4
5
schakeld. Over deze koerswijziging ten departemente
kan men zich verheugen, omdat, naar men mag aan
nemen, daardoor voor Friesland en voor Leeuwarden
in het bijzonder de kans bestaat een groter bouwvolume
toegewezen te krijgen dan volgens de tot nog toe gel
dende verdelingsmaatstaven mogelijk was. Het systeem
wordt nu: bouwvolume naar ingediende bouwprogram
ma's.
Wat meer zorg baart, is de wijze, waarop de grote
gemeenten, met name Amsterdam en Rotterdam, te
werk zijn gegaan door uit Friesland bouwvakarbeiders
te ronselen op een wijze, die praktisch hierop neer
komt, dat Amsterdam zwarte lonen biedt. Naar de pers
meldt, blijkt intussen, dat de aangeboden extra ver
goedingen voor verhuiskosten, etc. door de gemeente
kas van Amsterdam worden betaald in de vorm van
maatschappelijke steun. Amsterdam beklaagt zich er
over, dat het Ministerie van Sociale Zaken deze extra
vergoedingen van f 200,niet voor zijn rekening wil
nemen, terwijl Rotterdam dit wel klaar heeft kunnen
spelen. Bovendien heeft de wethouder van Amsterdam
medegedeeld, dat het ronselen alleen in die plaatsen ge
schiedt, die men van het departement van Sociale
Zaken heeft opgekregen. De gewestelijke arbeidsbureaus
zijn ingeschakeld en Amsterdam heeft opgave gekre
gen waar werkloze bouwvakarbeiders wonen. Deze
praktijk is naar de mening van spr. c.s. verre van
juist. De gemeentebesturen van Weststellingwerf en
Achtkarspelen hebben in eerste instantie protest-tele
grammen aan de Minister van Volkshuisvesting gezon
den. Nu blijkt, dat het departement van Sociale Zaken
hierbij bemiddeling verleent, is het de vraag, of het pro
test wel aan het juiste kantoor is verzonden. De vraag
van spr. c.s. is allereerst, of het ook bij het college be
kend is, of op bovengenoemde wijze bouwvakarbeiders
uit deze gemeente zijn geronseld. Mocht deze vraag
bevestigend worden beantwoord, dan is de volgende
vraag, of het college ook met hen van mening is, dat
terzake alsnog de nodige protesten dienen te worden
gehoord. In verband met de wijziging in de verdeling
van het bouwvolume zouden zij voorts de vraag willen
stellen, of het college in staat is mede te delen, hoe
bijv. de laatste drie jaar plaatselijk de verhouding is
geweest tussen de beschikbare bouwcapaciteit en de
verbruikte bouwcapaciteit. Wanneer de hiervoor ge
vraagde cijfers mochten uitwijzen, dat de beschikbare
bouwcapaciteit de verbruikte bouwcapaciteit in meer
dere of mindere mate overschrijdt, welke maatregelen
denken B. en W. dan te nemen, om alsnog van het voor
1956 aangehouden reserve-bouwvolume het rechtmatige
deel voor Leeuwarden te ontvangen?
Al deze opmerkingen betreffende de volkshuisvesting
hebben anders niet dan deze doelstelling: hoe kan hier
mee staatsvijand no. 1, de woningnood, worden be
streden? Al het leed en al de ellende, die aan de wo
ningnood vastzitten, laten ons, aldus spr., niet onbe
roerd. Het immorele van de huidige situatie, waarbij
jongelui, willen ze kans op een huis hebben, samen 60
of 65 jaar moeten zijn, is toch wel ontzettend erg.
Iedere kans om aan die ellende tegemoet te komen,
dient h.i. te worden aangegrepen, ook wanneer dit in
normale tijden niet zou mogen. Is er met het bevor
deren van het beschikbaar stellen van lig-, resp. staan
plaatsen voor woonschepen en woonwagens, ook iets
te bereiken om die jongelui te helpen, die zich zelf
willen helpen?
