10
11
werkloosheid aanmerkelijk lager is dan het vorige jaar,
toen dit 639 was en twee jaar geleden bedroeg het 1100.
Dat is zeer belangrijk. Spr. wil niet nalaten het college
zijn dank te betuigen voor het aardige overzicht, dat
het de raad heeft verstrekt en dat het inzicht in dit
probleem heeft vergroot.
Na de bevrijding was de werkloosheid heel groot, n.l.
9% van de beroepsbevolking en thans is het percentage
beneden de 3. Men mag rustig zeggen, dat bijzonder veel
is veranderd. Spr. meent te mogen stellen, dat dit sa
menhangt met de landelijke politiek, m.n. de politiek,
die gericht is geweest op het bereiken van het mone
tair evenwicht bij hoog niveau van werkgelegenheid.
Spr. is daar bijzonder dankbaar voor. Hij meent, dat
men in deze gemeente ook de zeer gunstige gevolgen
van deze politiek kan bemerken. Hij wil niet nalaten te
wijzen op de geweldige steun van de Marshall-hulp, die
het Nederland mogelijk heeft gemaakt het tekort van
het kapitaal-goederen-areaal op te heffen; hierdoor kon
werkloosheid op grote schaal van de beroepsbevolking
worden voorkomen.
Ook het afgelopen jaar heeft de werkgelegenheid in
Leeuwarden zich bijzonder gunstig ontwikkeld. Het
blijkt, dat in de nijverheid het aantal arbeidsplaatsen is
gestegen met ongeveer 500 en in de dienstsector met
400. Dat betekent dus een toename van het aantal ar
beidsplaatsen met rond 1000, hetgeen niet alleen van
belang is voor het opvangen van de werkloosheid in
onze stad, maar ook van grote betekenis voor de werk
loosheid in de omliggende gemeenten, want Leeuwarden
is uit een oogpunt van werkgelegenheid een belangrijk
opname-centrum voor het omringende platteland. Wan
neer spr. hier een gunstig geluid laat horen, betekent
dat niet, dat men niet waakzaam zal moeten zijn, want
de werkgelegenheid is bijzonder trefbaar voor conjunc
tuur-invloeden. Spr. wijst hierbij op de moeilijkheden,
die zich op de Condens-markt hebben afgespeeld, om
aan te tonen, dat inderdaad de situatie t.a.v. de werk
loosheid in Leeuwarden zeer gevoelig is en dat er plot
seling een terugslag kan komen. Inmiddels betekent
dat niet, dat spr. het dan eens zou zijn met de heer
Van der Veen, die gesteld heeft, dat men, althans wat
de bouwvakarbeiders betreft, gerust kan zijn en dat
voor deze arbeiders geen werk behoeft te worden op
gespoord. Men is met scholing bezig; de werkgelegen
heid in de bouwvakken is inderdaad bijzonder gunstig.
Er is nu een tekort aan bouwvakarbeiders. Het zal de
heer Van der Veen echter bekend zijn, dat het stellig
niet in hoofdzaak is geweest het probleem van het
tekort aan bouwvakarbeiders, waardoor het bouwen is
afgeremd, maar in veel sterkere mate het materiaal
gebrek. Spr. behoeft alleen maar te wijzen op berichten
in de dagbladen, dat de productie van steen niet tot
voldoende niveau kan worden opgevoerd.
Wat het wegtrekken van de arbeiders betreft, naar
de spr. bekende gegevens is dit niet onrustbarend en
neemt het geen grote omvang aan. Wanneer dan toch
bepaalde vaklieden wegtrekken, meent hij, dat men
hier te maken heeft met de vrijheid van het individu en
hij is van mening, dat die stellig niet moet worden
aangetast door het op een of andere wijze dit individu
onmogelijk te maken weg te trekken. Een andere zaak
is, dat het zeer aanlokkelijk zou zijn, wanneer Leeu
warden door middel van een verhoging van bouwvolume
het kwantum industriewoningen zou kunnen verhogen.
