3 De heer Vellenga (weth.) kan vrij kort zijn en aan sluiten bij wat de heer De Jong heeft opgemerkt. Deze advertentiecampagne kan men niet toeschrijven aan de Stichting Volkscredietbank, maar is gevoerd door de organisatie, die de heer De Jong zo juist heeft ge noemd, het C.B.I. Spr. moge er deze opmerking aan toevoegen. Bij dit instituut heeft de gedachte gespeeld: Hier is een zekere ontwikkeling gaande; iets wat steeds meer om zich heen grijpt. En nu is het een feit, dat in onze ogen mala fide afbetalingszaken vaak wel op grote schaal adver teren en de mensen animeren om op hun voorwaarden te kopen. Daarom wil het Credietbemiddelingsinstituut het publiek als tegengif dit voorhouden: Begeef U niet op dit terrein, maar koop op verantwoorde wijze op krediet of afbetaling. Op zichzelf is dit onderwerp niet aan de orde, nu de raad de begroting van de Stichting Volkscredietbank voor zich heeft. De hear Van der Meer is it mei de hear De Jong en de wethalder iens, dat it in adfortinsje fan it C.B.I. wie; hy hat de saken wol in bytsje trochinoar helle. It giet him allinnich lykwols hjirom, dat nei syn bitinken it animearjen fan it keapjen op öfbitelling net bést is. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., sub c. Punt 2 (bijlage no. 15). De Voorzitter stelt voor, over te gaan tot het houden van algemene beschouwingen. Naar de mening van de heer Mani zijn er prettiger za ken te behandelen dan een begroting die noodgedwon gen moet worden opgezet op een wijze, zoals thans is geschied. Het is wel zeer teleurstellend, dat in een tijd van hoogconjunctuur men spreekt zelfs wel van een super hoogconjunctuur een groot gedeelte van de Neder landse gemeenten in feite armlastig is. Er wordt ge zegd, dat de voor 1956 geldende regeling neerkomt op bevriezing van de uitkering op het peil van 1955. Maar is het eigenlijk niet zo, dat gesproken moet worden van een bevriezing van het verzorgingspeil van vóór 1940? Door de crisis van de dertiger jaren immers was door de toen gevoerde politiek van aanpassing op elk gebied, een belangrijke achterstand ontstaan op vele terreinen van het maatschappelijk leven. In de oor logsjaren werd die achterstand nog groter en de be rooide schatkist liet direct na 1945 uiteraard niet toe, dat de lijn in gunstige zin kon worden omgebogen. Daarna kwam echter een haast wonderbaarlijke weder geboorte van ons economisch leven tot stand, mede dank zij een voortreffelijk gevoerd financieel beleid en een bewonderenswaardige zelfbeheersing van de Neder landse arbeider. Echter met name onze gemeente heeft door de bestaande financiële verhouding tussen rijk en gemeenten maar zeer mondjesmaat kunnen profiteren van deze verbeterde algemene omstandigheden en op trekking van het verzorgingspeil heeft dan ook slechts ten dele plaats kunnen vinden. Was het nu zo, dat men zich in deze tijd van welvaart zekere beperkingen ging opleggen om daardoor eventueel straks, in een tijd van neergang, de moeilijkheden beter te kunnen opvangen, spr. zou er nog enigszins vrede mee kunnen hebben. Maar tot dusver heeft hij nog niet veel kunnen be merken van het kweken van een behoorlijke reserve en toch lijkt hem dat wel nodig, want helaas kan hij nog steeds niet geloven in een .prosperity for ever". De raad kan naar zijn mening maar één ding doen en dat is het college alle mogelijke steun verlenen bij zijn po gingen om een zo gunstig mogelijk resultaat in Den Haag te bereiken. Dat B. en W. in deze diligent zijn, staat bij spr. vast. Spr. had het zoëven over de tegenwoordige periode van hoogconjunctuur; een duidelijk bewijs hiervan is wel het geringe werkloosheidscijfer in het gehele land. Dat in Leeuwarden de werkloosheid gedurende het ge hele jaar 1955 nog geringer was dan het jaar daarvoor, stemt tot grote vreugde. Hij moge echter herhalen wat hij zojuist zei, n.l., dat hij helaas niet geloven kan in een altijd durende wel vaart. In verband hiermede heeft hij met enige zorg in de mem.v.a. gelezen, dat op dit moment geen uitge werkte plannen voorhanden zijn van aanvullende wer ken, die bij de P.C.W. kunnen worden ingediend. Met klem wil hij er namens zijn fractie op aandringen, dat