Met betrekking tot eventuele plannen tot het in
stellen van een bureau personeelszaken menen spr. c.s.
tot enige voorzichtigheid te moeten manen. H.i. wordt
daar het beste gewerkt, waar de verantwoordelijkheid
wordt gedecentraliseerd. Een bureau personeelszaken
leidt zo licht tot onnodige centralisatie en verdergaande
massificatie. Bovendien is het de vraag, of het gemeen
telijke apparaat zonder meer vergeleken kan worden
met een commercieel bedrijf. In de gemeentelijke dien
sten is nu eenmaal veel improductieve arbeid en hier
aan verandert een enkele bedrijfseconoom niet veel.
Over het aangekondigde voorstel tot opheffing van
het verbod van arbeid van de gehuwde vrouw in dienst
van de gemeente zullen spr. c.s. t.z.t. bij het voorstel
zelf gaarne de nodige opmerkingen maken. Thans wil
len zij volstaan met te verklaren, dat bij gelijke be
kwaamheid en geschiktheid aan aanstelling van man
nelijk personeel boven vrouwelijk de voorkeur dient te
worden gegeven. In die gevallen, waar de vrouw in het
bijzonder geschikt is voor bepaalde arbeid, kan hierop
een uitzondering worden gemaakt. In de regel dienen
gehuwde vrouwen niet in gemeentedienst te worden
genomen of gehouden. Het vraagstuk van de toelaat
baarheid van de arbeid van de gehuwde vrouw is naar
de mening van spr. c.s. primair een zaak, waarin het
gaat om het behoud van een zede. Men zij voorzichtig
hierin wijziging in de bestaande situatie aan te brengen.
Ten slotte moge spr. mededelen, dat in zijn fractie
waardering is voor het in het afgelopen jaar door het
college gevoerde beleid. Hij c.s. hebben niet de ge
woonte, hiervan in iedere raadsvergadering uiting te
geven. Bij een begrotingszitting is dit naar hun mening
meer in het bijzonder op zijn plaats. Zij danken God,
dat Hij het college van B. en W. en de raadsleden de
gelegenheid heeft geschonken om hun taak naar be
horen te vervullen. Deze afhankelijkheid van de Schep
per en Onderhouder van alle dingen kende het ge
meentebestuur van enkele eeuwen geleden zo sterk, dat
de vergaderingen van de raad werden geopend met een
gebed tot de Allerhoogste. Dit formuliergebed heeft in
een der kamers van het Stadhuis, voorzien van een
keurig lijstje, een plaats gekregen. Men zou de vraag
kunnen stellen, of dit gebed tot God voor het publieke
leven van een wezenlijk element in ons volksleven is
geworden tot een ornament, dat voor velen hoogstens
nog enige z.g. culturele waarde bezit.
Met de bede, dat God B. enW, en de raad ook in het
komende jaar zijn bijstand wil geven, zodat zij zich
met lust en liefde mogen wijden aan de taak, welke hun
als gemeentebestuur gesteld is, wil spr. deze algemene
beschouwingen beëindigen.
De heer Van der Veen meent een zekere matheid te
bespeuren bij de sprekers, die vóór hem aan de alge
mene beschouwingen hebben deelgenomen. Hij vraagt
zich af, of dit komt door het late tijdstip, waarop de
raad deze begroting krijgt te behandelen, of doordat de
problemen elk jaar opnieuw dezelfde zijn en de frisheid
er dus wel wat afgaat. Spr. denkt, zich ook zelf niet
geheel aan deze matheid te kunnen ontworstelen, maar
hij zal toch zijn best doen.
Wanneer wij dan, aldus spr., op 13 maart 1956 ein
delijk de begroting 1956 gaan behandelen, valt aller
eerst op, dat ook in Leeuwarden, waar de begroting
ditmaal wel extra laat is verschenen, de geraamde cij
fers in niet geringe mate hoger liggen dan de vorige
raming. In de aanbiedingsbrief worden verschillende
oorzaken genoemd voor de stijging van de uitgaven-
cijfers. Waar deze sneller stijgen dan de inkomsten,
ontstaat een tekort. Dit is met een ministeriële circu
laire uiteraard niet recht te strijken.
