13
onderscheiding wil maken en tevens een volgorde in
urgentie scheppen, dan wordt de mogelijkheid van uit
voering sterk beperkt, omdat de uit deze werken voort
vloeiende kapitaalslasten uiteraard in de begroting
moeten worden opgevangen. Zou het echter noodzake
lijk zijn, dat de investeringscapaciteit wordt opge
voerd, dan zou vooraf dienen te worden vastgesteld,
dat de uitvoering werkelijk geen ogenblik kan worden
uitgesteld.
En zo komt spr. bij de financiële verhouding tussen
Rijk en gemeenten terug en constateert hij, dat ver
hoging van de uitkering uit het gemeentefonds nood
zakelijk is. Dit is de enige weg om tot de opvoering
van het verzorgingsniveau te geraken. Dit niveau is
vandaag enige malen ter sprake geweest. Het stemt
tot dankbaarheid, dat het gemeentebestuur daar
aan, zij het op bescheiden wijze, iets heeft kun
nen doen, maar natuurlijk moet op dit pad nu
worden voortgegaan. Spr. denkt even aan wat
ook vanmorgen is genoemd: de straatverlichting
en het onderhoud der straten, aan bepaalde be
drijven, zoals het Openbaar Slachthuis e.d. Deze
werken dienen te worden uitgevoerd en ook de wer
ken op het gebied van de recreatie, die immers ook het
verzorgingsniveau der gemeente raken. Het college zal
stellig trachten dit alles mogelijk te maken en het ver-
zorgingspeil trachten te verhogen.
Er is vanmorgen over de wijziging van de financiële
verhouding tussen Rijk en gemeenten gesproken. Die
wijziging is echter niet zo heel erg belangrijk. Veel
belangrijker is het feit, dat de noodvoorziening is ver
lengd tot en met 1957 en dat men dus heeft te rekenen
met de mogelijkheid, dat er na 1957 een verhouding
van een meer definitief karakter zal komen. Hoe deze
financiële verhouding zal zijn, is natuurlijk op dit mo
ment niet met stelligheid te zeggen; alleen is het in
teressant hierbij even aan te sluiten op het antwoord
van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Finan
ciën in de mem. v. a. aan de leden van de Eerste
Kamer met betrekking tot het hangende ontwerp van
wet wijziging financiële verhouding tussen Rijk en
gemeenten. De ministers delen mede, dat het niet de
bedoeling is om tot 1957 niets te gaan doen; men moet
rekening houden met de thans bestaande financiële
verhouding, maar men zal pogen door middel van een
zeker systeem van doel-bijdragen in deze 3 jaar be
reids te werken naar de situatie, die na 1957 zal be
staan. De regering gaat daarbij dus duidelijk uit niet
van verruiming van het eigen belastinggebied van de
gemeenten, maar van verruiming van wat men noemt
het systeem van doel-bijdragen, zoals men die o.a.
kent op het gebied van het onderwijs. Dit houdt in,
dat tegenover de uitgaven voor een bepaalde taak een
bijdrage wordt ontvangen, die in verhouding staat tot
de concrete behoefte van de gemeente. Daarbij spreekt
de Minister van Binnenlandse Zaken de hoop uit, dat
het mogelijk zal zijn om bij de vaststelling van de
doel-bijdragen ook inderdaad de ontwikkeling van de
behoefte te kunnen volgen. Het behoeft, zo meent spr.,
geen betoog, dat deze ontwikkeling stellig niet leidt
in de richting van een versterking van de autonomie
van de gemeenten. Veel meer lijkt het er op, alsof hier
meer een ontwikkeling wordt voorgestaan in de rich
ting van een vermindering daarvan.
