2 3 D. dat berichten van verhindering zijn ontvangen van de heren Ir. Van Balen Walter en Rutkens. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 3. Benoemd worden de heer De Vries, met 29 stemmen, en de heren Van der Meer en Wiersma, elk met 27 stemmen (de heer Mr. Van der Veen 2 stemmen, mevr. Dr. Blanksma-Kok en de heren K. de Jong, Kamstra en Santema elk 1 stem en 1 bilj. voor 1 vacature blanco). Punt 4. Benoemd wordt de heer W. M. de Jong, met 29 stem men (de heer IC. de Jong 1 stem). Punt 5 (bijl. no. 200). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. Y. Nauta, alhier; 2. mej. D. de Boer, alhier. Benoemd wordt mej. Nauta, met 28 stemmen (mej. De Boer 2 stemmen). De heren Hartstra en Pols vormden het stembureau. Punten 6 t/in 12 (bijl. nos. 197, 207, 196, 199, 208, 209 en 198). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 13 (bijl. no. 201). De heer Van der Veen zal graag met dit voorstel meegaan, maar als hij ziet, dat aanneming er van aanmerkelijke besparing oplevert, dan vraagt hij zich af, of het niet verstandiger zou zijn geweest, dat men eerder met dit voorstel was gekomen. De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat men nieuwe schoenen kan kopen op een ogenblik, dat de oude nog niet versleten zijn, maar dat men dat ook kan doen op een ogenblik, dat ze een omvangrijke reparatie nodig hebben. Spr. gelooft, dat dit laatste ook hier opgaat. Er moeten n.l. op het ogenblik zodanige reparaties worden verricht, dat het eenvoudiger bleek om een moderne nieuwe koelinstallatie aan te schaffen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 14 en 15 (bijl. nos. 205 en 204). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijl. no. 206). De hear Santema seit, dat syn fraksje har alhielendal lyk fine kin mei it ütstel fan B. en W. It forhüget har to mear, omdat by de fakken ta oplieding fan learling- forkeapster ek it Frysk opnommen is. It is langernöch sa, dat yn Ljouwert forskate bidriuwen en winkels it personeel ünderrjochtsje litte yn it Frysk. Spr. c.s. achtsje dit fan san great bilang, dat hja yn it for- midden fan dizze rie har tofredenheit hjiroer bitsjügje wolle. De hear J. K. Dijkstra (weth.wol allinnich mar op- merke, dat it kolleezje bliid is mei de bliden (Laitsjen). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 17 (bijl. no. 210). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijl. no. 202). De hear Van der Meer soe oer in inkelde bipaling üt it riedsbrief wol hwat freegje wolle. Underoan op de earste blêdside stiet: „Voorlopig zou volstaan kunnen worden met de bouw van een urnen plaats, die plaats biedt voor ongeveer 100 asbussen of urnen en de aanleg van een akkertje voor het strooien van asresten". Nou't it plan, dêr't it oer giet, der noch net is, freget spr. efkes it wurd; mocht it sa ütkomme, dan kin der miskien rekken mei halden wurde. De fraech is dizze: Is it it kolleezje ek bikend hwerom as yn bipaelde ge- fallen de jiske ütstruid wurdt? Spr. hat him wol ris fortelle litten it hoecht net wier to wêzen dat men dat docht om de Bibel bispotlik to meitsjen, as dy it hat oer de opstanning fan de deaden. Soe dat it motyf wêze, dan soe it net op 'e wei fan 'e oerheit lizze om hjiroan mei to wurkjen. Hoewel de heer Drentje veel waardering heeft voor de wijze waarop hier wordt voorgesteld de verordening Inrichting en gebruik van de Noorderbegraafplaats te wijzigen, moet hij toch mededelen, dat hij tegen één ding ernstig bezwaar heeft. Het spijt hem, dat het college in zijn streven naar vereenvoudiging van het klasse-systeem gemeend heeft niet tot algehele af schaffing van het stelsel te kunnen komen. Het adres van de Nationale Raad