10
11
ting, zo groot zijn, dat de bouwer toch uiteindelijk aan de
eigendom van de grond de voorkeur zal geven, te meer,
daar de canon boven de normaal geldende hypotheek
rente zal liggen.
Een nadeel van het erfpachtsysteem is ontegenzegge
lijk, dat de gemeente verplicht is, duurzaam belang
rijke bedragen in grond te investeren. Per 1 januari
1955 beliep de boekwaarde van deze gronden in Leeu
warden een bedrag van f 5.420.000,Daar dit een
eeuwigdurende financiering betreft, moeten, naarmate
de voor deze financiering aangetrokken leningen worden
afgelost, nieuwe leningen worden aangetrokken. In een
tijd van kapitaalschaarste zou dit het risico met zich
mee kunnen brengen, dat voor andere investeringen
niet voldoende middelen beschikbaar zouden zijn. Spr.
c.s. zijn van mening, dat aan dit bezwaar goeddeels
tegemoet kan worden gekomen door de mogelijkheid
te scheppen, de jaarlijks te betalen erfpachtscanon voor
een reeks van jaren, eventueel voor de gehele periode,
vooruit te voldoen door betaling van de contante waar
de. In andere gemeenten wordt deze mogelijkheid wel
gehanteerd. Dit heeft bovendien het voordeel, dat op
deze wijze de psychologische weerstanden tegen de
jaarlijkse betaling van de canon worden weggenomen.
Spr.'s fractie heeft na ampele overwegingen haar
mening vastgelegd, in de volgende conclusies:
le. Voor particuliere woningbouw bestendiging van
het erfpachtsysteem.
Hij c.s. verheugen zich over de verbeteringen, die
de erfpachtsvoorwaarden de laatste tijd hebben
ondergaan. Hun fractie zou verder, zoals gezegd,
de mogelijkheid willen scheppen, de jaarlijkse
canon door betaling van de contante waarde in
eens te voldoen.
2e. Woningwetbouw door woningbouw-corporaties.
Er bestaan naar hun mening geen dringende re
denen om te breken met het bestaande systeem,
deze gronden in eigendom over te dragen.
3e. Bouw van huurwoning-complexen door institutio
nele beleggers.
Spr. c.s. zijn van oordeel, dat bij de bouw van
woningen voor de huurmarkt aan institutionele
beleggers verre de voorkeur moet worden gegeven
boven particuliere woning-exploitanten. Deze be
leggers, als verzekeringmaatschappijen, spaarban
ken, pensioenfondsen e.d., die bouwen ter beleg
ging van hun reserves, zullen vanzelfsprekend hun
beleggingsobjecten goed onderhouden en hun huur
prijzen baseren op een normaal rendement van het
geïnvesteerde kapitaal. Spr. c.s. zijn van oordeel,
dat deze soort beleggers, die in vele andere plaatsen
reeds een groot aantal woningen hebben gebouwd,
ook in het belang van Leeuwarden tot het hier
bouwen gestimuleerd moeten worden. Zou dit mee
brengen, dat als voorwaarde zou worden gesteld
het in eigendom overdragen van de bouwgrond,
dan is hun fractie bereid deze mogelijkheid van
geval tot geval te bezien. Wel zouden zij c.s. het
nuttig oordelen, als de gemeente, indien inderdaad
tot verkoop zou worden overgegaan, bij eventuele
vervreemding door deze beleggers, een recht van
voorkeur zou hebben.
4e. Villa- en bungalow-bouw.
Spr.'s fractie kan niet overzien, in hoeverre in deze
stad belangstelling bestaat voor de bouw van villa's
en bungalows op eigen grond. Het zou hem c.s.
echter niet verwonderen, als deze behoefte inder
daad zou blijken te bestaan. Zij zouden daarom
willen adviseren in een of meer van de uitbrei
dingsplannen een wijk voor een dergelijk type
woningen te reserveren. Indien deze wijken aan de
rand van de stad worden geprojecteerd, behoeft naar
hun mening in bepaalde gevallen tegen verkoop
van de grond geen bezwaar te bestaan.
5e. Bouw van niet commerciële gebouwen als bijzon
dere scholen, kerken e.d.
Ook voor deze bouw komt in eerste instantie uit
gifte van de grond in erfpacht in aanmerking. In
verband echter met het bijzondere en incidentele
karakter van deze bouw ziet spr.'s fractie geen
overwegende bezwaren tegen het in eigendom
overdragen van de bouwgronden voor deze objec
ten.
6e. Terreinen voor industrie-vestigingen.