Overigens is het vraagstuk van het eigen belasting
gebied wel zo moeilijk, dat spr. zich nauwelijks aan
een uitspraak daarover zou willen wagen. Alleen is
het misschien wel interessant aan de raad t.a.v. de
ontwikkeling van het eigen belastinggebied van Leeu
warden enige gegevens te verstrekken. En die komen
op het volgende neer. De algemene uitkering is in ver
houding tot de totale ontvangsten van de gemeente
Leeuwarden over de jaren 1953 t/m 1955 gestegen van
64.87% in 1953 tot 69.17% dus bijna 70% in 1955.
Daar staat tegenover, dat de ontvangsten uit het eigen
belastinggebied dat is dus wat rechtstreeks door de
gemeente en wat in de vorm van grond- en personele
belasting door de Rijksontvanger wordt ingevorderd
zijn gedaald van 25% in 1953 tot 21.84% in 1954 en 22%
in 1955. Wanneer men dus verder gaat werken in de
richting van doel-bijdragen, dan heeft spr. niet de hoop,
dat het eigen belastinggebied, zelfs waar het betreft
belastingen, die worden ingevorderd via andere kassen
dan de gemeentekas, zich zal uitbreiden. Iets anders is
en dit is van groot belang dat de gemeenten in
elk geval over meer inkomsten zullen komen te be
schikken.
Dan is er vanmorgen vrij uitvoerig gesproken over
de verhoging van de algemene uitkering. Er zijn na de
vaststelling van deze begrotingscijfers enkele mede
delingen gedaan over een na-uitkering van de onderne
mingsbelasting en verdere na-uitkeringen, die misschien
verwacht zullen mogen worden. Spr. moet de raad
mededelen en dan komt hij terecht bij de heer Van
der Meer dat naar het oordeel van de Ministers van
Binnenlandse Zaken en Financiën bij de vaststelling van
de verhoging van de algemene uitkering rekening zal
worden gehouden met de ontvangen na-uitkering on
dernemingsbelasting. Dat betekent dus, dat de ge
meente zonder deze na-uitkering ondernemingsbelasting
een hoger bedrag aan algemene uitkering zou ontvan
gen. Doordat de algemene uitkering met de na-uitke-
ring ondernemingsbelasting wordt verminderd, zal de
gemeente Leeuwarden haar verzorgingsniveau niet kun
nen opvoeren, in tegenstelling tot andere gemeenten,
die niet een verhoging van de algemene uitkering be
hoefden aan te vragen. Het verschil in verzorgings
niveau tussen de verschillende gemeenten zal hierdoor
aanmerkelijk groter worden. Daar zal ernstig bezwaar
tegen gemaakt moeten worden. Er is dus al sprake
van verschil in verzorgingsniveau. De gemeente A nu
vraagt een verhoging van de algemene uitkering, welke
aanvrage voldoet aan de gestelde normen, en krijgt
deze dus ook. De na-uitkering ondernemingsbelasting,
waarop deze gemeente recht heeft, wordt dan verrekend
met de verhoogde algemene uitkering. De gemeente B,
die geen verhoogde algemene uitkering aanvraagt, om
dat ze die niet nodig heeft, ontvangt ook en volledig
de na-uitkering ondernemingsbelasting. Het is dus
duidelijk, dat het verschil in verzorgingsniveau tussen
deze twee gemeenten nog groter wordt. Spr. zou zeer
duidelijk willen zeggen, dat hier een sterke onbillijkheid
in schuilt. Hij heeft vrij uitvoerig gesproken over de
kwestie van het verzorgingsniveau. Het is in dit ver
band wel interessant mede te delen, dat hij het ge
noegen had in de mem.v.a. van B. en W. van Enschede
in het kader van de begrotingsbehandeling een ver
gelijkend overzicht te vinden tussen de gemeenten Gro
ningen, Tilburg, Leiden, Arnhem en Leeuwarden, dus
ongeveer vergelijkbare gemeenten, waarvan Leeuwar
den de kleinste en Groningen de grootste is. Dit over
zicht was in nader contact met de desbetreffende ge
meenten nader uitgewerkt. Het verschil in inkomsten
uitsluitend aan gemeentefondsuitkeringen is wel zo illus
tratief, dat hier duidelijk het verschil in verzorgings
niveau naar voren komt. Arnhem ontvangt in totaal
ongeveer f 99,54 per inwoner en Leeuwarden f 61,01.
