Ui
43
nieuwd moet worden. In de mem.v.a. verwijzen B. en
W. naar het plan van investeringen. Ook de Schaver-
neksbrug, de Kanaalbruggen en de Oosterbrug zijn zeer
slecht. Spr. heeft het gevoel, dat al deze bruggen al
leen maar grondig verbeterd kunnen worden door al
gehele vernieuwing. De Prins Hendrikbrug en de Scha-
verneksbrug liggen in een belangrijke traverse voor
doorgaand verkeer. Ieder weet, hoe slecht de situatie
bij deze bruggen is. Wanneer de volgorde op de in
vesteringslijst moet worden bepaald, zou spr. er voor
pleiten, de vernieuwing van de Schaverneksbrug en de
Prins Hendrikbrug bovenaan te plaatsen.
De hear Santema wol him oanslute by hwat de hear
Schootstra sein hat oer Skilkampen. Spr. sjocht in op
lossing fan dizze al sa lang duorjende kwesje allinnich
noch mar mear yn it forban fan it adres, dat yn in foa-
rige riedsgearkomste yn hannen fan B. en W. om prae-
advys jown is.
Volgno. 200. Onderhoud en bediening van klokken, uur
werken, speelwerken e.d. f 1.200,
De heer Slaterus merkt op, dat B. en W. nog onder
zich hebben een voorstel uit de vorige begrotingsbehan
deling, waarbij werd verzocht een post in de begroting
op te nemen voor verlichting van de wijzerplaten
van de Oldehove. Op een hiermede verband houdende
vraag werd geantwoord, dat er nog bezwaren zijn van
Monumentenzorg. Spr. zou willen vragen, welke die be
zwaren zijn en of die ook kunnen worden ondervangen.
De heer Van der Schaaf (weth.) constateert, dat de
verschillende dames en heren raadsleden een groot aan
tal desiderata naar voren hebben gebracht en boven
dien moeten al deze wensen het liefst met spoed wor
den uitgevoerd. Spr. wil zich bij deze spoed aansluiten
en zijn beantwoording zo snel mogelijk doen plaats vin
den. Hij wil in ieder geval proberen op alle vragen een
bevredigend antwoord te geven.
De heer Slaterus vroeg naar de ventwegen in de
Schrans. B. en W. zullen dat serieus bekijken. Er is al
leen een grote moeilijkheid bij alle werken, waaraan be-
stratingswerk te pas komt. Er is n.l. een nijpend tekort
aan straatstenen. Deze worden zeer slecht geleverd. Er
zijn vele fabrieken, die blijkbaar van straatstenen over
schakelen op bouwstenen, hetgeen de situatie nog moei
lijker maakt. Spr. ziet het er op den duur van komen,
dat bij bepaalde straatgedeelten van klinkerbestrating
overgegaan moet worden op een aaneengesloten weg
dek en dat men zich op die plaatsen, waar het er minder
op aan komt, b.v. waar veel wordt geparkeerd, met ge
broken klinkers en derde soort steen zal moeten be
helpen. Ten gevolge van deze penibele straatstenenpo-
sitie kunnen B. en W. niet zeggen, wanneer dit soort
werken tot uitvoering kan komen.
Over de Badweg heeft de heer Bootsma gesproken.
In de mem.v.a. is gezegd, dat het niet zeker is, of die
nog blijft bestaan. Er zijn tekeningen van de stedebouw-
kundige dienst, waarop de Badweg is vervallen, maar
B. en W. hebben daaraan nog niet hun sanctie gegeven.
Het is dus ook mogelijk, dat deze weg wel blijft. Zo
lang dit echter nog niet vaststaat, is het niet verant
woord aan de Badweg belangrijke kosten te besteden.
Als de situatie gevaarlijk gaat worden, zullen tijdelijke
voorzieningen moeten worden aangebracht.
De heer Rutkens heeft de leuze gepropageerd: elk
jaar één nieuwe brug. Dat is inderdaad een zeer goede
propagandaleus. De bruggenbouw moet echter in het
kader van het grote investeringsplan worden bezien. B.
en W. zullen er zich dus over moeten beraden en bin
nen niet al te lange tijd aan de raad een bepaalde volg
orde van uit te voeren werken, speciaal ook van te
bouwen bruggen, moeten voorleggen. Spr. wil er nu
niet verder op ingaan. Het college heeft nota genomen
van de aandrang van de heer Rutkens om met het ver
nieuwen van de Prins Hendrikbrug spoed te betrachten.
Hiermee heeft spr. ook de heer De Jong beantwoord,
voorzover deze over de bruggen heeft gesproken.