De gemeente heeft de stijging van het prijsniveau
niet in de hand. Aan de uitgavenzijde zijn tal van pos
ten in feite door het Rijk voorgeschreven, tot zelfs in de
subsidiesfeer, waar de rijkssubsidies dikwijls worden
gegeven op voorwaarde, dat de gemeente een bepaald
percentage bijdraagt, een systeem, dat afkeuring ver
dient. Aan de uitgavenzijde heeft de gemeente derhalve
zeer weinig speelruimte, doch aan de inkomstenzijde
ontbreekt die vrijwel geheel. Het is bovendien zo, dat
de gemeente eigenlijk nimmer tijdig en zeker weet op
welke uitkering gerekend kan worden, terwijl de ten
dens bij het Rijk aanwezig is om de meevallers in het
gemeentefonds niet aanstonds ten gunste van de ge
meenten te laten strekken.
Dit alles maakt de positie van de gemeenten niet ge
makkelijk. De weinige speelruimte, welke de gemeente
in feite is gelaten, bepaalt grotendeels het beleid.
Deze begroting geeft spr.'s fractie in de afzonderlijke
posten over het algemeen weinig aanleiding tot kritiek.
Zij kan zich eigenlijk met de voorstellen wel verenigen,
hetgeen inhoudt, dat spr. c.s. in grote lijnen het beleid
van het college als juist beschouwen. Dit wil natuurlijk
niet zeggen, dat zij de samenstelling van het college
niet voor verbetering vatbaar achten.
De punten, welke naar spr.'s mening bij de begroting
besproken dienen te worden, komen vrijwel alle jaar
in jaar uit aan de orde. Naar zijn mening moet daarbij
wederom de chronische woningnood voorop staan. Ter
wijl het hier en daar schijnt voor te komen, dat het
tekort vermindert, zijn er ook gemeenten, waar men
verontwaardigd en verontrust is, wanneer het tekort
constant blijft. Wat moet men hier dan wel niet zijn,
wanneer men de achterstand voortdurend groter ziet
worden! De achtereenvolgende regeringen, die zich alle
intensief met de regeling van de woningbouw hebben
bezig gehouden, hebben geen kans gezien deze nood op
aanvaardbare wijze te lenigen. Daar zij daartoe niet
bekwaam zijn geweest, mag deze regeringen het predi
kaat „onbekwaam" verleend worden. De hoogste wijs
heid schijnt wel steeds te zijn geweest het hanteren
van de rem, hetgeen nimmer verhoging van tempo zal
kunnen veroorzaken. Het merkwaardigste is, dat het
bouwen ten behoeve van het Rijk zelf praktisch nimmer
remsporen laat zien. De regering heeft zich echter niet
alleen niet capabel betoond, doch is er ook niet in ge
slaagd bij de verdeling van bouwvolume de rechtvaar
digheid te betrachten. Er is immers geen rechtvaar
digheid te zien in het systeem, dat tot gevolg heeft ge
had, dat onze gemeente steeds aan het kortste eind
trekt. Door de verdeling eerst per provincie te doen en
op die wijze op de gemeenten met een vertrek-overschot
het kwantum van de andere gemeenten te laten druk
ken, van welk systeem Leeuwarden in het bijzonder
het slachtoffer is geworden, worden de verhoudingen
scheef getrokken en wordt de natuurlijke ontplooi
ing belemmerd.