voor het onder linge uitvaartwezen, welk adres gesteund wordt door verschillende plaatselijke begrafenisverenigingen, be vat, naar spr. meent, zeer sterke argumenten, die voor deze afschaffing pleiten. De motivering van fundamen tele aard onderschrijft spr. volkomen. Hij citeert: „Scheidslijnen naar welstand of maatschappelijke klasse op de laatste rustplaats van de mens passen niet in het beeld van onze tegenwoordige tijd, die beheerst wordt door de democratische gedachte der gelijkheid van de mens en de menselijke waardigheid". Direct als gevolg van dit adres -het is ook aan andere ge meenten gezonden hebben o.m. de gemeenten Em- men, Diever, Kloetinge, Stad aan 't Haringvliet en Usquert het klasse-stelsel afgeschaft. In ongeveer 100 gemeenten heeft nooit een klassestelsel bestaan of is het in het verleden al afgeschaft. En spr. meent te weten, dat men ook op de onlangs geopende nieuwe begraafplaats in Groningen geen klasse-indeling kent. Spr.'s vraag is deze: Kan het college niet nog eens overwegen, of het 2e lid van artikel 5, luidende: „De begraafruimten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden onderscheiden in 2 afdelingen, met dien ver stande, dat elke afdeling bestaat uit afzonderlijke vakken of afzonderlijke gedeelten van vakken", zou kunnen vervallen? De hear Santema seit, dat hy c.s. har mei it bitooch, dat de hear Drentje niis halden hat, wol forienje kinne. De klassifikaesje, dy't yn it libben seis al sokke greate en Ontstellende foarmen oannommen hat, hoecht dochs op 'e deadenhof nei har gedachten net oanhalden to wurden. Yn 'e noardennuorre fan 'e tsjerke to Wommels stiet in stien mei in bisünder gedicht, datearjend üt 1591, fan dizze ynhald: „Hier is Geschiet een Rechtveerdich recht die heer lecht hier al by den Knecht hier lecht den aermen al by den Ricke den Leelcken al by de suverlicke hier lecht den boer al by den Eedelman de Geleerde al by die niet en kan hier lecht de sot al by de Wyse de jonge al by den olde Grise Coempt hier wat Naeder by en Segge mij wye Rick arm Schoen ofte Eedel sy hier Leggen sy al byelcander den eene is niet meer Geacht Als den Ander." Dit ienfaldige ferske fortsjintwurdiget in gedachte, dy't nei 400 jier noch wol tige libbet. En doe't spr. c.s. jisterjoune yn har fraksje dizze saek bisprutsen hawwe, hat dy gedachte dochs ek foar harren in liedend motyf west om har miening yn de riedsgearkomste fan dit eagenblik del to lizzen. Hja binne der ek foar, dat de klassifikaesje op it tsjerkhöf totael öfskaft wurdt. De hear Van der Schaaf (weth.) konstatearret, dat de hear Van der Meer mei in hwat aparte fraech bi- gjint, n.l. hwat de reden is fan it gebrük, dat de jiske fan persoanen soms ütstruid wurdt. Spr. stelt him foar, dat de motiven wol üngelikens wêze kinne, mar meas- tentiids bart dat op forsiik fan de forstoarne seis of fan syn famylje. Dat der in bipaelde driuwfear efter sitte soe, in demonstraesje om yn to gean tsjin de Bibelske gedachte, is spr. net bikend. Spr. is dêr nea tsjin oan roun en hy soe ek net sizze, dat men dat hoecht to forwachtsjen. De fraech wie steld yn ynformative foarm, sadat spr. mient mei dit andert folstean to kinnen. Dan komt spr. bij de heer Drentje, die het pleit ge voerd heeft voor het afschaffen van wat hij noemt het klassenstelsel. Nu kan men het woord „klassen- stelsel" in dit opzicht gebruiken, maar men kan het, naar spr.'s mening, ook wel weglaten. De verordening spreekt, zoals de raad bekend is, niet van klassen, maar van afdelingen en wanneer men zich in deze materie enigszins heeft verdiept en ook in „hoe het zal worden" na het in werking treden van deze ver ordening, dan ziet men hier een begraafplaats