hieraan door B. en W. spoedig grote aandacht wordt geschonken. Thans zou hij een enkele opmerking willen maken betreffende de lijst met investeringen voor de eerst komende negen jaren. De volgorde van de uit te voeren werken lijkt hem niet altijd even logisch. Het komt hem voor, dat na de verbetering van de Prins Hendrikbrug de Schaverneksbrug een der eerste projecten moet zijn, dat in behandeling wordt genomen. Immers dan alleen kan de verbetering van de eerstgenoemde brug volle dig tot haar recht komen. Het komt hem juist voor, dat de vernieuwing van de Oosterbrug plaats heeft vóór de aanleg van de rondweg zuid-oost, omdat juist dan de oude traverse nog het belangrijkst is, vooral ook, omdat mag worden aangenomen, dat de verbete ring van de Keizersgracht vrij spoedig haar beslag zal krijgen. Met grote voldoening heeft hij kennis genomen van het feit, dat op de urgentielijst zijn gezet de plannen voor het stichten van een aula op de begraafplaats, de uitbreiding van het stadhuis en de bouw van een nieuw gemeenteziekenhuis. Het antwoord, dat het college geeft op de in de sec ties gestelde vraag, of B. en W. inlichtingen kunnen verstrekken over een wijziging in het beleid van de regering t.a.v. de woningbouw, waardoor, meer dan tot dusver, bij de verdeling van het bouwvolume reke ning zal worden gehouden met de ter plaatse beschik bare bouwcapaciteit, is hem niet recht duidelijk. Hij meent, dat deze koerswijziging in het beleid er inder daad is en dat zij voor het gemeentebestuur van Am sterdam aanleiding is geweest om op een zeer afkeu renswaardige wijze bouwvakarbeiders te werven in andere delen van het land. Na de striemende woorden en de felle protesten, die in andere gemeenteraden hier over reeds zijn gesproken, lijkt het spr. niet nodig, het hier nog eens dunnetjes over te doen. Wel zou hij het op prijs stellen van het college te mogen vernemen, welke stappen zijn gedaan en eventueel nog zullen wor den gedaan om aan deze praktijken paal en perk te stellen. Ook zou hij gaarne weten welk resultaat deze werving in onze gemeente heeft gehad. Indien nu echter de volumetoewijzing volgens deze nieuwe richtlijnen plaats vindt, welke gevolgen heeft dit dan voor onze gemeente? Kan het college daarover ook nadere in lichtingen verstrekken? Indien het niet over de nodige gegevens beschikt, is het dan bereid hiernaar op korte termijn een onderzoek in te stellen en de raad het re sultaat hiervan zo spoedig mogelijk mede te delen? En zo zitten wij dan, aldus spr., weer middenin het meest uitzichtloze probleem van deze tijd: de woning nood. Men kan er lang over praten. Men kan hier nog eens trachten te schilderen het onnoemelijke leed, dat hierdoor wordt veroorzaakt; de morele verwording en de zedelijke verwildering, die hierdoor kunnen ontstaan, maar daarmee heft men het probleem als zodanig niet op. Wat de raad alleen maar kan doen, is steeds weer aandringen op een rechtvaardige verdeling van het bouwvolume. En strikt gelijkelijk dragen van de lasten van deze armoede is het minste wat men mag eisen. Dat het college alles doet om dit te bereiken, staat bij spr. vast en namens zijn fractie wil hij hier nog eens gaarne verklaren, dat op haar volle medewerking bij voortduring gerekend kan worden. Indien het probleem niet is op te lossen met de tot nu toe gangbare normen, dan zijn spr. c.s. bereid om mede te werken aan een wijziging van deze normen, mits zij maar meer volume opleveren. Reeds enkele keren is in de fractie van de P.v.d.A. bij het behandelen van voorgestelde uitbreidingsplannen de vraag gesteld, of deze niet van te beperkte opzet waren. De vrees werd geuit, dat daardoor de logische opbouw van een nieuwe stadswijk bij verdere uitbreiding wel eens in het gedrang kon komen. Met name werd daarbij dan naar voren gebracht, of het niet juister zou zijn in zulk een nieuwe wijk een werkelijk winkel centrum te plannen in plaats van zo hier en daar een enkele of enkele winkels neer te strooien. Het werd waarschijnlijk geacht, dat hierdoor zo'n stadsdeel een betere eenheid zou vormen en het zou kunnen bijdragen tot versterking van de wijkgedachte. Spr. zou het zeer op prijs stellen