Spr. wil niet ontkennen, dat daarin een mogelijkheid zit
om de trek uit Leeuwarden af te remmen, maar een
gezonde doorstroming acht spr. toch noodzakelijk. De
individuele vrijheid moet op dit punt stellig worden ge
handhaafd.
Wat de werkloosheidsbestrijding op lange termijn be
treft, geeft het investeringsprogramma wel reden tot
geruststelling. Op andere vormen van werkloosheid, die
direct bestrijding behoeven, heeft spr. reeds eerder de
aandacht gevestigd. Hij heeft gesteld, dat in Leeuwar
den sprake is van seizoenwerkloosheid en daarnaast
van een bepaalde structuurwerkloosheid. Hij meent, dat
de opsomming van het direct realiseerbare werk wel
aan de magere kant is.
Spr. heeft in de mem.v.a. gelezen, dat men met het
project Froskepölle en de sportvelden aan de Greuns-
weg op korte termijn zal beginnen. Voor zover hem be
kend misschien kan het college opheldering geven
is dit project aan de Greunsweg nog niet gesub
sidieerd uit een oogpunt van werkgelegenheid en dat
betekent, dat dit voor deze winter in elk geval verloren
is. Staat dit in verband met de grote extra investerin
gen, die noodzakelijk werden Is het bij Ged. Staten
of ligt het bij de Dienst Aanvullende Civiel-technische
Werken in Alkmaar of ergens anders? Kan het wel
direct in uitvoering komen Spr. zou daaromtrent wel
graag antwoord willen hebben, maar dit neemt niet
weg, dat er nog wel andere objecten aangesneden kun
nen worden, misschien niet voor deze winter, maar dan
wel voor een volgende. Hij zou er op willen aandringen,
dat met de planning van de sportvelden wordt voort
gegaan. Hij heeft het object als een „wenselijke" in
vestering van 0-9 millioen op het programma aange
troffen en hij meent, dat dit uitermate geschikt is om
G00700 man in Leeuwarden in de winter aan werk te
helpen. Spr. wil er de nadruk op leggen, dat het niet
alleen economisch, maar ook sociaal gezien zeer wen
selijk is voor de werklozen werk te hebben.
Spr. betuigt het college zijn dank voor de verande
ring, welke het heeft gebracht in de verhouding tussen
de geraamde bedragen voor de sociale voorzieningsrege
ling A en B en de bedragen voor de werkverruimings
regelingen hand- en hoofdarbeiders. Het is hem n.l.
gebleken, dat in 1953 voor de sociale voorzieningsrege
ling A en B f 420.000,is uitgetrokken en in 1955
f 250.000,dus aanmerkelijk minder. En de compen
satie van dat bedrag vindt spr. terug in hoger geraamde
bedragen voor de regeling voor hoofd- en handarbeiders;
voor handarbeiders is het bedrag gestegen met
f 75.000,voor hoofdarbeiders met f 10.000,Dat is
zeer belangwekkend, omdat zij, die niet aan de slag
konden komen in het vrije bedrijf, nu in staat worden
gesteld door arbeid, zo mogelijk volwaardige arbeid,
in hun onderhoud te voorzien.
Ook op het gebied van bestrijding van structuur
werkloosheid zijn B. en W. voldoende diligent. Spr.
heeft behoefte om hier te noemen de aanleg van in
dustrieterreinen, deelneming in de Stichting Industrie
gebouwen (37 millioen), toewijzing van 237 woningen
aan de industrie en reclame voor de industrievestiging
en niet in de laatste plaats het aardgasvraagstuk, dat
voor de industrie een bevredigende oplossing heeft ge
kregen.
