zijn met het wegbreken
van bestaande woningen. Hij heeft hier het oog op een
plaats, die hier in de raad al genoemd is. Hij heeft zijn
leven versleten in het bouwbedrijf en is dus van een en
ander op de hoogte. Dit bedrijf is voor de Ongevallen
wet gerangschikt in de hoogste gevarenklasse. Menig
gezin van een bouwvakarbeider ontvangt een uitkering
ingevolge de Ongevallenwet en spr. zelf is ook wel eens
een ongeval overkomen. Elke bouwvakarbeider zal het
hem kunnen nazeggen, dat het onverantwoordelijk is,
geen enkele schutting aan te brengen om een aantal af
te breken woningen. Vooral met het oog op kinderen is
dat een zeer ongewenste situatie. Spr. hoopt, dat in het
vervolg in ieder geval betere veiligheidsmaatregelen
worden getroffen ten behoeve van het publiek.
De heer Wijkstra is min of meer bevreesd, dat men
straks de bouwvakarbeiders de gemeente ziet verlaten
met alle gevolgen van dien. In de bouwwereld heerst n.l.
enige ongerustheid over de vraag, of het aantal bouw
arbeiders in de toekomst wel voldoende zal zijn. Uit de
aard der zaak heeft dit probleem niet alleen de be
langstelling van de overheid, maar ook van hen, die in
het bedrijf werken, zowel de werkgever als de werk
nemer. Het verloop onder de arbeiders is betrekkelijk
groot. Dit vindt voor een zeer voornaam gedeelte zijn
oorzaak in het feit, dat het bouwbedrijf een verschrik
kelijk ruw bedrijf is. In de laatste jaren verlaten tal
loze jonge krachten dit werk, omdat de toestanden zo
danig zijn, dat men de fabriek of een andere bedrijfstak
verkiest boven het bouwbedrijf. De omstandigheden,
waaronder de arbeiders moeten werken, zijn niet zo
gunstig. Door de werkgevers en de werknemers is een
commissie ingesteld, die nader zal onderzoeken, of in
die omstandigheden verbeteringen kunnen worden aan
gebracht. De resultaten van dit onderzoek moeten wor
den afgewacht.
Nu bij herhaling is gesproken over het feit, dat mo
gelijk een tekort aan bouwvakarbeiders ten gevolge zal
hebben, dat de woningbouw stagneert, achtte spr. het
wenselijk hier in het openbaar eens de aandacht te ves
tigen op deze minder prettige omstandigheden.
Aangezien hem het spreken uitermate moeilijk valt,
wil spr. het hierbij laten.