hierover de mening van het college te mogen vernemen. Gaarna zou hij bij deze algemene beschouwingen ook even de blik terug willen laten gaan naar het jaar 1955, omdat het hem tevens de mogelijkheid geeft daarbij enige wensen naar voren te brengen. De activiteiten, die beoogden Leeuwarden meer in het centrum van de belangstelling te plaatsen, waren wat minder spectaculair dan het jaar daarvoor. Maar toch mogen de gemeentelijke sportweek en de „avon den in de Friese Lusthof" met ere worden genoemd. Bij het eerstgenoemde evenement is nog weer eens gebleken, dat het eigenlijk onmogelijk is een waarlijk groots opgezet athletiekprogra mma uit te voeren, wan neer men niet kan beschikken over een sintelbaan. En welk een steun zou het niet bieden aan het werk van de plaatselijke verenigingen op dit gebied, indien zij van een dergelijke baan gebruik zouden kunnen maken. Spr. durft dan ook met klem aan het college te ver zoeken hieraan spoedig zijn volle aandacht te willen schenken. En nu de „Friese Lusthof". Wat is er, aldus spr., veel verbeterd in onze „Prinsetün" en wat liggen daar nog een mogelijkheden! Het zou welhaast een ideaal oord zijn voor het geven van uitvoeringen op velerlei ge bied, indien de afstand tussen uitvoerenden en toe hoorders en óf toeschouwers in letterlijke, en daardoor ook in figuurlijke zin, niet zo groot was. Pas wanneer daarin een afdoende verbetering is gebracht, kan de tuin waarlijk het cultureel centrum van Leeuwarden worden. Alhoewel dit op een geheel ander vlak ligt, mag ook met grote vreugde worden gedacht aan de massale en eensgezinde viering van het feest, dat ons land 10 jaren te voren werd bevrijd. Van harte hopen spr. c.s., dat de Leeuwarder bevolking ook dit jaar de sterke innerlijke behoefte zal gevoelen, om op de vijfde mei tot een waardige herdenking te komen. Ofschoon uit het antwoord, dat wordt gegeven op de vraag betreffende de opheffing van het verbod van arbeid voor de gehuwde vrouw in dienst van de ge meente, niet valt op te maken, of het binnenkort door het college bij de raad in te dienen voorstel tot wijzi ging van het algemeen ambtenarenreglement ook in derdaad een punt zal bevatten, dat op deze zaak be trekking heeft, zullen spr. c.s. hierover thans niet het woord voeren en dit wijzigingsvoorstel met belang stelling tegemoet zien. Verschillende belangrijke zaken, zoals het tunnelplan, het aardgasvraagstuk, de centrale riolering, het be- jaardenvraagstuk en de verlichting zal spr. niet in zijn algemene beschouwingen behandelen; eventueel komen hij c.s. hierop bij de betreffende volgnummers nog wel terug. Wel mag hij al vast mededelen, dat de door zijn fractie aangekondigde behandeling van het erfpachts- vraagstuk door zijn fractiegenoot J. H. de Vries zal plaats hebben. Met de wens en de verwachting uit te spreken, dat het college ook dit jaar weer een progressief beleid zal voeren en met de toezegging, dat zijn fractie daaraan vanzelfsprekend gaarne zal medewerken, zou spr. deze algemene beschouwingen willen besluiten. De heer K. de Jong wil namens zijn fractie gaarne enkele opmerkingen maken over de gemeente-financiën. Nu het eigen belastinggebied van de gemeente vrijwel is verdwenen, hangt haar wel en wee praktisch geheel af van de uitkeringen uit het gemeentefonds. De ge meente mag, eventueel in verbond met andere gemeen ten, verlangen, dat haar van rijkswege een redelijke grondslag voor een zelfstandig eigen beleid wordt ge boden door toekenning van een voor haar behoeften voldoend, wettelijk vastgelegd, aandeel in de opbrengst van de rijksmiddelen. Het opkomen voor de eigen zelf standigheid der gemeente is hierbij een zaak, die steeds de aandacht van de raad vereist. Te meer geldt dit in deze tijd, nu de ontwikkeling met betrekking tot de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten leidt tot toenemende centralisatie en nivellering. Van de maatregelen van het vorige jaar i.z. belas tingverlaging ondervindt ook de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten de terugslag. Leidt belasting verlaging van het Rijk veelal tot meerdere welvaart voor het bedrijfsleven en daardoor indirect via deze grotere