14 15 merkingen te maken. Het lijkt hem het beste, dat hij bij de behandeling van de belangrijkste punten de volg orde aanhoudt, waarin de sprekers ze aan de orde hebben gesteld. De heer Mani heeft over de sportterreinen aan de Greunsweg en over Froskepólle gesproken en ook de heer Wijkstra heeft daarover een vraag gesteld. De sportterreinen aan de Greunsweg zijn inderdaad aan gemeld bij de Dienst Aanvullende Civiel-technische Wer ken en het vooruitzicht bestaat, dat ze zullen worden aanvaard als subsidiewerken, op grond van toezeg gingen, die reeds in een vroeger stadium dit plan is eerder aan de orde geweest zijn gedaan. De verde ling van de sportterreinen heeft inmiddels de goedkeu ring van de hoogste sportinstanties gekregen en men kan op grond van de oude toezeggingen en de voor lopige besprekingen van de laatste tijd wel zo goed als zeker aannemen het is dus niet officieel dat de D.A.C.W. bereid zal zijn, deze werken als subsidie- werken te erkennen. T.a.v. Froskepólle kan spr. mededelen, dat de werk zaamheden enige tijd geleden zijn stopgezet, omdat er in verhouding tot de bestaande apparatuur van con- tróle een te gering aantal werklieden liep. Inmiddels zijn die werkzaamheden weer begonnen en per 1 De cember werkten er ongeveer 50 man. De heer Mani heeft verder de industrievestiging ter sprake gebracht en daarbij gedoeld op een geval, dat zich kortgeleden heeft voorgedaan. Ook andere spre kers hebben dat aangeroerd. Bedoeld zal zijn het geval van de L.P.F., die een nieuw deel van haar bedrijf in Franeker zal stichten. Er is veel belangstelling voor en daarom zal spr. zij het zeer summier daarvan iets moeten mededelen. B. en W. hebben, op aanvraag, de L.P.F. een terrein aangeboden, gelegen tussen de in dustriehaven en de nieuwe Zwettestraat, dus verderop dan het gebouw van de C.A.F. Het terrein is aangebo den voor f 10,per m-, een prijs, die vast ligt uit transacties met de grote industriebedrijven, die op dat zelfde terrein hebben gebouwd. Men kan niet zeggen: omdat wij nu in 1954 leven, gaan we de prijs maar eens opvoeren. Een principe van behoorlijk bestuur brengt mee, dat de gemeente in 1953 dezelfde prijs, die zij in rekening bracht aan bedrijf A, een volgend jaar ook in rekening moet brengen aan instelling B. De bespreking, die daarover is gevoerd, leek aanvankelijk zeer gunstig te verlopen, maar nadat een grondig onderzoek had plaats gevonden, bleek, dat dit terrein te slap was om daarop het gebouw te zetten dat de L.P.F. wenste. Het is n.l. een opgespoten terrein; de raad weet er wel een en ander van. B. en W. hebben zich toen bereid ver klaard om ter verbetering van de grond op dat ter rein van gemeentewege, behoudens toezegging van de raad, nog een vérgaande concessie te doen. Spr. heeft deze mededeling persoonlijk aan een van de directeuren der L.P.F. gedaan, voordat de vergadering werd ge houden, waarin de beslissing zou vallen. Maar het heeft spr. enigszins verwonderd, dat de directie van de L.P.F. daar niet op teruggekomen is en niet heeft geïnfor meerd in welke vorm en in welke mate het gemeente bestuur die concessie zou willen doen. Toen is dan de beslissing genomen, dat dit bedrijf in Franeker zou worden gesticht. De aanbieding, die Franeker kon doen, was gebaseerd op een prijs van f 2,50 per m-, terwijl Leeuwarden f 10,moest vragen. De L.P.F. moest hier nog een vrij kostbare kadevoorziening laten maken, maar voor een bedrijf als dit was dit ten slotte niet onoverkomelijk. Franeker kon echter door omstandig heden een gereed zijnde kade aanbieden en bovendien beschikt Franeker over een raccordement, zeer ge schikt voor het gebruik door deze fabriek. Die drie factoren hebben in dit incidentele geval Franeker in de kaart gespeeld en zijn Leeuwarden tegen geweest. Het college betreurt dit. Men moet natuurlijk niet treden in de vraag, of de beslissing van de L.P.F. verstandig is geweest uit bedrijfseconomisch oogpunt. Dat is in dezen niet relevant. Het gemeentebestuur heeft ter zake gedaan wat het kon doen en dat het niet gelukt is, be treuren ook B. en W. uiteraard zeer. T.a.v. de woningbouw heeft de heer Mani opgemerkt en vele andere sprekers hebben dat met hem ge daan dat de gemeente