Het laatste punt, dat spr. wil behandelen, is de sub
sidiëring. Het is spr. c.s. bekend het is in de be
groting te lezen dat het subsidiebedrag van jaar
tot jaar toeneemt. Wanneer spr. even de subsidies voor
het onderwijs, die samenhangen met wettelijke rege
lingen, mag abstraheren, dan is er voor overige sub
sidies uitgetrokken f 270.000,en in 1955 f 328.000,
dus thans f58.000,of 21% meer. M.n. als socialisten
geeft dit spr. c.s. reden tot verheuging. Zij vinden dit
bedrag zeer bevredigend. Spr. meent, dat men met de
stijging van de materiële welvaart ook stellig de geeste
lijke en ideële welvaart niet uit het oog mag verliezen.
Hij is er zeer tevreden over, dat B. en W. op sociaal en
cultureel terrein de begrotingsposten gelijke tred laten
houden met het totaal van de begrotingsbedragen. Hij
behoeft hier maar te noemen de begrotingsposten On
georganiseerde arbeidersjeugd, Kunstcentrum, Frysk
Orkest, de Kruisverenigingen en de Volkshogeschool.
Voor deze subsidies past een woord van dank. Spr.
meent het college namens zijn fractie te moeten advi
seren, dat het dient voort te gaan, als het financieel
maar enigszins mogelijk is, met opvoering van de sub
sidies. Hij wijst op het urgentieprogramma van de
P.v.d.A. voor de raadsverkiezingen, waarin het pleit
gevoerd wordt voor een actieve cultuurpolitiek.
Wel heeft spr. bepaalde bedenkingen tegen de ge
voerde subsidiepolitiek. Het doet hem leed, dat ook op
dit terrein van maatschappelijke organisatie de ver
zuiling optreedt. De P.v.d.A. staat niet op het standpunt,
dat er gestreefd moet worden naar een uniforme or
ganisatie; maar zij is wel van mening, dat het streven
naar verscheidenheid, dat op zich zelf gezond is, toch
wel bepaalde grenzen heeft. Tegen oprichting van zuilen
heeft spr. geen bezwaar, maar tegen het extremisme in
deze richting heeft hij stellig wel bezwaar. Als Chris
ten ontkent hij niet het nauwe verband tussen werk op
maatschappelijk terrein en levens- en wereldbeschou
wing; integendeel, dit laatste is van groot belang, maar
uiteindelijk moet het er niet toe leiden, dat afbreuk
wordt gedaan aan het homogene optreden van het Ne
derlandse volk. De P.v.d.A. is van dit streven een levend
en lichtend voorbeeld. De laatste maanden heeft men
kennis kunnen nemen van het hartstochtelijk verlangen
van de P.v.d.A. om die eenheid van het Nederlandse
volk gewaarborgd en gehandhaafd te zien. De P.v.d.A.
is tegen de geest van isolering en separatisme, welke
men hier en daar moet constateren. Spr. betreurt in
het bijzonder, dat men iets daarvan kan ontdekken in
de hier gevoerde subsidiepolitiek. Als voorbeeld noemt
hij het subsidie aan de beroepskeuzevoorlichtingbu-
reaux, welke er toe geleid heeft, dat op dit moment aan
drie organisaties, die elk een eigen apparatuur hebben,
subsidie wordt verleend. Spr. kan dat persoonlijk niet
onderschrijven; hij vindt het bijzonder jammer, dat dit
zo loopt. Hij had heel graag gezien, dat men in het
Nederlandse volk kon komen tot een verscheidenheid
die in elk geval niet de indruk wekt van extreem te
zijn en dat men een objectief gebruik zou maken van de
desbetreffende apparatuur. Spr. zou er op willen aan
dringen, dat het college met de gedachtengang van de
P.v.d.A. rekening zal houden, waarbij het overigens
stellig niet de bedoeling is om op ondemocratische wijze
een einde te maken aan de bestaande subsidiëring der
organisaties voor maatschappelijk werk op levensbe
schouwelijke grondslag. Spr. c.s. hopen zich niet schul
dig te maken aan fouten, die in het zuiden van Neder
land worden gemaakt en zij nemen zich voor om elk
voorstel, dat hun in de toekomst zal bereiken, op eigen
mérites te beoordelen, ook wat betreft de levens- en
wereldbeschouwelijke kant er van. Zij zullen de sub-
sidiëringspolitiek op de voet volgen.