Jarenlang heeft men hier vaklieden zien weglokken
door aanbod van woonruimte elders, hetgeen naar het
spr. voorkomt, één van de manieren is, waarop con
currentie oneerlijk moet worden genoemd. Het voor
nemen de plaatselijke bouwcapaciteit als maatstaf te
nemen heeft onlangs stof doen opwaaien in verband
met de praktijken van de gemeente Amsterdam. Eer
lijk gezegd gelooft spr., dat de blaam minder op de
hoofdstad valt, dan wel op de auteur van het systeem,
ook al is de wijze, waarop Amsterdam bouwvakarbei
ders aan wil trekken, af te keuren. Spr. is echter van
mening, dat de distributie van bouwcapaciteit, c.q. de
spreiding van bouwvakarbeiders, op zich zelf ook geen
rechtvaardige maatstaf vormt, waarnaar men het bouw
volume kan verdelen. Wanneer plaatselijke capaciteit
renderend gemaakt moet worden, zou z.i. eerder in
een minder stringente bemoeiing van regeringszijde de
oplossing gevonden moeten worden. Hij verwacht re
sultaat van grotere vrijheid op dit gebied.
Het is misschien het juiste moment om in dit ver
band dezerzijds aan het vraagstuk van de erfpacht
enkele woorden te wijden. Spr. c.s. hebben er herhaal
delijk op aangedrongen aan particulieren de gelegen
heid te geven op eigen grond te bouwen, nu daaraan
door velen van hen, die bereid zouden zijn een eigen
huis te doen bouwen, de voorkeur wordt geven, ja, de
mogelijkheid om eigen grond te verkrijgen dikwijls de
doorslag geeft.
Spr. kan hierin moeilijk een principiële kwestie zien.
Het voordeel, dat uitgifte in erfpacht voor de ge
meente heeft, is, dat de grond t.z.t. weer in gemeente
handen terugvalt, waarbij de gemeente wellicht van
waardestijging profiteren kan. Daar staat tegenover,
dat de gemeente al die jaren belangrijke kapitalen heeft
moeten investeren en voor de administratie van een en
ander een apparaat heeft moeten handhaven, zulks,
terwijl de gemeente, wanneer zij de grond nodig heeft,
deze immer via onteigening in het ergste geval
kan verkrijgen. Spr. kan bepaaldelijk niet zien, dat het
erfpachtsysteem voor de gemeente zo grote voordelen
biedt, dat daarnaast niet ruimte voor uitgifte in eigen
dom zou kunnen worden gelaten. De particulier, die
liever éénmaal zijn kapitaal in de grond investeert, dan
de jaarlijkse lasten van de erfpachtscanon te dragen,
kan daarmee, naar het spr. voorkomt, rustig gelukkig
zijn.
Het schijnt tegenwoordig zo te zijn, dat verschillende
instellingen, welke voor haar gebouwen gronden in eigen
dom plachten te krijgen spr. heeft het nu niet over
de situatie in deze gemeente tegenwoordig aan erf
pacht de voorkeur geven, omdat dan de gemeenschap
en niet de instelling zelf de gelden moet investeren. Het
is bovendien zo, dat de vrij snelle waardedaling van
het geld, welke in de laatste tientallen jaren plaats
vond, de canon, naar de verhouding van de tegen
woordige grondwaarde, uiterst gering maakt. Wanneer
de gemeente kapitaal in de grond vastlegt, wordt wel
iswaar na het einde der erfpacht de waardestijging ge
noten, doch ook niet eerder. Spr. meent derhalve, dat
de gemeente, wanneer de beschikbare middelen op an
dere wijze meer rendabel gemaakt kunnen worden, zich
liever van het erfpachtsysteem moet losmaken. Tenzij
men principieel de mogelijkheid, dat een particulier
burger eigenaar zou kunnen zijn van grond, verwerpt
welk principe spr. c.s. niet huldigen meent hij,
dat het goed is, de gegadigden zoveel mogelijk de vrije
keus te laten. Hij vermoedt, dat de animo om een eigen
huis te verwerven aldus kan worden gestimuleerd, het
geen hij een bijzonder gelukkige wijze zou achten om
aan bezitsspreiding steun te geven.