De heer Bootsma heeft nog gevraagd naar de brug,
die naar Aegum leidt. B. en W. hadden een onderzoek
toegezegd. Dit onderzoek heeft nog geen resultaten af
geworpen. Bij bepaalde personen is het college niet klaar
kunnen komen. Er moest diep in de archieven van Leeu-
warderadeel worden gedoken om na te gaan, welke
verplichtingen bij de overgang naar Leeuwarden op
onze gemeente zijn komen te rusten. Als het onderzoek
voltooid is, kunnen definitieve inlichtingen worden ver
strekt.
De heer Schootstra heeft aangedrongen op spoed bij
de behandeling van de verbetering van Schilkampen.
Deze kwestie is een van de moeilijkste, waarvoor B. en
W. zijn geplaatst. Dit stadsdeel verdient zeker gehol
pen te worden, maar de voorzieningen, die daar getrof
fen moeten worden, kosten vrij veel geld, zoveel wel,
dat, als men die in verhouding ziet tot het te dienen
belang, men even schrikt. Niettemin nemen B. en W.
ook hiervan nota en zij zullen trachten, eventueel in
overleg met andere instanties, toch binnen niet al te
lange tijd iets tot stand te brengen, waarmee de bewo
ners van Schilkampen zijn geholpen.
Er is over de Oldehove gesproken. Spr. verzoekt het
hem ten goede te willen houden, dat hij niet precies
meer weet, wie daarvoor een lans heeft gebroken. Hij
gelooft, dat het de heer Slaterus is geweest.
B. en W. hebben het stellige voornemen de wijzer
platen te doen verlichten en t.z.t. aan de raad een crediet
hiervoor te vragen. De vorige keer, dat hierover gespro
ken is, hebben de heer Tiekstra en spr. met enige va
derlijke welwillendheid een waarschuwende vinger opge
heven: zullen wij hier wel 5 mille aan besteden? Nu is
een andere vinger opgeheven, die van Monumentenzorg.
Ook deze hindernis moest genomen worden en is intus
sen genomen. Monumentenzorg heeft geen bezwaar meer
en de voorbereiding is nu in het stadium van de af
werking. Het college hoopt zeer binnenkort met een
voorstel bij de raad te komen om deze wens in vervul
ling te doen gaan.
Mevr. Heijmeijer heeft gesproken over de 10 nieuwe
banken en daarbij zeer suggestief het bevolkingscijfer
van onze stad naar voren geschoven en gezegd, dat het
aantal van 10 een schuchter begin is, in het Fries ge
zegd: „in lyts bigjin". Inderdaad, maar het is wel de
bedoeling om dit kleine begin grotere gevolgen te doen
hebben.
Wat de deelname van de jeugd aan lichte plantsoen-
arbeid betreft, dat ligt niet zo heel erg gunstig. Dat
lijkt wel heel mooi uit paedagogisch oogpunt, maar de
plantsoendienst bracht hiertegen desgevraagd bezwaar
in. Deze dienst heeft natuurlijk tot taak om een keurig
plantsoen te maken. Dat is het allereerste doel, dat hij
zich moet stellen. Men heeft weinig fiducie in het resul
taat van het werk der jeugd, ook al zou het onder enige
leiding geschieden. Het is dus een zeer sympathieke ge
dachte, die echter op moeilijkheden stuit, zodat men
daar niet al te veel van zal kunnen verwachten.
De heer Schootstra heeft de parkeerplaatsen ter
sprake gebracht en, in aansluiting aan wat hierover in
de raad is gezegd, vraagt men B. en W., of dezen een
richting kunnen aangeven, waarin de oplossing van het
parkeervraagstuk moet worden gezocht.
Hij heeft daarbij terecht opgemerkt, dat dit in sterke
mate met de sanering en reconstructie van de binnen
stad samenhangt, wat in de loop van de dag al meer
is gezegd. Hoever zijn die plannen, is gevraagd.
Nu schieten woorden te kort om te schilderen hoe ver
de plannen gevorderd zijn. (Gelach.) De plannen zijn in
studie, maar in een verder stadium van studie dan het
vorige jaar. Spr. durft echter niet te antwoorden op de
vraag, of ze nu 80% of 70% gevorderd zijn. Hij weet
wel, dat er van bepaalde onderdelen al zeer nauwkeu
rige gegevens, „survey"-gegevens, bekend zijn. Het verst
gevorderd is daarvan het deel, dat betrekking heeft op
de Groeneweg met wat daarmee annex is en de plannen
hebben ook voortgang t.a.v. andere stadsdelen.