Spr.'s fractie is van oordeel, dat bij industrie-ter
reinen klemmende redenen bestaan om, zulks in
afwijking van het hier ter stede geldende systeem,
tot uitgifte in erfpacht over te gaan. De mogelijk
heid van waardestijging is juist bij deze gronden,
naar de mening van hem c.s., aanmerkelijk groter
dan bij terreinen, bestemd voor woningbouw, ter
wijl tevens een voortgezette ontwikkeling van de
industrialisatie hier de kans op een gemeentelijk
ingrijpen, ten einde op deze terreinen tot ordening
te geraken, veel groter maakt, dan op het gebied
van de woningbouw. Spr. c.s. verhelen zich hierbij
niet, dat de geldende erfpachtsvoorwaarden het de
industrie niet aanlokkelijk maken, op erfpachts-
grond te bouwen. Zij bevelen daarom aan, tot een
systeem van verschuivende erfpacht over te gaan.
Dit houdt dan in, dat, als een industrie in de loop
van een erfpachtstermijn tot grotere investering
wil overgaan, op haar verzoek de erfpachtstermijn
verlengd kan worden met het aantal jaren, dat
reeds van de bestaande termijn is verstreken. Zij
zijn van oordeel, dat, indien door een industrie, die
zich hier wil vestigen, als voorwaarde eigendoms
overdracht van de grond wordt bedongen, uit prak
tische overwegingen moeilijk aan uitgifte in erf
pacht kan worden vastgehouden. Zij geloven echter,
dat een stelsel van z.g. verschuivende erfpacht
goeddeels, zo niet geheel, aan de bezwaren van de
industrie tegemoet zou komen, te meer daar het te
investeren kapitaal hierdoor kleiner wordt. Juist
voor jonge industrieën, die vaak met liquiditeits
moeilijkheden te kampen hebben, zal dit zeker aan
vaardbaar zijn.
Spr. wil thans nog even ingaan op de opmerkingen
van de fractievoorzitter van de V.V.D. over dit onder
werp. Deze constateerde, dat bepaalde instellingen hoe
langer hoe meer op erfpachtsgrond gaan bouwen, ja,
zelfs aan erfpachtsgrond de voorkeur geven. Dit zou
verklaard moeten worden uit de voortgezette waarde
daling van het geld, waardoor de canon relatief laag
zal zijn. Dit is een drogreden. In de eerste plaats valt
het met de waardedaling, zeker in de laatste jaren,
heel wat mee. Bovendien zal de heer Van der Veen,
als hij het probleem rustig overdenkt, ook wel tot de
conclusie komen, dat in tijden van geldsontwaarding
gesteld, dat er hier sprake van zou zijn het bezit
van grond meer gewenst is dan huur met lage verplich
tingen. Dit is in de economie een zeer bekend ver
schijnsel.
De desbetreffende beleggers geven blijkbaar aan
erfpacht de voorkeur, omdat de nadelen aanmerkelijk
kleiner blijken te zijn dan men altijd heeft gedacht.
Spr. c.s. hopen met deze beschouwingen een bijdrage
te hebben geleverd tot het voeren van een construc
tieve grondpolitiek in het belang van de stad.
De fractie van de heer IJtsma is, nu zij door middel
van een keurig overzicht van de personeelssterkte bij
de gemeente over de laatste jaren in staat is gesteld
een inzicht te krijgen omtrent het aantal werknemers
in dienst van deze gemeente en daarbij heeft kunnen
vaststellen, dat dit aantal thans nagenoeg 1100 be
draagt, waarbij het onderwijzend personeel niet is in
begrepen, van mening, dat ook in deze gemeente een
gecentraliseerd personeelsbeleid aanbeveling verdient.
Te dien opzichte zijn de grote particuliere bedrijven al
voorgegaan. Zij hebben daarbij rekening gehouden met
de tegenwoordige opvattingen van het personeelsbeleid,
uitgaande van de gedachte, dat de erkenning van de
sociale politiek dient te zijn de erkenning van de wer
kende mens als een persoonlijkheid en dat de verant
woordelijkheid voor goede menselijke verhoudingen
primair berust bij de werkgever. Ook in een aantal
andere gemeenten werkt het gecentraliseerde perso
neelsbeleid goed.
Naast het Georganiseerd Overleg en de medezeggen
schapscommissies, die spr. c.s. ook in deze gemeente
ten zeerste waarderen, kan door het coördineren van
het personeelsbeleid een grotere eenheid van handelen
worden bereikt, een eenheid, die h.i. alleszins wenselijk
is. Dit gecentraliseerde personeelsbeleid zou o.m. kun
nen omvatten: aanstelling en ontslag van personeel,
werkclassificatie, taak-analyse, opwachtgeldstelling,
promoties, zorg voor veiligheid en gezondheid, op-
leidings-, vormings- en ontwikkelingswerk ter verho
ging van de bekwaamheden van de werknemer en nog
vele andere zaken, zoals vorming en opleiding van
chefs en bazen. Uit de aard der zaak is het niet van
belang ontbloot, dat door de overheid op een juiste
wijze aandacht wordt besteed aan de levens- en ge
zinsomstandigheden van de bij haar in dienst zijnde
werknemers. De aanstelling van een maatschappelijk
werker (ster) kan z.i. hierbij van belang zijn. Hij wil
een en ander graag met klem in de aandacht van het
college aanbevelen. Hij is zich er van bewust, dat het
vinden van een goede functionaris op de door hem be
doelde plaats nog wel enige moeilijkheden zal op
leveren, doch hij is toch zo vrij op de nodige spoed aan
te dringen.