Dat is dus een verschil van ongeveer f 40,per in
woner. Voor die f 40,zou men hier wel wat kunnen
doen. Daar komt echter nog bij, dat de inkomsten uit de
bedrijven van Enschede bijv. veel hoger zijn dan die van
de bedrijven van Leeuwarden. Spr. meent hij deelt dit
even zo uit het hoofd mede dat dit verschil onge
veer een millioen gulden per jaar bedraagt. Dat is
groot genoeg om er met jaloerse blik naar te kijken,
want de inkomsten, die de gemeente Leeuwarden trekt
uit de winsten der bedrijven, zijn zeer gering. Zij zijn,
vergeleken bij andere gemeenten, aanmerkelijk kleiner.
Men komt hier dus niet alleen op het gebied van
de Rijksuitkeringen, maar zelfs op dat der bedrijven
achter, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door
het feit, dat de uit te keren winst van het G.E.B.
is bevroren op f 275.000,Dat zal de raad duidelijk
zijn. Dit zijn dus enkele beschouwingen, die spr. zich
graag even heeft willen veroorloven, alvorens hij tot
het beantwoorden van de verschillende vragen overgaat.
De heer Mani is door spr.'s algemene beschouwing al
beantwoord geworden.
De heer K. de Jong stelt, dat er thans iets meer
zekerheid bestaat omtrent de financiële positie van de
gemeente. Spr. zou op dit moment alleen maar kunnen
zeggen: een iets grotere zekerheid voor de jaren 1955
t.e.m. 1957. Er zal in deze periode toch nog altijd reke
ning gehouden moeten worden met een onverwachte
ontwikkeling, waarvan men alleen maar kan hopen,
dat het een verheugende ontwikkeling zal zijn. Dat het
welvaartspeil, de conjunctuur, daar een grote rol bij
speelt, is uiteraard wel juist.
De heer De Jong heeft ook nadrukkelijk gezegd, dat
enige voorzichtigheid wel geboden is, ook in verband
met het overgelegde investeringsplan en de ontwikke
ling van de conjunctuur. Hier komt een vraag aan de
orde, die ook door de heer Wijkstra is gesteld, n.l.: hoe
staat het met de financiering van de onrendabele wer
ken, gezien de mogelijkheid van subsidiëring uit 's Rijks
kas in verband met de werkgelegenheidspolitiek Het
zal duidelijk zijn, dat het college met graagte iedere
poging aanwendt om de financiering anders dan uit de
gemeentekas tot stand te kunnen brengen.
De heer K. de Jong heeft gesproken over de
grootte van de algemene reserve, die inderdaad
1.6 millioen bedraagt. Maar tegen de achtergrond
van de grote bedragen, die de heer Wijkstra heeft ge
noemd, is die 1.6 millioen een te verwaarlozen factor.
Spr. meent, dat deze algemene reserve als buffer kan
worden gebruikt in een tijd, als dit nodig is. Als de al
gemene uitkering verhoogd wordt, dan zal Leeuwarden
zijn reserve op peil kunnen brengen, maar deze reserve
moet reëel bekeken worden tegen de achtergrond van
het investeringsplan of opsomming van werken. In dit
verband is het bedrag van 1.6 millioen volstrekt on
voldoende. Het is volkomen juist wat de heer De Jong
heeft gezegd: het financiële volume bepaalt mede in
zeer aanmerkelijke mate zelfs het tempo van uit
voering van de werken.