bij de besteding van het aan haar toegewezen bouwvolume achterop is geraakt. Dat is ten dele juist en in een ander opzicht niet helemaal juist. Wij zijn, aldus spr., wat betreft het gereed komen van woningen enigermate achterop gekomen. Dat heeft zijn oorzaken. In de vorige driejarige periode stond het er met het gerealiseerde bouwvolume bepaald gunstig voor. Voor de lopende 3 jaren is aan de gemeente Leeu warden een bouwvolume toegewezen van 930 woningen, dat is 310 per jaar. In de loop van dit jaar konden dus administratief 310 woningen in aanbouw komen, ver meerderd met een voorschot van 110 woningen, welke met speciale toestemming uit het volume voor 1955 mochten worden besteed. Meer dan een derde gedeelte van het over de lopende driejarige periode toegestane volume is administratief gerealiseerd, maar spr. moet toegeven, dat het aantal gereed gekomen woningen in 1954 ten achter is gebleven. Het college hoopt deze achterstand in de volgende jaren stellig in te halen. Als spr. samenvat hetgeen de verschillende sprekers hebben gezegd over het investeringsplan en daarvan heeft afgetrokken hetgeen zijn collega van Financiën heeft gezegd, dan blijft voor hem over aan te voeren, dat het college dit plan aan de raad heeft willen voor leggen, opdat de leden het kunnen bestuderen. B. en W. hebben geen beslissing over de volgorde van urgentie willen nemen, alvorens de raadsleden de gelegenheid hebben gehad er iets van te zeggen. Dit is voor de raad uiteraard niet zo gemakkelijk, omdat, zoals de heer Wijkstra al zei, alle opgenomen wensen eigenlijk nood zakelijkheden zijn. Van wat op de lijst staat, kan niets worden geschrapt; er is niets bij wat overbodig of luxe is. Het is dus zeker voor de raad niet eenvoudig om zo maar te zeggen, dat de volgorde zus of zo moet zijn. Maar het is ook voor het college niet gemakkelijk. Na dat deze vergadering afgelopen is, zullen B. en W. zich hierover beraden. Spr. wil graag bevorderen, dat^ voorzover het aan hem ligt, de raad van de resultaten van dit beraad kennis krijgt. Hij wil echter wel wijzen op de betrekkelijke waarde van een dergelijk investe ringsplan, die terdege in het oog moet worden gehou den. Vandaag wordt zo geoordeeld in dit verband en morgen weer anders. De kwestie wordt immers groten deels beheerst door de financiën. Als de financiële grens is bereikt, kan niet verder worden gegaan en daarom moet spr. sterk de nadruk leggen op het relatieve ka rakter van een dergelijk stuk. Bovendien worden in de loop van een jaar, ten gevolge van de zich voordoende noodzakelijke werken, de in het plan genoemde weer naar achteren geschoven. De heer K. J. de Jong heeft gezegd, dat hij aan het vraagstuk van de overweg bij de Schrans een bepaalde prioriteit wil toekennen. Spr. moet er echter op wijzen, dat bij het geven van voor rang aan dit vraagstuk het onvermijdelijk is, dat an dere, eveneens belangrijke, zaken terug worden ge schoven. De consequenties hiervan moeten ernstig wor den overwogen. Dit lijkt spr. een geschikt punt om voorlopig te ein digen. Er moeten misschien door hem nog wel enkele punten worden beantwoord, maar dat kan hij dan tijdens de maaltijd overwegen. Hierna wordt de vergadering geschorst. Om 2 uur wordt de vergadering heropend. De Voorzitter verleent het woord aan de heer Van der Schaaf (weth.), ter voortzetting van de beantwoor ding der algemene beschouwingen. De heren Mani en Kamstra hebben de vraag gesteld: Moet nu het bouwvolume, dat nog beschikbaar is, niet zo spoedig mogelijk worden aangewend? Spr. kan mededelen, dat B. en W. met een woning stichting zover in bespreking zijn geweest, dat het resterende deel van het woningwet-volume nu is toe gezegd aan bedoelde woningbouwcorporatie, zodat hier mede en met de 82 woningen, welker bouw de vorige week in de raad is aangenomen, thans het gehele 3- jarige volume is opgesoupeerd. Het is dus te voorzien, dat die plannen, die thans ad ministratief in orde zijn, in de eerste helft van het vol gende jaar zullen worden gerealiseerd. De raad ziet, dat B. en W. dus in 1% jaar tijds hebben getracht het ge hele volume op papier op te maken en dat dit een goede onderhandelingspositie is om bij bepaalde instanties op