Op de Voorzitter rust de taak om al die sprekers, die
hun waardering hebben geuit voor het beleid van B. en
W., hun steun ook voor de toekomst aan dat beleid
hebben toegezegd en dit bovendien met de beste wen
sen voor 1955 vergezeld hebben doen gaan, namens het
college hartelijk dank te zeggen. En spr. wil op dit voet
spoor van dank graag in de waardering betrekken de
gemeentelijke medewerkers, die althans voor een be
langrijk deel dit beleid hebben mogelijk gemaakt. Hij
gelooft overigens niet, dat, voor zover het zijn porte
feuille betreft, er op zijn schouders bij de beantwoording
een grote taak rust. Hij heeft maar enkele notities ge
maakt, waarop hij zou moeten antwoorden. Er is in de
eerste plaats de wens van de heer Van der Veen, om
tijdige toezending van de raadsstukken en dan als
spr. het goed begrepen heeft een spoediger toezen
ding dan gewoonlijk het geval is.
Nu ligt het zo en spr. heeft dit ook al eens vroe
ger mogen zeggen dat B. en W., zodra het hun mo
gelijk is, de stukken aan de raadsleden toezenden. De
heer Van der Veen is op het ogenblik niet aanwezig,
maar de heer Pols zal het hem zeker willen overbren
gen. Zodra B. en W. de stukken aan de raadsleden kun
nen toesturen, doen zij het ook. Maar wanneer een be
paald onderwerp er toe leidt, dat de raad zich niet vol
doende kan oriënteren, dan hebben B. en W. er geen
bezwaar tegen, dat dit uitgesteld wordt tot een volgen
de zitting; dat is nog kort geleden gebeurd met het
voorstel betreffende de centrale riolering. Spr. kan dus
moeilijk namens het college toezeggen, dat de stukken
spoediger dan tot dusver zullen worden toegezonden,
hoewel zij er van hun kant steeds naar blijven streven
om het zo spoedig mogelijk te doen en de raad zo goed
mogelijk in te lichten.
Een ander detailpunt, dat de heer Van der Veen te
berde heeft gebracht, is de kwestie van de Winkelslui
tingswet, maar daarover kan spr. ook kort zijn. Het
punt is niet genoemd in het sectieverslag en wat t.a.v.
de winkelsluiting op het ogenblik in de gemeente Leeu
warden bestaat, dat bestaat krachtens de wet en ove
rigens krachtens besluiten van de raad zelf. En spr.
behoeft op het ogenblik niet het beleid van de raad te
verdedigen. Dat heeft zich destijds gevormd, maar spr.
zou hieraan willen toevoegen, dat, als er weer een on
derwerp in verband met de Winkelsluitingswet in de
raad aan de orde komt en dat zal stellig het geval
zijn dit wel aanleiding zal zijn op dit punt terug te
komen.
Een laatste punt, dat ook tot spr.'s portefeuille be
hoort, is de Bescherming Bevolking en daar ontmoet
hij de heer Rutkens, die daarover een aantal opmer
kingen heeft gemaakt. Ook in dit opzicht meent spr.
zeer kort te kunnen zijn. De Bescherming Bevolking
is ten slotte niet gericht naar het Westen, maar hoog
stens naar het Oosten. De heer Rutkens spreekt over
de verschrikking van de atoombom, maar die kan al
leen van het Oosten verwacht worden en als dat het
geval is, is er stellig aanleiding om bij voorbaat de be
volking daar zo goed mogelijk tegen te beschermen.
