19 kunnen worden. Dit kan men redelijkerwijze niet over zien. Dat is een reden te meer, waarom spr.'s fractie het erfpachtsysteem voor woningbouw zou willen hand haven. Zij is bereid van geval tot geval de mogelijkheid te bezien om aan institutionele beleggers grond in eigendom te geven en eventueel ook graag voor de bouw van villa's en bungalows, maar voor de massa- bouw wil zij bepaald alleen maar grond in erfpacht uitgeven. Het lijkt, of dat niet met elkaar klopt, maar dat is toch wel het geval. Spr. heeft ook in zijn in leiding gezegd, dat hij c.s. om bepaalde redenen aan institutionele beleggers de voorkeur geven, wat het bouwen van huurwoningen betreft; het is gemakke lijker te onderhandelen met één institutionele belegger voor een geheel complex, dan met 100 of 200 parti culiere huiseigenaren, waarbij men bovendien met aller lei sentimentsoverwegingen heeft te maken. Bij verkoop aan een institutionele belegger gelden alleen maar zakelijke overwegingen. De onderhandelingspositie ligt in het laatste geval aanmerkelijk gemakkelijker. Daar komt bij, dat in deze tijd het individueel sparen steeds meer vervangen wordt door het collectief sparen en dat deze institutionele beleggers een bepaald sociaal doel nastreven. De heer Van der Schaaf heeft gevraagd, of hij mis schien een exemplaar van dit rapport zou kunnen krij gen. Om te spreken met de woorden, die de raadsleden zo vaak van het college bereiken: Spr. is er van over tuigd, dat zijn fractie dit zeker in overweging zal willen nemen. Hij zal daar een goed woordje voor doen. Dat geldt ook als antwoord op de vraag van de heer Van der Veen. De heer Butkens zou in tweede instantie in het kort willen ingaan op hetgeen de heer Vellenga vanmorgen heeft gezegd t.a.v. de discriminerende maatregelen voor de huwende ambtenares. De wethouder moet toch, aldus spr., uit onze woorden zeer zeker begrepen heb ben, dat wij niet bedoeld hebben te zeggen: geef de huwende ambtenares vrij baan door het opheffen van de discriminerende maatregelen, om daarmede te ken nen te geven, dat wij er voorstanders van zijn, dat de huwende ambtenares uit het gemeentelijke leven van Leeuwarden zou verdwijnen. Integendeel, wij zijn van mening, dat de gemeente Leeuwarden juist met het opheffen dier maatregelen haar voordeel zal kunnen doen, alleen bijv. al op het gebied van het onderwijs, waar toch zeker de gehuwde vrouw meer dan voldoende haar geschiktheid heeft bewezen. De wethouder kan toch uit ons eerste en ook uit ons tweede betoog wel begrepen hebben, dat wij niet bedoeld hebben de ge huwde ambtenares uit wandelen te willen sturen. Even min hebben wij willen zeggen: Discrimineer de ambte nares. Mochten wij dit alzo gezegd hebben, dan heeft de wethouder toch wel moeten begrijpen, dat dit niet zo bedoeld is. De fanatieke wijze, waarop de wethouder gemeend heeft te moeten antwoorden, karakteriseert hem. Wij hebben geen behoefte aan Bijbelse uitspraken, maar omdat wij weten, dat vooral deze wethouder daar wel eens behoefte aan heeft, zouden wij willen zeggen: „Ach, Heer, vergeef het hem". Voorts heeft wethouder Van der Schaaf menen te moeten betwijfelen, of wij de opheffing van de woning nood en het opvoeren van de bouwcapaciteit wel ern stig nemen, dit n.a.v. het feit, dat wij er niet toe over zijn gegaan om de maatregelen, die B. en W. en de gemeenteraad van Amsterdam t.a.v. het aantrekken van bouwvakarbeiders hebben genomen, af te keuren. In alle betogen, ook in dat van de wethouder, is de nadruk gelegd op het opvoeren van de bouwcapaciteit. De wethouder heeft n.a.v. enkele vragen van de heer K. de Jong te kennen gegeven, dat er mogelijkheden aanwezig zouden zijn van toewijzing van extra volume, indien zou worden besloten de bouwcapaciteit in Leeu warden op te voeren. Het kan de wethouder niet on bekend zijn, dat de maatregelen, die de gemeente Am sterdam heeft genomen, de goedkeuring wegdragen van het Ministerie van Sociale Zaken. Dit is vanmorgen ook reeds door de heer Kamstra naar voren gebracht. Het is dus pertinent niet zo, dat het wegtrekken van bouwvakarbeiders ook uit onze gemeente alleen maar zou liggen in het vlak van het toewijzen