30
31
De Voorzitter zou nu, aangezien het 6 minuten voor 6
is, willen voorstellen te pauzeren tot 7.30 uur.
Hierna wordt de vergadering geschorst.
Om 7.30 uur wordt de vergadering heropend.
Thans ook afwezig: Mevr. Dr. Blanksma-Kok.
Volgno. 132. Gemeentelijke badinrichting f 15.025,
De heer IJtsma zou graag, zoals hij in de sectie ook
al heeft gedaan, het college in overweging willen geven
de mogelijkheid te onderzoeken tot inrichting van bad
huizen op meerdere plaatsen in de stad. In de jaren na
de oorlog is de stad erg gegroeid en daarom meent spr.,
dat er aanleiding is tot het instellen van een zodanig
onderzoek. Hij voelt niet veel voor een verdere cen
tralisatie door middel van uitbreiding van de bestaande
badinrichting; blijkens de mem.v.a. bestaat de moge
lijkheid hiertoe trouwens ook niet. Was deze echter
wel aanwezig, dan zou het toch niet wenselijk zijn, de
badgelegenheid in deze gemeente te concentreren op
één punt
Spr. is er zich van bewust, dat, als het badhuis iets
evenrediger zou kunnen worden gebruikt, de zaak ge
makkelijker zou liggen. Op vrijdag en zaterdag is het
veel te druk, maar op de andere dagen van de week is
het badhuis onderbezet. Het is blijkbaar een Friese, of
misschien ook wel een specifiek Leeuwarder, gewoonte
op een der laatste dagen van de week naar het badhuis
te gaan, maar wellicht is het mogelijk aantrekkelijker
tarieven op te stellen voor de eerste dagen van de
week, waardoor meer spreiding over de gehele week
wordt verkregen.
Het verheugt ons, aldus de heer Rutkens, dat, nadat
wij verleden jaar de wenselijkheid tot het inrichten van
meerdere badhuizen in andere gedeelten van de stad
naar voren hebben gebracht, deze gedachte nu ge
steund wordt door de P.v.d.A. (De heer Wiersma: Het
komt wel!)
Wij sluiten ons daarom graag aan bij wat de heer
IJtsma over deze materie ter tafel heeft gebracht. Ook
wij zouden gaarne zien, dat B. en W. er toe overgaan
een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid van
het inrichten van meerdere badhuizen, vooral, omdat,
zoals de raad bekend zal zijn, de capaciteit van de
bestaande badinrichting te klein is om de toestromende
gebruikers te verwerken. Het is niet prettig voor de
genen, die aangewezen zijn op de badinrichting, daar
hun zaterdagmiddag voor een groot deel te moeten
doorbrengen, al maar wachtende totdat men aan de
beurt is voor datgene, waarvoor men gekomen is.
Volgens inlichtingen, die de heer Van der Schaaf
(weth.) verstrekt zijn door de dienst van Openbare
Werken, bevindt zich de badinrichting in haar huidige
vorm niet in een al te beste situatie en zou een ver
nieuwing t.z.t. wel gewenst zijn. Deze is misschien te
meer gewenst, doordat het gebouw van Openbare Wer
ken door uitzetting van de dienst wel enige uitbreiding
behoeft. Men zou dus ter zake allerlei gedachten kun
nen krijgen, maar die zijn op het ogenblik nog niet in
een zó ver gevorderd stadium, dat het nut heeft, daar
over iets los te laten. De heer IJtsma heeft verschillen
de wensen naar voren gebracht en gevraagd, of niet
door een andere tarifering het gebruik misschien over
wat meer tijden zou kunnen worden verspreid. Spr.
meent te weten, dat er ook thans reeds voor bepaalde
tijden bepaalde tarieven gelden, maar of dit zo ver kan
worden doorgetrokken, dat deze badinrichting alles kan
opvangen wat in de stad aan behoefte op dit terrein
leeft, zou hij zo niet kunnen zeggen. Het is echter
zeker een onderzoek waard. Spr. kan er overigens op
wijzen -ook in antwoord op hetgeen de heer Rutkens
heeft opgemerkt dat hier natuurlijk nog wel een
andere gelegenheid is, waar men ook op verschillende
wijzen een bad kan nemen, n.l. de Overdekte. En spr.
meent ook, dat in Huizum, in het gebouw van Het
Groene Kruis, een badgelegenheid is.
Al met al wil hij wel zeggen, dat het zijn nut kan heb
ben, deze zaak in haar geheel in de beschouwing te
betrekken, al zal het wel niet nodig zijn om er een
E.T.I.F.-rapport over te doen uitbrengen. Want B. en W.
zien het zo, dat van een badinrichting toch eigenlijk het
aantal klanten afneemt, doordat de douches in de par
ticuliere woningen vrij sterk in aantal toenemen. Door
de veranderingen, die op dit gebied in de stad plaats
hebben, zal er dus een vrij beperkt gebied voor de
badinrichting overblijven.