welvaart weer tot meevallers in de belasting opbrengsten voor het Rijk, de gemeenten kennen deze indirecte bron niet. Integendeel, ten gevolge van de belastingverlaging bij het Rijk bestaat de neiging de ge meenten terug te dringen op een te smalle financiële basis. Alle gemeenten over één kam scheren, gaat nu eenmaal niet, vandaar het aanvankelijk openstellen van de mogelijkheid tot het toekennen van een nieuwe sub jectieve verhoging van de algemene uitkering. Nu 535 gemeenten aanspraak meenden te moeten maken op deze subjectieve verhoging, is het de vraag, hoeveel daarvan terecht zal komen. De opmerking van de minister, dat de gemeenten voor hun uitgaven-politiek rekening dienen te houden met de werkelijk beschik bare middelen, klinkt niet bepaald hoopvol. In dit ver band vragen spr. c.s. zich af, wat men moet denken van het lijstje van noodzakelijke, c.q. wenselijke investe ringen in de jaren 1955—1964, zoals dit bij de begroting ter inzage is gelegd, voor 10 jaar tijds een totaal be drag van 136 miljoen. Het lijkt er in de verste verte niet op, dat dit op de huidige basis mogelijk is. Wat komt er op deze wijze van plannen als die voor de nieuwe veemarkt en de centrale riolering terecht Deze gang van zaken is ernstig. De gemeente raakt op deze wijze door te weinig financiële armslag vleugel lam. Het gemeentebestuur dreigt een lichaam te wor den, dat bij de gratie van Den Haag nog iets mag doen. Een protest dient gehoord te worden tegen het over één kam scheren van alle gemeenten, wanneer zich dat in sterkere mate zou voordoen. Rekening moet ge houden worden met de verscheidenheid, die er in de omstandigheden is, waaronder de gemeenten verkeren. Dat bij die verscheidenheid naar objectieve normen gehandeld dient te worden, is een eerste voorwaarde. Nu het antwoord van de minister op het verzoek om een verhoogde subjectieve uitkering nog op zich laat wachten, is het redelijk, voorshands een afwachtende houding aan te nemen. Mocht dit antwoord in meerdere of mindere mate teleurstellend zijn, dan is een ernstig protest bij de ter zake betrokken instanties op zijn plaats. Het gaat hier om de grondslagen van het ge- meentebestel en daaraan mag niet getornd worden op een wijze, die de eigen verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur te sterk aan banden legt. Een volgend punt, waarover we gaarne iets opmer ken, is de volkshuisvesting. Een moeilijkheid, die in het afgelopen jaar ook in deze gemeente dreigde de kop op te steken, was, dat diverse bouwplannen in hun uit voering vertraagd dreigden te geraken, doordat de be rekende prijs uitging boven de geldende curveprijs, waarnaar van rijkswege wordt gewerkt. De werkelijke bouwkosten, die voor de woningen betaald moeten wor den, liggen veelal hoger dan volgens de normen van het departement is toegestaan. Spr. c.s. hebben de in druk, dat deze normen niet steeds voldoende zijn af gestemd op de prijsverhogingen in de bouwwereld. Om dan toch te kunnen bouwen, is er het gevaar, dat aan de plannen lustig wordt geknoeid, dat de woningen nog een stukje verder worden uitgekleed of althans kwali tatief verslechterd. Voor dit gevaar willen spr. c.s. gaarne waarschuwen. Het komt hun niet denkbeeldig voor, ook al werden in het afgelopen jaar gelukkig de dreigende gevaren afgewend. Een volgenden punt in verband met de woningbouw is de verdeling van het bouwvolume. Naar de thans bekend geworden gegevens wil de minister een nieuw verdelingssysteem gaan hanteren, dat meer is afgestemd op de regionale bouwcapaciteit. Dit systeem zal ongetwijfeld niet kunnen worden toe gepast vóór het jaar 1957, omdat het thans in 1956 gevolgde systeem nog uitgaat van 3-jaars-contingenten. Het volume voor 1956 is dus al verdeeld. Alleen de voor 1956 aangehouden reserve wil de minister ge bruiken om daar, waar werkloosheid onder de bouw vakarbeiders dreigt te ontstaan, in te springen. Het nieuwe systeem brengt mee, dat de arbeidsmarkt in de bouwnijverheid nauwkeurig moet worden gevolgd. De colleges van Ged. Staten en de regionale deskundigen organen zullen hierbij door de minister worden inge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 2