van woningen. In Groningen is reeds een onderzoek ingesteld naar die gevallen, waarin al gehoor is gegeven aan de op roep van het gemeentebestuur van Amsterdam en daaruit is gebleken, dat de bouwvakarbeiders niet al leen door het binnenkort beschikbaar stellen van een woning door Amsterdam tot aanmelding overgaan. Het is gebleken, dat dit in een reeks van gevallen ook wel degelijk verband houdt met de betere financiële en sociale voorwaarden van Amsterdam. Hier is dus sprake van roddelarij en het ligt niet in de verwachting, dat Amsterdam zijn maatregelen, ondanks de druk, die er wordt uitgeoefend door de gemeentebesturen in de vorm van protesten, ongedaan zal maken, temeer omdat ook de hoofdstad des lands te maken heeft met een ont zettende woningnood en ook voor haar de mogelijkheid van een groter bouwvolume geldt, als zij de bouwcapa citeit opvoert. Hier hebben wij dus mee te maken en er ons over te beraden en wij menen er goed aan te doen te stellen, dat ook de gemeente Leeuwarden er toe over dient te gaan om de werkzaamheden van de bouwvakarbeiders en de omstandigheden, waaronder gewerkt wordt, zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Dit ware niet alleen te doen op de manier, zoals de heer Tiekstra of de heer Van der Schaaf reeds min of meer heeft aangegeven, n.l. dat overwogen wordt de bouwvakarbeiders hier een bepaalde voorkeur te doen genieten bij het toewijzen van woonruimte. Daar ligt echter, volgens ons, de moeilijkheid niet alleen. Die ligt ten eerste in de bij de bouwvakarbeiders meer dan gehate klasse-indeling der gemeenten. Wij zijn van mening, dat door de raad en het college stappen onder nomen dienen te worden, om deze klasse-indeling te doen verdwijnen, waardoor het verschil met Amsterdam zal zijn opgeheven. Ook zouden wij het toejuichen, in dien het college er toe over zou gaan om daarnaast ook andere sociale maatregelen te nemen, die de om standigheden voor de bouwvakarbeiders zouden veraan genamen en aantrekkelijker maken. De heer Mani is even ingegaan op hetgeen wij heb ben gezegd van een noodzakelijk samengaan van P.v.d.A. en C.P.N. als beslissende voorwaarde voor het keren van de reactionaire politiek van Romme. Hij heeft dit afgewezen. Wij zijn van mening, dat hij dat op dit moment nog wel kan doen, maar het kan hem niet onbekend zijn, dat vooral aan de basis zowel van het N.V.V. als van zijn partij de ontevredenheid over het Romme-regiem in de afgelopen jaren hand over hand is toegenomen en dat de doodeenvoudig eerlijk willende en denkende P.v.d.A.-ers op dit ogenblik een politiek voorstaan, die meer in het belang zou zijn van de gemeentelijke ontwikkeling en van goede so ciale voorwaarden voor de arbeidersklasse. (De heer Venema: Dat knappen wij zelf wel op.) Spr. zou zeer in het bijzonder de heer Venema en zijn fractiegenoten er op willen wijzen, dat ze er verkeerd aan doen te denken, dat het de uiteindelijke wens van Romme zou zijn om het samengaan met hem in de regering in stand te houden. In zijn mandement zegt Romme duidelijk, dat hij een christelijke staat in Nederland voorstaat. De gedachtengang van Romme kennende, weten wij, dat hem c.s. alleen maar het voorbeeld van Spanje voor ogen staat en dat hij niet langer met de P.v.d.A. samen zal willen gaan dan hij in het belang van het ondernemersdom noodzakelijk acht. De Voorzitter: Zoudt U zich willen bepalen tot de gemeentebegroting van Leeuwarden, meneer Rutkens? De heer Venema: Hij is verdwaald. De heer Rutkens vervolgt aldus: Indien men een verdere en betere ontwikkeling van de gemeente zou willen voorstaan en een realisering van de gemeente begroting, die thans voor ons ligt, dan zal het volgens ons noodzakelijk zijn, dat aan Romme een halt wordt toegeroepen. Wij zouden ook nog iets willen zeggen over de viering van de 5e mei. Het spijt ons, dat wij toch nog met de heer Mani van mening verschillen. Wij hadden graag gehad, dat dit anders zou zijn. Het feit, dat de be volking verleden jaar in zo grote mate en zo spontaan de 5e mei heeft gevierd, zou toch voor hem aanleiding moeten zijn geweest om niet alleen hier vandaag de hoop uit te spreken, dat de wens tot