Volgno. 132 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 138. Toiletinrlchting in de Oude Waag, enz.
f 5.440,—.
De heer Schootstra zou, indachtig aan het feit, dat
het woord „frappez frappez toujours" ten slotte vaak
wel enig effect sorteert, de aandacht nog eens willen
vestigen op de Oude Waag. Meer dan eens is in deze
raad naar voren gebracht, dat men graag zou zien, dat
die een betere bestemming had dan thans. Daar in de
mem.v.a. is geantwoord, dat verplaatsing van de toilet
inrichting en van de transformator nog steeds bij
B. en W. in onderzoek is, zou spr. willen vragen, of het
mogelijk is, dat onderzoek te beëindigen en met des
betreffende voorstellen bij de raad te komen. Mochten
er reeds bepaalde bezwaren tegen verplaatsing naar
voren zijn gekomen of acht men deze niet mogelijk,
dan zou spr. het toch op prijs stellen, de argumenten
daartegen in elk geval te mogen vernemen.
De heer Van der Schaaf (weth.) heeft, als hij goed
heeft gelezen, boven dit hoofdstuk „Volksgezondheid"'
zien staan, maar daar heeft hij tot dusverre nog niet
zo heel veel van gemerkt. De heer Schootstra wil de
toiletinrichting waarschijnlijk gaarne zien verplaatst
om de Oude Waag in haar oude glorie te herstellen.
Het grootste bezwaar is overigens niet gelegen in de
toiletinrichting, maar in het transformatorstation.
B. en W. zijn daar zeer ernstig mee bezig geweest.
Er is n.l. een plan, dat ook technisch goed is bekeken,
om de toiletinrichting ondergronds te maken. Maar zou
ook het transformatorstation ondergronds gemaakt
worden, dan komt men op zo enorme kosten, dat
B. en W. nog geen vrijmoedigheid hebben kunnen vin
den, daarvoor bij de raad aan te kloppen. Hoewel spr.
er persoonlijk veel voor gevoelt de Waag geheel vrij te
maken van de diensten, die daar op het ogenblik in
zijn gevestigd, ziet hij toch met het oog op de stand
van de begroting niet een oplossing op korte termijn,
wat uit hoofde van andere overwegingen wel gewenst
zou zijn. De kosten lopen n.l. in de tonnen. Al met al
zal de oplossing tenminste die, welke B. en W. voor
ogen hebben - wel f 400.000,moeten kosten en dat
is in de tegenwoordige omstandigheden erg bezwaarlijk.
Volgno. 138 wordt onveranderd vastgesteld.
Hoofdstuk V.
De heer IJtsma zou graag in het algemeen over de
volkshuisvesting een opmerking willen maken. Er zijn
soms na een gesprek met een deskundige, aldus spr.,
van die ogenblikken, dat men denkt: „Nu heb ik een
origineel idee". In de sectievergadering, waarin hij zo'n
idee ter sprake bracht, bleek echter, dat het niet origi
neel was. Spr. bedoelt het gebruik van het warme
koelwater van het P.E.B. Door het antwoord in de
mem.v.a. heeft hij een klein beetje het gevoel, alsof
hij met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Omdat
hij toevallig hierbij de Lange Negen genoemd heeft,
wordt in de mem.v.a. gezegd, dat deze huizen gebouwd
worden door de Vereniging voor Volkshuisvesting.
Maar dat is eigenlijk geen antwoord op de door spr.
gestelde vraag: Is het ook mogelijk, dat het warme
koelwater, afkomstig van het P.E.B. en dat op het
ogenblik wegvloeit, te algemenen nutte aan te wen
den? Mocht het college hier niet een, twee, drie ant
woord op kunnen geven, dan ware het misschien aan
te bevelen, een onderzoek door deskundigen in te stel
len.
De heer Tiekstra (weth.) antwoordt, dat hij wel ten
zeerste betwijfelt, of wat de heer IJtsma vraagt moge
lijk is. Er is hier sprake van water en warm water,
maar de gemeente heeft geen waterleidingbedrijf.
Spr. gelooft te moeten volstaan met deze zaak zo te
verklaren: De vraag in het sectieverslag luidt: „Een
lid stelde de vraag, of wellicht bij de bouw van wonin
gen nabij de Lange Negen voor verwarmingsdoeleinden
gebruik zou kunnen worden gemaakt van het afge
werkte koelwater van de elektrische centrale van het
P.E.B.". Uiteraard kwam de gedachte automatisch op
woningen van de Vereniging voor Volkshuisvesting.