De heer W. M. de Jong herinnert er aan, dat het vo
rige jaar de erfpachtskwestie voor zover dat dan
een kwestie is; ze begint al sterk gerelativeerd te wor
den hier reeds ter sprake is gekomen. Het is ook nu
gebeurd en het is spr. opgevallen, dat hetgeen in de
toenmalige vergadering al is gezegd, nu min of meer
is herhaald.
Aan de historische gang van zaken kan niemand
iets nieuws toevoegen. Aan de uitgifte in erfpacht
hebben toch wel enkele principes ten grondslag ge
legen, al is dat dan nu niet meer het geval. Het is
althans een soort sentiments-kwestie geweest. En spr.
gelooft, dat daar soms nog iets van nawerkt. Maar
het doet hem genoegen, dat de fractie van de P. v. d. A.
de zaak nu ziet als van vrijwel uitsluitend praktisch
beleid. Zo heeft spr. het in de toenmalige vergadering
ook ongeveer gesteld. Het gaat er nu maar om, waar
men de nadruk legt. En dan behoeft er niet altijd een
tegenstelling te zijn tussen het algemeen belang en het
belang van de particulier. Wanneer de heer De Vries
zegt: wij zien eigenkik meer naar het algemeen belan°r,
dan gelooft spr., dat de zaak niet uitputtend uit de
doeken wordt gedaan. Spr. c.s. beogen ook het alge
meen belang, maar kunnen daarin veel meer verdiscon
teren, zoals de kwestie van de particuliere bouwers.
Het is ook een algemeen belang, dat die hier een be
hoorlijke mogelijkheid krijgen. Spr. c.s. hebben de vo
rige keer al betoogd wat de heer Van der Veen, die het
woord bezitsspreiding gebruikte, thans ook naar voren
bracht, n.l. dat het van grote betekenis is, dat iemand
in zijn eigen huis kan wonen, dat dan ook volledig van
hemzelf is. Spr. heeft de vorige keer ook al gezegd,
dat hij er bewondering voor heeft, dat de kleine man
kans ziet te sparen voor een eigen huis, eventueel met
hypotheek, en het is prettig om dit mogelijk te maken.
Het gaat niet om een gevoelskwestie, maar om de puur-
zakelijke kwestie, dat hij zijn geld op de spaarbank niet
zo rendabel kan maken als wanneer hij het steekt in
een eigen stukje grond. Spr. wil daar niet verder op
ingaan. Het is een ieder duidelijk, dat het in het alge
meen aantrekkelijker is om op eigen grond te bouwen.
En niet alleen voor de kleine man en de middenstander,
maar ook voor grotere bouwers.
Het heeft spr. wel genoegen gedaan, dat de P.v.d.A.
in ieder geval bereid is om het verkopen van grond
voor grote huurcomplexen van geval tot geval te bezien.
Het is voor hem voorts even de vraag: moet nu al
leen de kans geboden worden aan eventuele villa-be
woners en bungalow-bouwers om in een bepaalde sec
tor van het uitbreidingsplan op vrije grond te bouwen?
Dat kan spr. zich eigenlijk in dit verband slecht voor
stellen. Hij kan zich heel goed indenken, dat er een
deel van het uitbreidingsplan voor villabouw en bunga
lows wordt gereserveerd, en hij c.s. willen er wel aan
medewerken, die grond te verkopen. Maar kan dan niet
een stapje verder worden gegaan en ook niet een be
paald deel gereserveerd worden voor middenstands-
bouw? Of die nu uitgevoerd wordt door bouwmaat
schappijen of particulieren, daarin ziet hij geen prin
cipieel verschil. Spr. veronderstelt, dat de fractie van
de P.v.d.A. toch ook wel een sector voor meer eenvou
dige bouw voor verkoop zal willen bestemmen. Hij kan
zich niet goed begrijpen, waarom men slechts t.a.v.
villabouw in deze geest zou willen handelen.