viering nog aan wezig is, maar er van verzekerd te zijn, dat de Leeu warder bevolking evenals verleden jaar ook dit jaar de 5e mei zal willen vieren. Nu zijn leiders in staat om initiatieven te doden (De heer Venema: Ja.) door dat gene na te laten wat eigenlijk gedaan moest worden. En dat is n.l. initiatief te nemen tot de voorbereiding van de viering van de 5e mei. Wij zijn daarom van mening, dat, wil deze viering ook dit jaar slagen, het college er toe over dient te gaan het verleden jaar bestaan hebbende 5 mei-comité opnieuw bijeen te roepen en hiermede die maatregelen te bespreken, die nodig zijn om tot een waardige herdenking te komen. De heer W. M. de Jong zou nog enkele woorden over de erfpachtkwestie willen zeggen. Het is in ieder geval prettig, dat zodanig over deze zaak is gesproken, dat geen der verschillende partijen zich in het extreme heeft willen verliezen. Spr. gelooft, dat een verder gaande ontwikkeling op dit punt mogelijk is. T.a.v. verkoop van industrieterreinen veronderstelt spr., dat in dezen de wal het schip wel zal keren. Men behoeft zich daar dus geen zorgen over te maken. Een tweede punt is de bouw van doodgewone woningen op eigen grond. Het is toch wel opmerkelijk -de heer Van der Veen heeft daar ook de aandacht op ge vestigd dat men bij de P.v.d.A. bij de volkswoning bouw wèl verkoop voorstaat, n.l. verkoop aan semi- publieke organen en dat men ook de mogelijkheid tot verkoop van grond voor bouw van villa's en bunga low dUs behoorlijk dure woningen in bepaalde wijken wil openstellen. Spr. hoopt niet, dat hij de P.v.d.A. onrecht aandoet, maar hij zou willen vragen: Waarom kan dat nu net niet voor wat er zo tussen in zit? Het zal toch helemaal niet de bedoeling van de P.v.d.A. zijn om aan te geven wat wel en wat niet mag. Het lijkt echter nu wel een tikje op bevoogding. Spr. meent, dat de ontwikkeling ook in de gewone woningbouwsector wel in de richting van bouw op eigen grond zal gaan. Het standpunt van hem c.s. is, dat dit voorkeur verdient, ook uit zakelijke overwegin gen. B. en W. zien meer naar het belang der gemeente en spr. c.s. meer naar het algemeen belang. Zij ver disconteren op andere wijze het particuliere belang in het algemene dan B. en W. Het ideaal van spr. c.s. is geen belemmeringen aan de burgers in de weg te leg gen, wanneer dezen kans zien om een doodeenvoudig woninkje te bouwen. De erfpacht is niet een kwestie van sentiment en van mannetjes, die niet kunnen reke nen. Bouwen op erfpachtsgrond is duurder dan bouwen op eigen grond. De gemeente wordt er altijd 1 beter van. Men zie maar naar de begroting van het grond bedrijf, waar de gemeente een ton beter wordt van de erfpachtsgrond. Dat is geen kwestie van sentiment; spr. wil dit woord, nu het toch is gevallen, ook maar gebruiken. Hij vindt het voordeliger een stukje grond van de gemeente te kopen. Zelfs het systeem, dat de heer De Vries heeft gepropageerd: vooruitbetaling van de canon, is geen voordeel. Dan heeft men f 4.000, betaald, maar aan het einde van de erfpachtperiode heeft men niets meer. Wanneer men echter vandaag f 5.000,besteedt voor grond, blijft deze eigendom. Er kan nog wel iets anders van gezegd worden, maar zo ziet spr. het ongeveer. Hij blijft er voor pleiten het in die richting te sturen, dat in de gemeente Leeuwar den ook de doodgewone woning op eigen grond kan worden gebouwd. Dat is geen extreem standpunt; het gebeurt in tal van gemeenten, ook daar, waar de P.v.d.A. wel meespeelt. Het is inderdaad een klein ideaal van spr., dat de erfpacht zal verdwijnen; hij gelooft, dat de zakelijke voordelen voor de gemeente niet zo groot zijn als de vreugde van het eigen bezit. De heer De Vries slaat de waarde van de eigen woning niet zo erg hoog aan. Nu las spr. echter een artikel in het orgaan De Gemeente (het nummer van Jan./Febr. 1951), welk artikel wordt ingeleid door de redactie-secretaris. Er wordt in de eerste plaats op gewezen, dat propaganda voor de uitgifte van grond in erfpacht niet een speciaal punt is van het program van de P.v.d.A., ten minste toen niet. Men kan nog wel alle kanten uit en dat is ook wel prettig. In de meeste gemeenten wordt voor woningbouw in het al gemeen verkoop van grond toegepast, zegt de schrijver, J. Bommer. En hij wijst op de gebundelde schriftelijke cursus voor P.v.d.A.