Het is het college bekend, dat die zaak tussen de be
trokken architect en de directie van het P.E.B. is be
sproken. De vraag, welke bestemming eventueel zou
kunnen worden gegeven aan het afgewerkte koelwater
van het P.E.B., vermag het college op dit moment niet
te beoordelen, maar, mocht hier inderdaad een moge
lijkheid liggen, dan kunnen B. en W. die altijd nog eens
gaan bekijken. Verder durft spr. op dit moment stellig
niet te gaan.
De Voorzitter zou hieraan willen toevoegen, dat deze
zaak al voor de oorlog de aandacht van het gemeente
bestuur heeft gehad, toen de oude centrale nog in
werking was, maar tot vandaag zijn het gemeentebe
stuur nog geen praktische suggesties gedaan.
Volgno. 152. Uitvoering der Woonruimtewet
f 57.605,
De heer W. M. de Jong wil bij deze post een kleine
opmerking maken.
Een van de leden der commissie ex art. 8 is ge
meente-ambtenaar. Nu is het op zichzelf onbelangrijk,
dat dit lid presentiegeld zou genieten, maar het moet
wel altijd duidelijk zijn, dat ook dit lid een onafhanke
lijk lid is en dus niet zitting heeft in zijn kwaliteit van
gemeente-ambtenaar, die zijn directieven van het col
lege ontvangt. Er behoeft geen verwarring te ont
staan bij een goede beschouwing van deze zaak. Maar
er is wel eens iets ter sprake geweest, ook in deze
raad, waaruit bleek, dat het niet iedereen duidelijk was.
Daarom wil spr. de vraag stellen, of het niet goed zou
zijn dit lid precies gelijk als de andere leden te be
handelen. Het is niet een kwestie van presentiegeld,
maar van de positie van dat lid in de commissie.
De Voorzitter kan daar direct op antwoorden, dat
dit lid wel degelijk in die commissie is gekozen, omdat
hij een bepaalde ambtelijke functie vervult. Anders was
hij daar niet in gekozen. Hij doet dit werk in dienst
tijd (de heer W. M. de Jong: Dat mag niet gelden.) en
B. en W. zien geen enkele reden, waarom hij bovendien
presentiegeld zou moeten ontvangen. Geheel los er van
staat het punt, dat hij onafhankelijk is. Hij wordt ook
als zodanig door B. en W. beschouwd.
Volgno. 152 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 166. Onderhoud van straten en pleinen
f 524.265,
De heer K. de Jong zegt, dat onder dit volgnummer
in het sectie-verslag in verband met de uitvoering van
plannen voor een grote tunnel voor motorvoertuigen
bij de overweg in de Schrans is opgemerkt, dat het
aanbeveling zou verdienen, reeds op korte termijn een
kleine tunnel voor voetgangers en rijwielen te maken.
Daar wordt op geantwoord: „Wij zullen ons stand
punt eerst definitief bepalen, nadat de voorbereiding
verder is gevorderd". Spr. meent, dat, ook al zou men
in de toekomst overgaan tot het maken van een tunnel,
zoals die bedoeld is in het bekende tunnelplan, onaf
hankelijk daarvan wel een voetgangerstunnel gemaakt
kan worden. Die laatste moet er t.z.t. toch komen.
Wanneer men daar nu een begin mee zou maken, be
hoeft dat het maken van de grote tunnel, die onge
twijfeld op een andere plaats zal komen, niet in de
weg te staan. De voetgangerstunnel zou een plaats
kunnen krijgen vlak bij de overweg. Spr. gelooft zeer
sterk, dat, wanneer daaraan op korte termijn kan
worden tegemoetgekomen, dit op zichzelf niet tot een
extra hoge investering aanleiding zal behoeven te geven.
Die tunnel zou zodanig ingericht kunnen worden, dat
zij ook geschikt is voor het vervoeren van rijwielen,
zonder dat het daarom nog een rijwieltunnel zou zijn.
Men zou hier rijwielen kunnen meevoeren, zonder ze
te berijden. Door deze partiële oplossing van het pro
bleem zou toch wel ter dege een groot brok ellende
tot het verleden kunnen gaan behoren.
Spr. zou ten zeerste, mede namens zijn fractie, in
afwachting van de plannen voor een grote tunnel,
voor uitvoering op korte termijn van deze voetgan
gerstunnel willen pleiten. Daardoor wordt aan de ern
stige bezwaren tegen het verkeersprobleem bij de
Schrans in zo groot mogelijke mate tegemoetgekomen.