ont staan, waar tegen twee tarieven begraven kan worden. Verder is er van onderscheid eigenlijk weinig meer te bemerken. Er is nog wel een onderscheid denkbaar in de monumenten, die op de graven zullen worden ge plaatst, maar dat is iets, dat niet een afscheiding vindt bij de lagen, die in de maatschappij voorkomen. Men vindt soms indrukwekkende monumenten, waar men ze niet zou verwachten en het omgekeerde is ook het geval: men vindt sobere monumenten, waar men iets anders zou verwachten. Het onderscheid is dus meer gelegen in de vrijheid, die er nog bestaat in het aan brengen van monumenten en die vrijheid kan men wel heel moeilijk aan banden leggen. Overigens is er, wat betreft de situering van de afdelingen op de begraaf plaats, uiteraard weinig verschil meer. Er zullen dus niet op de ene hoek van de begraafplaats, zoals die gedacht is onder de werking van de voorgestelde ver ordening, rijken en op de andere armen of minder ge goeden begraven worden, zodat, wanneer men spreekt van handhaven van het klassenstelsel, dit maar in zeer beperkte zin betekenis heeft. Men heeft hier dus te doen met zoals spr. het maar wil noemen een dienstbetoon van de overheid aan de burgers, aan de familie van de overleden bur gers. En de een wil of kan daar nu eenmaal iets meer voor betalen dan de ander. Om die reden heeft het college gemeend, dat het niet moest komen met een uniform tarief, want, zoals spr. meent te hebben aan getoond, ligt daar eigenlijk het zwaartepunt. Wanneer B. en W. een tweedelig tarief handhaven, dan hebben zij daarbij niet de gedachte, die in brede kring weer stand ondervindt, n.l. dat men op het kerkhof zelfs nog de klassen zou handhaven, die men ook in de maatschappij aantreft. Nu heeft de heer Drentje een aantal gemeenten op genoemd, waar datgene wat hij het klassenstelsel noemt zou zijn afgeschaft. In Leeuwarden heeft het college met dit voorstel deze stap niet gedaan. B. en W. hebben zich hier beperkt tot een ingrijpende vereen voudiging. Het stelsel, waarbij men op vijf verschillende afdelingen kon begraven, is, zoals de raad weet, sterk gereduceerd, n.l. tot twee. Daarmee is dus wel een zeer belangrijke stap gedaan in de richting, die de heer Drentje waarschijnlijk uit wil. Het is wel niet de laat ste stap, maar uiteraard hebben ook financiële over wegingen daarbij een belangrijke rol gespeeld. Wan neer men een uniform tarief zou willen invoeren, dan zou dit betekenen, dat het tekort op de exploitatie van de begraafplaats zeer belangrijk zou toenemen. En wanneer de heer Drentje aan het eind van zijn betoog B. en W. verzoekt om nog eens nader in overweging te nemen, of het 2e lid van artikel 5 ook nog zal kun nen worden gewijzigd in de geest, zoals hij heeft be pleit, dan kan spr. wel zeggen, dat dit punt in het college ampel is overwogen en dat de heer Drentje geen argumenten heeft aangevoerd, die B. en W. niet reeds bekend waren. Als spr. zegt, dat het voorstel in de onderhavige vorm gehandhaafd moet worden, dan spreekt hij ook namens het college. En dêrmei is dan ek de fraech fa nde hear Santema, dy't gelikense ar- guminten oanfierd hat, biantwurde. De heer Tiekstra (weth.) gelooft, dat het wel goed is van zijn kant nog even een toelichting op een onder deel van het vraagstuk, dat door de heren Drentje en Santema is aangesneden, te geven. Dat vindt zijn weer slag in het volgende agendapunt, n.l. het vaststellen van de heffingsverordening, die per slot toch het be langrijkste is. De heer Santema heeft een gedicht aan gehaald, waarin o.m. deze zin voorkomt: „Hier is ge schiet een rechtveerdich recht". Het streven nu van het college bij het vaststellen van deze ontwerp-ver- ordening is juist