-raadsleden 1948/'49. Hoewel men in het algemeen aan erfpacht de voorkeur geeft, moet men erkennen, dat deze vraag niet meer van zo grote principiële betekenis is als voorheen. Die is stellig verminderd bij vroeger vergeleken. Het argument, dat de waardestijging van de grond aan de gemeente ten goede moet komen, heeft veel van zijn kracht ver loren. In de eerste plaats lijkt waardestijging van de grond, aldus de schrijver, niet meer zo natuurlijk als in de periode van de snelle uitbreiding der steden. Die groeien niet meer zo snel, stellig niet ongelimiteerd. En bij meer spreiding der bevolking komt er een mo ment, dat de waardestijging ophoudt. Voorts wordt de bestemming van de grond nu publiekrechtelijk geregeld door de uitbreidingsplannen. Uit dit artikel blijkt dus, dat men ook binnen iedere partij een beetje van mening kan verschillen over deze kwestie. Spr. meent, dat het niet te voorzien is, dat in Leeuwarden in de woonwijken, waarin thans gebouwd wordt, straks de grond op rigoureuze wijze weer zal worden teruggenomen. Het moge de raad bekend zijn, dat spr. c.s. sterke voorstanders zijn van verkoop, wanneer het maar enigszins mogelijk is. Nog een kleine opmerking wil spr. maken over het reglement van orde. Hij wil aansluiten bij hetgeen de heer Van der Veen heeft gezegd, maar aan de andere kant bij wat de Voorzitter zeide. Spr. ziet het niet als een belangrijk vraagstuk. Het kan nog wel even uitstel lijden, maar mocht het college het in studie nemen, dan zou spr. even de aandacht willen vragen voor de artt. 24 en 25. Deze betreffen het ontnemen van het woord en het verbod voor de leden om twee maal achtereen over dezelfde zaak het woord te voeren. Spr. constateert, dat de praktijk wel enigszins anders is dan in het reglement is omschreven. Hij gaat hier echter spoedshalve niet op in. Het lijkt hem beter over de Woonruimtewet niet al te veel te zeggen. Op hetgeen de heer Van der Veen heeft opgemerkt gaat spr. met enig voorbehoud in. De algemene tendenz, n.l. het scheppen van een sfeer van vertrouwen bij de burgerij, heeft hem wel getrof fen en daarbij kan hij zich wel aansluiten. Men heeft wel vertrouwen, maar wil het wel graag bevestigd zien. Het publiceren van de richtlijnen, al was het al leen maar vertrouwelijk voor de raad, zou spr. toe juichen. De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat het de heer De Jong niet onbekend zal zijn, dat de raadsleden destijds volledig omtrent deze kwestie zijn ingelicht en in de toen vastgestelde richtlijnen is nadien geen wijziging gebracht. Dus lijkt spr. de gestelde vraag volkomen overbodig. Herhaling van de discussie lijkt hem vruch teloos en deze heeft alleen tot gevolg, dat men ver wachtingen wekt, die niet gehonoreerd kunnen worden. En als er iets gevaarlijk is, dan is het dit. Daarvoor is de zaak te ernstig. De heer Van der Schaaf (weth.) noemt de opmerking van de heer Mani, dat één plan voor 16 winkels voor een nieuw stadsgedeelte beter is dan twee plannen voor 8 winkels, er even naast, omdat het uitbreidingsplan conform het raadsbesluit is vastgesteld. In andere gevallen hebben B. en W. ook liever een wat groter winkelcentrum dan twee kleine, zoals in het uitbrei dingsplan Greunsweg (P. Stuyvesantweg). Spr. heeft de opmerking echter gehoord en zal die op zich laten inwerken. De heer IJtsma heeft gezegd, dat de planning bij de woningwetbouw wel te wensen heeft overgelaten. Nu was het natuurlijk in het oude systeem zo, dat, wanneer het bouwvolume uitgeput was, er niet meer woningen gebouwd mochten worden en er werkloosheid kon ont staan. B. en W. hebben thans tot taak, nu er bij het nieuwe systeem andere mogelijkheden zijn, dit te voor komen. De aandacht van het college blijft hier stellig op gericht. De heer Rutkens heeft zich verweerd tegen wat spr. vanmorgen heeft gezegd, maar hij heeft bij spr. niet de indruk weggenomen, dat hij de woningnood in Am sterdam belangrijker vindt dan die in Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 10