Misschien zouden B. en W. in de loop van het jaar met
een voorstel bij de raad kunnen komen.
De hear Santema seit, dat it ünderwerp, dat de hear
De Jong hjir krekt oansnien hat, ek de bilangstelling
fan syn fraksje hat. En wol omdat dit ien fan de for-
naemste forkearsieren, ien fan de fornaemste ynfals-
poarten fan de stêd rekket, mar op 'e eftergroun fan
dit forkearsfraechstik stiet noch in greater fraechstik
en dat is it aloan greater wurdende stêdsdiel, dat
Huzum hjit, en it aloan tanimmende tal auto's, motor-
fytsen en gewoane fytsen, dat dizze wei lans de stêd
binnenkomt. It sil de fraech wêze, as nou in partiële
wiziging of oplossing fan de fraechstikken fan it for-
kear dizze wei lans foar in lange tiid eigentlik wol
foldwaende wêze sil. Spr. foar him twivelet der wol
oan, to mear, omdat de forkearsdeskundige üthaldt,
dat yn de takomst ek noch folie mear forkear forwach-
te wurde kin en dan sil in tunnel foar fuotgongers en
fytsers natuerlik mar foar in biheind diel in oplossing
wêze. In greatere tunnel foar auto's en oar ridend for
kear, dat dêrby rekkene wurde kin, sil natuerlik wol
wer in stap yn 'e goede rjochting wêze, hoewol neffens
spr. syn bitinken noch altyd net de oplossing.
Yn 'e seksjes is der op 'e nij wer oer praet, oft
B. en W. har wol oan ien wei yn forbining stelle mei
de Ned. Spoarwegen om foar dit fraechstik noch yn
greater forban in oplossing to siikjen. Der is yn 'e
léste tiid noch al ris sprake fan in kopstasion, dat
in totale wiziging jaen sil fan dit hiele fraechstik.
Dy spoarwei, dy't dêr nou sa'n stean-yn-'e-wei is,
is oanlein yn in tiid, doe't noch hielendal net oan 'e
kimen to sjen wie, dat yn 'e takomst op dy aide
Ljouwerterwei, de aide sédyk, de Oeriselske strjitwei
foar great forkear oanlein wurde soe. Eigentlik is doe
in flater bigongen, dêr't de gemeente nou mei sit. Dy
spoarlyn leit nou hjoed-de-dei midden yn 'e stêd. It is
in stean-yn-'e-wei fan de earste oarder. En moat nou
in oplossing yn de sin, lyk as yn 'e léste tiid al yn 'e
parse to lézen west hat, n.l. dat dizze spoarlyn forlein
wurde moat, hielendal oan 'e kant lein wurde? Spr.
leaut, dat men, as men foarütsjocht, op 'en dür dit
probleem dochs nea üntrinne kin. Spr. hat lésten sein,
doe't yn 'e rie it tichtsmiten fan 'e Keizersgrêft oan
de oarder wie, dat dit mar in tydlike oplossing wie.
Sa sil der op 'en dür net oan to üntkommen wêze,
dit geweldich greate fraechstik op to lossen. Hy leaut,
dat der in great foardiel foaroer stiet, as op it plak,
dêr't hjoed de spoarlyn leit, yn 'e takomst in soarte
fan boulevard komt, in brede wei. En it sil yn it easten
oan it yndustrysintrum gelegenheit jaen foar oanfier
fan grounstoffen en ütfier fan produkten. Spr. soe sa
sizze, dat de stêd dêr in stik mei woun hawwe soe.
Hy wit wol, dat B. en W. oan dizze saek har oan-
dacht jowe en ek wol probearje by de N.S. om mei-
wurking to freegjen, mar de rie oan't nou ta noch
altiten tof reden stelle moasten mei it sizzen: de Spoar
wegen wolle it net.
It is foar spr. lykwols de fraech, oft it deistich bi-
stjür fan de gemeente en de rie dêryn birêste moatte.
Hy soe B. en W. op dit momint jitris oantrünje wolle
net op to halden harren mei de Spoarwegen yn for
bining to stellen en yn dizze sin foar de takomst in
oplossing fan dit geweldige fraechstik to siikjen.
De heer Van Balen Walter heeft in de sectievergade
ring gevraagd om geen gebruik meer te maken van
koperslakkeien in verband met de gladheid van dit
materiaal. Het antwoord van B. en W. is, dat dit reeds
sedert lang niet meer geschiedt. Nu kan hierbij sprake
zijn van een verschil in uitleg of een taalkundig ver
schil, maar spr. meent te moeten constateren, dat hier
in de stad nog wel degelijk gebruik wordt gemaakt
van koperslakkeien. Diverse stukken straat zijn nog