Hoe nu het parkeervraagstuk in de binnenstad zal
worden opgelost? Spr. kan er met de beste wil niet
bijzonder concreet over zijn. Hij stelt zich wel voor, dat
er in de toekomst, na reconstructie van de binnenstad,
een soort binnenrondweg zal komen in de buurt van de
gracht, waardoor het autoverkeer binnen de stad dus
kan rijden op de wijze zoals de stadsautoweg buiten de
gracht daartoe ook de gelegenheid geeft. Het streven
is dus om op bepaalde punten van die binnenrondweg
kleinere parkeergelegenheden te creëren en daarvoor
desnoods ook oude huizen te amoveren. In welk tempo
dit zal gebeuren, hangt natuurlijk samen met de re
constructie en de sanering, waarover thans nog voor
namelijk in theoretische zin wordt gesproken. Men moet
zich dus voorstellen, dat dit onderwerp op grote schaal
aan de orde komt, als het woningprobleem meer zal zijn
opgelost. Spr. ziet de heer Schootstra bedenkelijk
het hoofd schudden, maar het ligt voor de hand, dat,
wanneer belangrijke amoveringen in de binnenstad moe
ten plaats hebben en de bouw-activiteit daarheen geleid
wordt, dit, naar spr. meent terecht, door de regering
wordt verschoven tot ongeveer het einde van de woning
nood. Wel zijn B. en W. dus voornemens om, waar op
lossingen van het parkeervraagstuk op kleinere schaal
mogelijk zijn, deze aan te grijpen, zoals op sommige
plaatsen, die al zijn genoemd, bijv. de Klanderijbuurt.
Misschien komt daar binnenkort nog iets van. En mo
gelijk kunnen ook andere kleinere voorzieningen wor
den tegemoet gezien, als de gelegenheid zich voordoet.
Maar de radicale naarstige aanpak hangt dermate nauw
samen met de reconstructie, dat B. en W. op dit ogen
blik niet de grote lijn en dè oplossing kunnen aangeven.
De heer Santema heeft aangedrongen op spoedige
verbetering van de Borniastraat. Er bestaat echter een
vrij ernstige moeilijkheid in dezen. De kans bestaat, dat
er, in verband met de centrale riolering, een diepriole-
ring in deze straat gelegd moet worden. En zolang
een zodanige ingreep niet vastgesteld is, is het niet de
tijd om de Borniastraat grondig te verbeteren. De spoed,
die in dezen gevraagd is, kan spr. niet toezeggen, om
dat het juister is nog even te wachten.
Wat de opmerking van de heer Van der Meer i.z. de
veemarkt te Leiden betreft, meent spr., dat Leeuwarden
van Leiden niet een ernstige concurrentie heeft te vre
zen. Leiden heeft wel grote plannen, maar spr. gelooft
toch, dat Leeuwarden nog voor is. Dat deze plannen op
het tempo van uitvoering van werken hier ter stede in
vloed zullen hebben, denkt hij niet. Het tempo t.a.v. de
veemarkt is hier: rustig doorwerken. En wij zijn op dit
tempo, aldus spr., ook niet ten achter. De kwestie is
alleen, dat deze werken via de P.C.W. zijn aangemeld
bij de C.O.W.. De gemeente heeft de beslissing dus niet
helemaal in eigen hand; dit is natuurlijk geen reden
om het tempo te verslappen, maar of de gemeente het
tempo hierdoor kan opvoeren, is ook de vraag.
T.a.v. het Harlingerplein vraagt spr. zich af, of het
werkelijk glad is. Als er ijs op ligt, is het glad en als
het vochtig is, is het enigszins glad, maar als het niet
vochtig is, is het een prachtig wegdek. Nu zegt de heer
Pols, dat het wel glad is en dat hij zelf de proef heeft
genomen. De deskundigen van de gemeente zeggen, dat
het toch bepaald niet levensgevaarlijk glad is en in elk
geval is, na een zekere overgang, zoals de heer Pols
zelf heeft gezegd, wel te verwachten, dat het goed komt.
Deze vroeg nog, of hier niet tijdelijk iets aan gedaan
kan worden. Spr. weet niet, hoe de heer Pols zich dat
voorstelt. Een machine in het wegdek laten krabben Of
een anti-sliplaagje op het wegdek laten aanbrengen?
Spr. wil dit punt wel ter sprake brengen in het edel
achtbare college. Wanneer de heer Pols zegt, dat het
wegdek glad is, dan is dat voor zijn rekening, maar spr.
betwijfelt, of het zo is. (De heer Pols: Als U zegt, dat
het niet glad is, is dat voor Uw rekening!)
De heer W. M. de Jong heeft nog over boomplantda-
gen gesproken. Dat houdt ook verband met de opmer
king van Mevr. Heijmeijer. Het is op zichzelf een loffe
lijke gedachte, maar het heeft ook zijn bezwaren.