geweest om „een rechtveerdich recht" te doen geschieden. Als de raadsleden de oude ver ordening hebben geraadpleegd, dan zal hun gebleken zijn, dat de tarieven in die verordening varieerden van afdeling I f 200,tot afdeling IV f 20,— voor in eigen dom uitgegeven graven, d.w.z. voor onbeperkte tijd uitgegeven. In het stelsel, dat in de nieuwe verordening op de begraafplaatsen is neergelegd en dat uiteraard zijn weerslag vindt in de heffingsverordening, is dit recht al beperkt tot een maximum van 100 jaar. Vraagt men nu om één afdeling in te voeren, dan zou dit be tekenen, dat m.n. het laagste tarief exorbitant omhoog geschroefd zou worden. De raadsleden hebben kunnen lezen, dat in deze beide afdelingen de gebruikstijd va rieert van 20 tot 100 jaar. Spr. is het volkomen eens met de heer Van der Schaaf: Het gaat hier straks niet zozeer om de tarieven, die betaald worden, maar om het gebaar, dat tot uitdrukking komt. Het kan heel goed gebeuren, dat ondanks het verschil in de tarieven de heer komt te liggen naast de knecht. Het college heeft veeleer spr. herhaalt het „een recht veerdich recht" doen geschieden dan het klasse-onder scheid, dat in wezen uit de tijd is, gehandhaafd. Voor 70 van degenen, die straks om deze grafruimten zullen verzoeken en dat is 70 van diegenen, die tot nu toe ruimte op de 4e afdeling aanvroegen wordt het recht beperkt door het tarief van f 300,voor de eerste klasse. Lettende op deze gevolgen, meent spr., dat hierdoor een „rechtveerdich recht" is geschied. En hij gelooft, dat dit argument veel belangrijker is. Men zal niet kunnen zeggen, als spr. het nu eens even wat cru mag uitdrukken: „Hier heb je de arme en daar de rijke hoek". De raad zal ongetwijfeld voldoende ver trouwen in het college hebben, om te weten, dat zulks zich niet zal voordoen. De hear Santema seit, dat de antwurden fan beide wethalders him net alhiel foldien hawwe. Spr. mei dochs yn it alderearste plak wol sizze, dat de meidieling fan de hear Van der Schaaf, dat dit net de léste stap is yn de regeling fan dizze saek, him wol in bytsje moed jown hat, ek foar de takomst. De wethalder fan finansjes hat it hawn oer it „recht veerdich recht" en hat dêr in parafrase fan jown, dy't spr. net yn it minst winsket to folgjen. Spr. leaut, dat, hwannear't de wethalder san fers noch ris rêstich oer- lêze soe, hy der daelks üt opmeitsje koe, dat dit net mei in finansiéle regeling to meitsjen hat, mar mei in regeling op in hiel oar terrein. Spr. syn fraksje is wol bliid, dat de tastan fan 5 forskillende klassen net mear bistean sil en dat dit oantal nou yn elts gefal al rédu- searre is ta 2. En spr. haldt him oan de wurden fan de wethalder fan iepenbiere wurken, dat dit net de léste stap is. Hy hopet, dat de rie binnen net al to lange tiid fan it kolleezje in ütstel üntfange mei, hwerby de hiele klassifikaesje op dit gebiet ófskaft wurdt. De heer Drentje zegt, dat, toen hij het woord „klas senstelsel" heeft gebruikt, hij dit uit de raadsbrief heeft aangehaald. Spr. zou dezelfde conclusie willen trekken als de heer Santema. Het college gevoelt dus zeer zeker wel voor de gedachte om geen afdelingen op de begraaf plaats te hebben, maar wil daar nu nog niet naar toe. Het heeft echter toch één stap ondernomen in die richting. Maar nu gelooft spr., dat haast bij geen punt als dit beter de uitdrukking „Regeren is vooruitzien" van toepassing is. Want wanneer nu de stap van af schaffing van het klassenstelsel niet wordt genomen, zal deze in de toekomst zeer veel moeilijker zijn te nemen. Op het adres, dat spr. zopas ter sprake heeft gebracht, werd ook door sommige gemeenten gerea-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 2