Spr. gelooft, dat hij nu verder wel het woord aan de
heren wethouders kan laten. Mochten zij zo hier en daar
van alles wat vanmorgen gezegd is bij de beantwoor
ding iets overslaan, dan zal er voor hem misschien aan
leiding zijn enkele aanvullingen te geven.
De heer Tiekstra (weth.) stemt in met die raadsleden,
die hun voldoening hebber uitgesproken over het feit,
dat het mogelijk is gebleken een sluitende begroting aan
te bieden. Het is vanmorgen al enige keren gezegd,
dat dit niet anders mogelijk was dan door verhoging
van de algemene uitkering. Officieel staat dit nog niet
vast, maar B. en W. hebben goede hoop, dat op het
desbetreffende verzoek van Leeuwarden gunstig zal
worden beschikt.
Enkele raadsleden hebben er nadrukkelijk op gewe
zen, dat dit toch niet meer is niet meer kan zijn
ook dan de eerste faze van een ontwikkeling, die moet
leiden naar de financiële gezondmaking van de ge
meente Leeuwarden. Spr. gelooft, dat deze me
ning juist is en dat er stellig geen aanleiding
is om te spreken vanuit een gevoel van: „Kom,
wij zijn er nu." Er is nu eenmaal een ontwik
kelingsproces gaande, dat ook t.a.v. de uitgaven zeer
beslist eisen stelt, waarbij komt, dat er zekere tegen
stellingen bestaan in de vaststelling van de inkom
sten, d.w.z. de Rijksbijdrage voor Leeuwarden, en de
ontwikkeling, die de gemeente geeft te zien. De raad
zal weten, dat de oorspronkelijke basis-uitkering wordt
berekend op basis van de gemiddelde uitgaven over
1939/'40/'41 voor o.a. armenzorg en verplicht onder
wijs. In 1948 heeft het gemeentebestuur weten te be
reiken, dat deze uitkering verhoogd werd met een
suppletie-uitkering van ongeveer 3 ton. Nu is het dan
in deze faze: er zijn verhogingen gekomen, zoals de
raad nu in deze begroting ten slotte ziet aangegeven.
Spr. herhaalt, dat dit niet meer kan zijn dan een eerste
fase en de gemeente zal dus voort moeten gaan met
haar pogen om haar inkomstenpeil aanmerkelijk te
verhogen, opdat ook inderdaad kan worden voldaan
aan de eisen, die een groeiende stad stelt en de pro
blemen, die zich in deze stad voordoen (er is in dit
verband een respectabele lijst van uit te voeren wer
ken aan de raad overgelegd) tot oplossing kunnen
worden gebracht. Daar komt bij, dat t.a.v. tal van
objecten nu eenmaal een achterstand is ontstaan; dat
heeft de raad voor een deel uit de begroting kunnen
halen, want het achterstallig stratenonderhoud wordt
gedekt uit de algemene reserve.
De toestand van de kademuren is van zodanige aard,
dat voor verbetering enorme sommen moeten worden
geïnvesteerd. Er zal ook een vrij groot aantal objecten
moeten worden uitgevoerd en dat brengt spr. meteen
tot het investeringsprogramma; hij gelooft, dat hier
omtrent geen misverstand moet bestaan. De lijst, die
de raad ter inzage heeft gehad, is eigenlijk niet een
programma; ze is niet meer dan een opsomming van
werken, die naar de mening van het college in de
eerstvolgende 10 jaar noodzakelijk of wenselijk zijn.
Op grond van deze lijst zal straks een plan dienen te
worden gemaakt.
Er is gevraagd en nu komt spr. bij het betoog
van de heer Wijkstra en ook bij dat van de heer Van
der Meer of straks aan de raad een urgentie
schema van uit te voeren werken zal worden over
gelegd.
De heer Wijkstra heeft, volkomen juist, gesteld, dat
deze werken dienen te worden onderscheiden in ren
dabele en onrendabele objecten. Wanneer men deze
l