De heer Wijkstra is blijkbaar tevredengesteld en nu
komt zijn ijdelheid in het geding: zou de verbetering, zo
denkt hij, aan mijn vraag zijn te danken Spr. vindt dit
een spannende vraag en hij wil de spanning niet weg
nemen. Gesteld, dat hij zou zeggen „neen", dan zou hij
de heer Wijkstra een illusie ontnemen en zou hij zeggen
„ja", dan zou hij hem als jong politicus te ijdel maken!
Volgno's 174, 176, 178, 182, 192, 194 en 200 worden
onveranderd vastgesteld.
Volgno. 234. In stand houden van schoolgebouwen, als
mede van terreinen voor het onderwas in
lichamelijke oefening f 119.330,
Wij hebben, aldus de heer Rutkens, onze vraag, die
ook in het sectieverslag is opgenomen, vanmorgen bij
de algemene beschouwingen algemeen gesteld, toen wij
over de bezetting van de klassen bij het openbaar lager
onderwijs spraken.
De Voorzitter meent, dat dit onderwerp niet onder te
brengen is bij dit volgnummer. Bovendien t.a.v. wat
vanmorgen is afgehandeld, behoeft niet meer in her
haling te worden getreden.
De heer Rutkens: Het is niet afgehandeld.
De Voorzitter: u heeft er in twee instanties over ge
sproken.
De heer Rutkens: Wij hebben gezegd, dat wij er bij
het desbetreffende punt op zouden terugkomen en wij
menen dus, dat wij, daar deze vraag in het sectiever
slag is opgenomen, het recht moeten hebben, er nog
nader op in te gaan. Dit is een erkend recht en U kan
er nu niet meer onder uit.
De Voorzitter: Die post is vanmorgen afgehandeld.
De heer Rutkens: Deze post is nu aan de orde.
De Voorzitter: Waar U over wilt spreken, heeft met
deze post niets te maken.
De heer Rutkens: Het heeft met deze post wèl iets
te maken.
De Voorzitter: Ik kan U het woord er niet over geven.
Volgno. 234 wordt onveranderd vastgesteld.
De heer IJtsma zou gaarne in het algemeen iets bij
dit hoofdstuk willen zeggen.
In de sectievergadering heeft hij aan de orde gesteld
de vraag, of aan het onderwijzend personeel is toege
staan nevenfuncties te bekleden, zoals het geven van
les voor het middenstandsdiploma. Spr. wil wel voorop
stellen, dat hij niet wil generaliseren, maar er waren
een paar gevallen die hem reden gaven dit toch even
te vragen.
In de eerste plaats kreeg spr. van ouders te horen,
dat het onderwijzend personeel onvoldoende tijd zou
hebben voor de klachten, die de ouders omtrent hun kin
deren hebben.
In de tweede plaats en spr. denkt, dat het de heer
Pols wel genoegen zal doen dit geluid van deze kant
te horen meent spr., dat het onderwijzend personeel
niet moet treden op het pad van de middenstand. Het
is over het algemeen niet toegestaan, dat de onder
wijzers een nevenfunctie bekleden, terwijl ook mensen
in het particuliere bedrijf krachtens collectieve arbeids
overeenkomst geen nevenfuncties mogen bekleden. Het
antwoord van de wethouder van Onderwijs luidde, dat
de Lager-Onderwijswet geen bepaling bevat, op grond
waarvan het hebben van een nevenfunctie is verboden.
Dit antwoord is niet bevredigend. Spr. gelooft niet, dat
de raad er hier uitkomt. Dit is een zaak, die in lands-
verband moet worden behandeld. Hij meende er toch
goed aan te doen, deze grief naar voren te brengen.
De heer K- de Jong heeft in het sectieverslag een op
merking gemaakt over de aangekondigde plannen voor
de bouw van een z.g. vleugelschool t.b.v. het b.l.o. En
in de mem.v.a. zeggen B. en W.: „Het onderzoek over
deze aangelegenheid is nog gaande". Is het mogelijk,
dat daar iets meer over medegedeeld wordt, of is dat
in dit stadium niet mogelijk
De heer J. K. Dijkstra (weth.) meent, dat de opmer
king van de heer IJtsma i.z. het geven van bijlessen
inderdaad een nogal belangrijk vraagstuk betreft, waar
op B. en W. overigens niets anders kunnen antwoorden,
dan wat in de mem.v.a. is geschreven.De Lager-onder-
wijswet bevat geen enkele bepaling, op grond waarvan
het geven van dit onderricht is verboden. Dit kan in
derdaad tot minder wenselijke toestanden leiden. Spr.
kan wel toezeggen, dat, als mocht blijken, dat een
leerkracht zich zo druk maakt met het geven van bij
lessen, dat zijn normale werk er zichtbaar onder lijdt,
B. en W. maatregelen zullen overwegen en in ernstige
gevallen ook toepassen. Maar overigens is hier met de
wet in de hand niets tegen te doen.