De heer Van der Veen heeft gesproken over het feit,
dat de autonomie van de gemeenten steeds vermindert
in plaats van dat deze versterkt zou worden. Dat is
volkomen juist; alleen komt de vraag op, of het
tnderdaad mogelijk is om op het ogenblik nog
liefde te betuigen aan financiële zelfstandigheid
in de oude vorm. Als in deze begrotingszitting
een voorstel tot vaststelling van kohieren van
gemeentelijke inkomstenbelastingen zou worden be
handeld, dan zouden de beraadslagingen stellig
langer dan een dag duren. Misschien dat de debatten dan
aan fleurigheid zouden winnen, maar spr. meent, dat
het niet mogelijk is om in dit bestel nog een gemeente
lijke inkomstenbelasting in de oude vorm te hanteren.
Zoëven zijn er nogal uitvoerige beschouwingen over
het investeringsvraagstuk gehouden met betrekking tot
de overgelegde lijst van werken, maar daar tegenover
is t.a.v. de ontvangstkant van de begroting een opmer
king gemaakt i.z. de verlaging van de vermakelijkheids
belasting. Beziet men deze twee zaken, die eenzelfde
uitwerking hebben, in het kader van de huidige finan
ciële positie der gemeente, dan is het wel duidelijk, dat
verlaging der vermakelijkheidsbelasting niet an
ders kan tot stand gebracht worden dan door verhoging
van de algemene uitkering. Het zal er op neerkomen,
dat deze belastingverlaging op het eigen belastingge
bied uitsluitend ten laste van de eigen gemeentebegro
ting komt.
Spr. zou de vraag willen stellen, of de raad er op dit
ogenblik voor voelt deze gedachte tot belastingverlaging
te hanteren. Overigens is dit vraagstuk al in onderzoek,
zoals uit de mem.v.a. blijkt.
De heer Wijkstra heeft gesproken over het weg
trekken van arbeiders in verband met het gebrek aan
huisvestingsmogelijkheid. Hij zeide, dat aan 237 indus
trie-arbeiders huisvesting was verleend, d.w.z. in het
kader van de toewijzing over 1954. Dat is tot en met
October-November. Spr. gelooft, dat het zo gezien hele
maal niet teleurstellend is, dat de industrie belangstel
ling heeft voor het toewijzingsbeleid. Hoe dat precies in
andere gemeenten ligt? Men krijgt er hier regelmatig
klachten over. Ook de wethouder van Onderwijs krijgt
klachten. De onderwijzers komen niet hierheen, als ze
geen woning krijgen. Dat speelt echter bij alle cate
gorieën woningzoekenden een rol. Het is niet eenvoudig
een zo goed mogelijk evenwicht tussen de verschillende
behoeften en de beschikbare woningen te verkrijgen.
Het aantal van 237 woningen is stellig voldoende voor
de industrie.
Dan komt spr. tot de concrete vraag betreffende een
urgentieplan. Hij is gaarne bereid dit punt in het college
te brengen om te zien, of het inderdaad mogelijk is zo'n
plan aan de raadsleden voor te leggen. De uitslag van
de bespreking zal dan aan de raad overgebracht worden.
Dan komt spr. tot het betoog van de heer Rutkens.
Dit was niet altijd even duidelijk en de spreker trapte
er een reeks open deuren mee in. De heer Rutkens
heeft heel wat woorden gewijd aan de 5e Mei. Het
college heeft veel minder behoefte om daar een groot
aantal woorden aan te wijden, maar gaat rustig zijn
gang met, waar mogelijk, de activiteiten van de bur
gerij ter zake te steunen. En als er inderdaad behoefte
zou blijken te bestaan aan steun, in welke vorm dan
ook, van de zijde van het gemeentebestuur, verwacht
spr. stellig niet, dat men bij het college niet een open
oor zou vinden. Bovendien is het aangenaam en spr.