verruiming aan te dringen. In dit verband is iets te zeggen over krotopruiming. Daarover is door de verschillende heren opgemerkt, dat het plan van de 82 krotvervangende woningen een be scheiden begin is. B. en W. zijn het daar uiteraard mee eens; dit kan slechts als een begin worden gezien en B. en W. zullen ook op dit front blijven vechten. Wan neer zij echter en de aandacht is er ook al eens in de raad op gevestigd een bouwvolume voor krot vervanging hebben toegewezen gekregen van ongeveer 160 stuks en zij zouden 260 krotten ontruimen, dan zouden zij het woningtekort vergroten met 100 stuks. Dat is een niet zeer benijdenswaardige positie, maar toch menen B. en W., dat zij meer krotten moeten zien op te ruimen dan waarvoor zij volume hebben, om ook op dat punt in een positie te komen, waarin zij op goede gronden aanspraak kunnen maken op vergroting van het volume voor krotopruiming. Er is nog een beschei den reserve en B. en W. zijn dus stellig bezig om het er door een wei-overwogen, tactisch beleid op aan te sturen, daarvan het aan Leeuwarden toekomende deel te bemachtigen. De heer K. de Jong heeft de vraag gesteld, of de dienst van openbare werken wel in staat is het belang rijke aantal grote werken, dat uitgevoerd moet worden, in een behoorlijk tempo te realiseren. Naar spr.'s me ning is dat niet het geval, maar alvorens op dit punt overijlde stappen te doen, moet in ogenschouw worden genomen, dat het tempo van uitvoering der grote wer ken nog meer door de financiële omstandigheden wordt bepaald, dan door de technische outillage. Weliswaar is het niet gemakkelijk technisch personeel aan te trek ken in overheidsdienst, maar daarvoor zou misschien een oplossing kunnen worden gevonden. Naar spr.'s opinie is het versnellen van het tempo van uitvoering afhankelijk van de financiële mogelijkheden en daar over heeft zijn collega van Financiën het een en ander medegedeeld, waarbij spr. zich kan aansluiten. De heer Van der Veen heeft ook de kwestie van de noodzakelijke vergroting van het bouwvolume en te vens die van de sanering van de binnenstad aangesne den. Met betrekking tot het laatste vraagstuk zijn bij de dienst van openbare werken plannen in voorbereiding en spr. moet zeggen, dat dit problqem heel veel studie vereist. Wanneer men de binnenstad, die in de historie op spontane wijze is ontstaan, bekijkt en reconstructies poogt toe te passen, dan stuit men op tal van moei lijkheden. In de eerste plaats zijn er de hoge kosten. Er wordt echter verwacht, dat binnen afzienbare tijd van rijkswege een bijdrageregeling wordt ontworpen. De tijd tot vaststelling van zo'n regeling kan worden benut voor de bestudering van de technische en andere problemen, die met dit vraagstuk samenhangen. En dat gebeurt ook. De heer Van der Veen haalde het Droevendal als voorbeeld aan. Is het wel juist, vroeg hij, dat niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt deze straat te verbreden? Spr. wil daar niet te veel van zeggen. De bestudering van de reconstructie van de binnenstad gaat niet in die richting, dat elke straat verbreed of misschien wel verdubbeld wordt en in het Droevendal zou het verleggen van de rooilijn de bouw van het in aanbouw zijnde project onmogelijk hebben gemaakt. De heer Rutkens heeft op een zeker ogenblik, toen er een grap gedebiteerd werd, waarom de raad moest lachen, de enormiteit gelanceerd, dat men geen ernst zou maken met het woningprobleem of de krot-oprui ming, een conclusie, die kant noch wal raakt en die spr. heel weinig kan appreciëren, te meer omdat de heer Rutkens zelf op afbrekende en demagogische wijze critiek pleegt uit te oefenen op het beleid, dat B. en W. hier voeren, een beleid, dat door de raad van harte wordt gesteund. B. en W. doen alles wat mogelijk is en 34/35 deel van de raad heeft daaraan altijd steun gegeven. Spr. wenst de voorstelling van zaken, alsof diegenen, die niet lid zijn van de fractie, waarvan de heer Rutkens 100 uitmaakt, niet ernstig bezig zou den zijn met het krotopruimings- en woningvraagstuk, uitdrukkelijk ver van zich te werpen. Dan komt hij nog even tot hetgeen de heer Wijkstra heeft gezegd over de werkgelegenheid en de plannen, die daarover zijn aanhangig