Het komt dus ten slotte hierop neer: versnippering
van bepaalde stukken grond in de gemeente moet niet
plaats hebben. Daarover is spr. het met de heer De
Vries eens. Men kan niet in een bepaalde straat het
is ten minste minder gewenst èn erfpacht èn koop
toepassen. Spr. kan zich voorstellen, dat men zegt:
dat is niet zo prettig. Hij ziet hier echter voor de toe
komst geen praktisch gevaar. De gehele erfpachts
kwestie is ten slotte opgekomen, doordat men destijds
vóór het ontstaan van de Woningwet, in de grote ge
meenten niet aan prognose deed. De situatie liep de
gemeenten toen uit de hand. Er wordt thans veel meer
en veel betere planning toegepast. Al zullen er wel
eens gebieden voor verbetering vatbaar zijn, het is toch
bijna ondenkbaar, dat men na 30 of 40 jaar voor de
noodzakelijkheid zal komen te staan om hele com
plexen weer met de grond gelijk te maken.
Deze zaak moet niet vanuit dit gezichtspunt wor
den bezien.
Het doet spr. genoegen, dat de P.v.d.A. toch wel iets
verder wil gaan met verkoop van grond voor woning
bouw dan nu het geval is.
Het spijt hem, dat de P.v.d.A. het voor zijn besef
onpraktische standpunt meent te moeten innemen om
industrieterreinen in erfpacht uit te geven. Hij wil er
niet al te lang over spreken. Het is toch een kwestie
van aanvoelen.
Spr. vindt het volkomen onpraktisch en niet in het
belang van de stad om in dat opzicht verandering in
de grondpolitiek van de gemeente aan te brengen. Als
er één terrein is, waar voorzichtig gemanoevreerd moet
worden en niet snel veranderingen moeten worden aan
gebracht, dan is het wel hier. Wanneer de industrie
grond van de gemeente in erfpacht wil betrekken, a la
bonheur. Maar wanneer iemand industriegrond van de
gemeente wil kopen, moet dat in geen enkel opzicht
worden belemmerd. Het is voor Leeuwarden immers
geen principieel, maar een praktisch vraagstuk.
Spr. hoopt, dat de fractie van de P.v.d.A. dit punt
nog wel nader zal willen bezien. Hij gelooft niet, dat
het deze kant uit moet. Het is hem opgevallen, dat
men dit zelf ook wel enigszins aanvoelt, want men
heeft gezegd: wanneer iemand van buiten de stad
komt, nou ja, dan is het wel zo prettig om de grond
in eigendom over te dragen. Zo wordt de zaak erg ge
relativeerd. Misschien echter heeft hij het verkeerd
begrepen.
Spr. zou zeggen: laat men, wat de industrieterreinen
betreft, zo maar doorgaan.
In de standpunten der fracties is in elk geval een
grote mate van eenstemmigheid te constateren.
De fractie van de P.v.d.A. handhaaft, wat de een
voudige bouw betreft, haar tegenwoordige standpunt,
maar voor de iets luxere bouw wil zij een stuk grond
reserveren voor verkoop. Misschien komen de standpun
ten van deze en spr.'s fractie nog wel in zoverre tot
elkaar, dat de P.v.d.A.-fractie wat meer vrijheid wil
geven ook op het gebied van de eenvoudige woning
bouw. Dan zijn er heel wat burgers en bouwonderne
mers bevredigd en hun belang is zeer goed te rijmen
met het algemeen belang.
De hear Hartstra is him tige biwust fan de swier-
richheden, dy't hjir ek foar Ljouwert lizze by de wen-
ningbou en de wenningfoarsjenning, mar hy freget ta-
gelyk ek bigryp foar de swierrichheden, dy't it platte-
lan op dit gebiet hat. Foaral doelt spr. hjir op de
doarpen dy't hearre ta en lizze oan de ranne fan 'e
stêd. De migraesjefaktor, dy't by bouvolume-tawizing
sa funest wurket foar plattelansgemeenten, is hjir net
yn dy mjitte by bitrutsen, mar, hwer't relatyf de wen-
ningkrapte yn 'e stêd greater is as yn 'e doarpen,
sprekt it hast fansels, dat de kans great is, dat der
yn de doarpen gjin nije wenten bykomme, dat it doarps-
byld hielendal foralderet, dat de flecht üt it doarp nei
de stêd noch mear tanimt en dat de bisetting fan
beuker- en oare skoallen lytser wurdt. De eartiids sa
bloeijende doarpsmienskip stjert üt en deryn skület, sa
mient spr., in great gefaer. Dêrby komt, dat de doarps-
minske ek wol bettere wenten hawwe wol en dy komme
him ek ta.
Spr. hopet derom, dat it andert fan B. en W. yn 'e
mem.f.a. ek praktyske wearde hawwe sil.
De heer Slaterus zegt, dat de voornaamste bijzonder-