gelooft, dat het ook goed in de verhoudingen hier past
dat het initiatief uit de burgerij voortkomt. Men
kent hier gelukkig geen feesten bij de herdenking van
de bevrijding, zoals in Rusland, met parades e.d. op
het Rode Plein, die op kosten van de Staat worden ge
organiseerd. Spr. gelooft, dat het op zichzelf prettig is,
dat een aantal mensen bereid gevonden is de organisa
tie van de feesten op zich te nemen en hij kan mede
delen, dat zij niet a priori steun uit de gemeentekas
willen vragen, maar pas dan, als inderdaad blijkt, dat
de burgerij te kort schiet. Dit comité geeft er dus de
voorkeur aan om de financiering van de viering te doen
plaats vinden met middelen, die de burgerij opbrengt.
Daar heeft spr. groot respect voor. Zo kunnen in vrij
Nederland de herdenkingsfeestelijkheden plaats hebben.
De heer Kamstra heeft gezegd, dat enige jaren lang
de raad een begroting is voorgelegd, waarop een aan
merkelijk tekort werd geraamd, maar de begrotingen
waren in evenwicht; ter dekking van het tekort was
een hogere bijzondere uitkering geraamd. De heer Kam
stra zegt: als de rekening aan de raad wordt aange
boden, blijkt die toch niet zo gek uit te komen. Uiter
aard zal men, werkende met deze begroting, die een
tekort vertoont, een zekere zorgvuldigheid in acht moe
ten nemen. Maar overigens, de overschotten op de af
gelopen dienstjaren 1953 en 1954 zijn tot stand gekomen
door verhoging achteraf van de algemene uitkering.
Als het gemeentebestuur dit destijds had kunnen we
ten, dein was er misschien minder in de reserve ge
stort en meer besteed. (De heer Kamstra had ook al
gezegd, dat dit wel de reden zal zijn geweest.) Dat was
niet de reden, maar de oorzaak. De heer Kamstra heeft
gevraagd: Is de post voor „Onvoorzien" niet te laag?
Die post is echter 50% hoger dan vorig jaar en wel
f 1,50 per inwoner. Spr. gelooft niet, dat hij te laag is
en hij hoopt zelfs, dat er enige reserve in zit.
De heer Kamstra heeft in verband met het aardgas-
vraagstuk gesproken over de straatverlichting. Het
aardgasvraagstuk was echter alleen maar aanleiding
om hiertoe te komen. Het zal duidelijk zijn, dat de op
lossing van het probleem der straatverlichting in Hui-
zum in ieder geval zal moeten wachten op de beslis
sing op de vraag, of Leeuwarden gaat converteren of
wel puur aardgas gaat distribueren. Waarschijnlijk zal
in de eerste maanden van 1955 het aardgas door de
buizen stromen. De raadsleden, die in de desbetreffende
wijken wonen, hebben gezien, dat de transportleiding
haar voltooiing al een heel eind is genaderd.
De opmerking van de heer Van der Meer, of het
redelijk is, dat achterstallig onderhoud uit de algemene
reserve wordt betaald, heeft spr. reeds behandeld. Ook
het betoog van de heer Wijkstra heeft hij grotendeels
al beantwoord. Diens betoog i.z. het subsidiebeleid kan
spr. persoonlijk onderschrijven en ook diens mening, dat
de voortgaande verzuiling, voorzichtig uitgedrukt, voor
Nederland en dus ook voor Leeuwarden, economisch
bezien, een zware druk betekent, een druk, die mis
schien niet altijd even aanvaardbaar is. Men zou dus
kunnen zeggen, dat de verzuiling een luxe is, waarmee
men een beetje voorzichtig moet zijn.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat wethouder
Tiekstra een zeer behoorlijk gedeelte van de beantwoor
ding van de algemene beschouwingen voor zijn rekening
heeft genomen, zodat spr. zich in zekere zin kan beper
ken. Over hetgeen is gezegd met betrekking tot het
investeringsplan behoeft hij nog slechts enige korte op-