gemaakt bij de P.C.W. en de C.O.W. De wethouder van Financiën heeft hier ook al een en ander over gezegd; spr. kan in elk geval de heer Wijkstra wel verzekeren, dat B. en W. natuurlijk alles zullen doen om te trachten uit andere bron dan het gemeentefonds middelen te vinden, die kunnen hel pen deze plannen te effectueren. Hij is echter van mening, dat de regeringspolitiek i.z. de werkloosheids bestrijding en de werkvoorziening hier toch wel een zeer belangrijke rol zal spelen. Nu de regering op hoog niveau van oordeel is, dat de uitvoering van openbare werken enigszins moet worden afgeremd, is het zo goed als zeker, dat dit in Leeuwarden ook het geval zal moeten zijn. T.a.v. bepaalde onderdelen echter, zoals de sportterreinen Greunsweg, breekt op een zeker ogenblik het tijdstip aan, dat B. en W. zeggen: De raad heeft deze plannen wel aangenomen op basis van uitvoering in D.A.C.W.-verband, maar dan moeten zij, nu hierdoor de realisering al te lang zou uitblijven, worden uitgevoerd, zij het niet uit een oogpunt van werkvoorziening, maar wel uit een oogpunt van voor ziening in een sportbehoefte, dus zonder financiële steun. Dan zal het college bij de raad moeten verschij nen om aanvullend crediet. Spr. kan zich dus indenken, dat men van dergelijke werkgelegenheidsobjecten op zeker ogenblik zegt: deze moeten worden uitgevoerd, ondanks het feit, dat er geen subsidie meer wordt ge geven. Het is echter de vraag, of het toezichthoudende college daarop ooit wil ingaan. Spr. meent, dat hij hiermee hetgeen te antwoorden was wel ongeveer heeft gehad. Mocht blijken, dat hem iets van belang is ontgaan, dan zal hij dit gaarne ver nemen, om er alsnog op terug te komen. De heer J. K. Dijkstra (weth.) merkt op, dat er met betrekking tot het onderwijs weinig te berde is ge- gebracht, zodat hij met een kort antwoord zal kunnen volstaan. De heren Van der Veen en Rutkens hebben blijkens spr.'s aantekeningen beiden gesproken over de grote klassen, die men bij het onderwijs ook in Leeuwarden heeft. Uit hun toon sprak bezorgdheid, een bezorgdheid, die B. en W. delen. De heer Van der Veen heeft spr. meent het goed weer te geven gezegd, dat de klassen te groot zijn door onvoldoende scholenbouw. En de heer Rutkens, die gewend is de kwast altijd nogal heel diep in de verf te steken, heeft gezegd, dat er een chaos op het gebied van het openbaar onderwijs bestaat, waarmee hij waar schijnlijk bedoelt, dat die chaos in Leeuwarden bestaat. De heren Van der Veen en Rutkens blijken, zo dunkt spr., beiden het slachtoffer te zijn van een wijdverbreid misverstand, dat nogal hardnekkig is, n.l., dat de klassen in onze scholen groot zouden zijn door onvoldoende scholenbouw. De grote klassen zijn echter een gevolg van de huidige leerlingenschaal, zoals in de mem.v.a. is medegedeeld. Toen de heer Rutkens dat had gelezen, brak hij, naar zijn eigen verklaring, uit in een haast onbedaarlijk lachen. De heer Rutkens lacht dan nogal gauw. Als hij ook zo gauw schreit, dan heeft spr. medelijden met hem. Het aantal scholen in Leeuwarden is, met inachtneming men lette goed op wat spr. nu zegt van de vigerende leerlingenschaal, voldoen de. Kleinere klassen zouden hier en elders alleen te ver krijgen zijn door het aanstellen van boventallige leer krachten. Overigens is de toestand hier niet erger dan elders (dat zij tussen haakjes opgemerkt). Boventallige leerkrachten, gesteld, dat de gemeente daarvoor het geld zou hebben, zouden nieuwe lokalen nodig maken en voor die nieuwe lokalen zou dan scholenbouw nodig zijn. Maar medewerking voor de nieuwe scholenbouw wordt echter alleen verkregen, als de bezetting van de scholen met toepassing van de huidige leerlingen schaal daartoe noodzaakt. Als dat niet zo is, wordt geen medewerking verkregen, zodat het dus werkelijk de leerlingenschaal is, die de grote klassen hier en el ders veroorzaakt. De heer Kamstra heeft gesproken over financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder kleuteron derwijs en in afwachting daarvan over de oplossing van het departement van Onderwijs. Zijn hoop is gevestigd op Den Haag en aldus is het met B. en W. gesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1954 | | pagina 8