Via deze woningkwesties komt spr. welhaast vanzelf
terecht bij de Woonruimtewet 1947 en wat daaraan
vast zit. Hij acht deze wet een van de minst geslaagde
producten van de nationale wetgever en hij vindt het
beschamend dat deze noodwet in het jaar 1956 nog in
volle werking is. Ons volk is, aldus spr., van oudsher
gegroeid in de behoefte aan een eigen haard, waarin
de overheid zelfs niet dan in zeer uitzonderlijke geval
len kan doordringen. Voor de menselijke ontplooiing en
voor de menselijke bezinning is een veilige plaats, waar
men zich zelf kan zijn, onmisbaar. De jonge mens kan
niet tot ongeschonden wasdom komen zonder eigen
woning, terwijl de ouderen hun geestelijk evenwicht bij
het verlies van een ongestoorde woning dreigen kwijt
te raken. De rampzalige gevolgen van inwoning kent
iedereen, zij het slechts in een fractie van de feitelijke
omvang. De regering heeft op het college van B. en W.
de onmogelijke taak gelegd de aanwezige woonruimte
doelmatig te verdelen. Spr. gebruikt opzettelijk het
woord onmogelijk, omdat hij inderdaad van mening is,
dat die taak niet uitvoerbaar is. In een toestand van
acute nood kan van doelmatige verdeling sprake zijn.
In geval van een chronisch tekort verliest dit woord
alle betekenis. Het aantal gevallen, waarin de bestaan
de toestand de betrokkenen alle levenslust vergalt, is
legio. Ieder raadslid krijgt regelmatig burgers bij zich,
die hun grieven lucht geven. Men kan een op zich zelf
ongewenste en onpleizierige situatie ten slotte verdra
gen, wanneer het eind daarvan in zicht is. Wanneer de
situatie echter zonder uitzicht is, verliest de burger de
moed, zijn vertrouwen en zijn burgerzin.
Waar in tal van gevallen de beslissingen van B. en
W. of van het Bureau Huisvesting, welk bureau ten
slotte namens B. en W. optreedt, in allerlei concrete
situaties voor de betrokkenen van uitnemend belang
zijn, doch in tal van gevallen volstrekt onbegrijpelijk,
tiert onvermijdelijk het wantrouwen. Dit is des te erger,
omdat de aldus groeiende verwijdering tussen bestuur
der en bestuurde, de burgerij afkerig maakt van alle
politiek, hem onverschillig doet worden voor de de
mocratie en hem rijp maakt voor allerlei extremismen.
Spr. heeft hierop enkele jaren geleden ook reeds
gewezen en daarbij B. en W. verzocht het systeem,
door hen bij de verdeling van woonruimte toegepast,
te publiceren. Als gevolg daarvan hebben de raads
leden een aantal richtlijnen ontvangen, welker prak
tische toepaslijkheid evenwel volstrekt duister is ge
bleven. Het is spr. duidelijk, dat publikatie het bezwaar
heeft, dat misverstanden ontstaan, wanneer de regels
met de onontbeerlijke soepelheid worden toegepast.
Naar zijn oordeel kan in het gezond verstand van de
burgerij echter wel vertrouwen gesteld worden, wan
neer de noodzakelijke openbaarheid in de relatie be
stuur en bestuurden verbetering heeft gebracht. Is
niet steeds openbaarheid als kenmerk van een demo
cratisch bestel erkend en aanvaard?
Welk systeem wordt in Leeuwarden toegepast? Am
sterdam hanteert een puntensysteem, dat uitvoerig is
uiteengezet in „De Nederlandse Gemeente" van 2 maart
1951, pagina 101 en volgende. Den Haag gaf reeds
jaren geleden ter zake bestaande regelen aan de open
baarheid prijs. Hoe werkt dit hier Hoe kan een wo
ningzoekende hier op eigen gelegenheid althans bij
benadering berekenen, welke kans hij heeft een ver
gunning ex art. 1 Woonruimtewet te bemachtigen Zo
wel de regeling van art. 1 (art. 4) als die van art. 7
zou duidelijk moeten zijn.
Kort geleden werd onder spr.'s aandacht gebracht de
moeilijkheid, welke zich voordoet, wanneer een ouder