23 de vorige begrotingsvergadering heeft toegezegd, dat het college de kwestie van de verkeerscommissie, waar spr. het al enige keren over heeft gehad, toch nog eens zou overdenken. Nu staat in de mem.v.a., dat het standpunt van B. en W. hieromtrent uit en te na be kend is. De genoemde toezegging evenwel geeft spr. moed om hier nog eens over te beginnen. Het spijt hem, dat B. en W. het bekende standpunt innemen, niet omdat deze kwestie, zoals de Voorzitter de vorige keer zeide, een stokpaardje van spr. is. maai omdat hij meent, dat de weggebruiker en de wegbeheerder deze commissie het is misschien niet een juist woordmen kan het ook een gesprekcentrum noemen nodig hebben. Men heeft op de weg met twee instan ties te maken: primair met de weggebruiker: de man van de auto, van het rijwiel en de voetganger, maar ook met de wegbeheerder, die daar zijn eigen verant woordelijkheid heeft t.a.v. het gebruik van de weg en de regels, die kunnen worden toegepast. Wat Leeu warden betreft, kan men „so wie so" enkele tientallen punten noemen, waarover te discussiëren valt en waar over ook praktisch in elke begrotingsvergadering wordt gesproken. Spr. meent ten eerste, dat de raad er toch niet uit kan komen en ten tweede, dat door middel van een gesprekcentrum de mogelijkheid be staat om tot een uitgedragen zaak te komen. Daarom zou spr. B. en W. deze oplossing nogmaals in over weging willen geven, niet omdat hij op het standpunt staat, dat de politie en de burgemeester, als hoofd van de politie, een adviserend lichaam naast zich nodig hebben, maar omdat alle weggebruikers menen, dat aan het nijpend probleem, zoals B. en W. het zelf noemen, paal en perk gesteld moet worden. Laten wij, aldus spr., in een gesprekcentrum voor het wegver keer hun de gelegenheid geven, hieraan mede te werken. De Voorzitter noemt zijn toezegging, waarop de heer Ras zich beroept, als deze spreekt van de wenselijk heid zoals hij die ziet van een verkeerscommissie, niet een erg strikte. Spr. heeft hem zo staat het in de notulen van 13 maart j.l. toegezegd, dat B. en W. ook hier nog wel eens over zouden willen denken, maar dat de heer Ras vooral niet moest menen, dat dit zou leiden tot een resultaat als door hem bepleit. Zo is inderdaad het geval. De zaak heeft opnieuw de aan dacht van B. en W., maar het college is nog altijd niet zover, dat het meent, dat een dergelijke commissie het nut zou hebben, dat de heer Ras er van verwacht. De heer Bas veronderstelt, dat het de Voorzitter niet zal verwonderen, als hij zegt, dat het hem spijt, dat B. en W. t.a.v. een verkeerscommissie, een gesprek centrum, als door spr. bedoeld, hetzelfde standpunt blijven innemen. Hij zal het met spr. eens zijn, dat het verkeersprobleem op het ogenblik een nijpend probleem is en dit voorshands zal blijven. T.a.v. dat probleem dragen wij allen, aldus spr., met elkander, zowel weg- beheerders als weggebruikers, een grote verantwoor delijkheid. Daarom zou hij de weggebruikers willen laten meedoen aan het gesprek over het gebruik van de weg. Nogmaals betuigt hij zijn spijt, dat B. en W. hetzelfde standpunt als voorheen blijven innemen. Hij hoopt, dat, wanneer hij volgend jaar op deze kwestie zal terugkomen, dit standpunt onder invloed van de omstandigheden is veranderd. De heer Pols heeft het idee, dat de heer Ras zich heel erg alleen gevoelt, maar spr. wil hem zeggen, dat hij volledig achter zijn streven staat. Men wordt bij deze dingen wat moe en men raakt uitgepraat. Spr. zou het inwinnen van advies bij B. en W. van Arnhem willen aanbevelen. Dan weet men, hoe het bewuste gesprekcentrum daar voldoet. De Voorzitter is het nog altijd niet met de heren Ras en Pols eens. Spr. zou over dit onderwerp nog het volgende willen zeggen. B. en W. laten wel degelijk de weggebruikers mee spreken, door bij bepaalde vraagstukken, die zij op hun weg vinden, de adviezen in te winnen van de geor ganiseerde weggebruikers, in de vorm van A.N.W.B. en K.N.A.C. De heer K. de Jong vraagt, of er van de vorderingen van de commissie, die het bode-vraagstuk in studie heeft genomen, al iets meer is te vertellen. Dit vraag stuk interesseert hem in buitengewone mate. Hij heeft de indruk, dat deze commissie al enige tijd geleden aan het werk is getogen. Is men van mening, dat het bodeterrein verplaatst moet worden? Moet het in het centrum van de stad blijven Moet er een bode-station komen Dat zijn enkele vragen, waarvan de princi piële beantwoording al wel bekend zal zijn. Het zijn ook de eerste vragen, die door een dergelijke com missie bekeken moeten worden. De uitwerking er van interesseert spr. minder. Hij zou willen weten, hoe de commissie zich in algemene lijn de oplossing van dit vraagstuk indenkt. De heer Van der Schaaf (weth.) antwoordt de heer K. de Jong, die het vraagstuk van het bodeterrein heeft aangesneden, dat, zoals de raad bekend is, hiervoor een commissie bestaat. Deze commissie heeft al een zekere historie achter zich, een veel bewogen historie mag spr. wel zeggen. Ongeveer een jaar geleden is zij opnieuw met haar werkzaamheden begonnen. Zij is dus bezig zich over dit vraagstuk te beraden en, zoals dal meer gaat, zij heeft een sub-commissie ingesteld. Deze sub-commissie heeft tot taak de bestaande bodeterrei nen aan een nauwkeurig onderzoek, research, survey, of hoe dat maar wordt genoemd, te onderwerpen. Het is n.l. de bedoeling, nauwkeurig, op economisch ver antwoorde wijze, na te gaan hoeveel bodediensten er zijn, in hoeverre zij op lijndiensten betrekking hebben en in hoeverre niet, welke de frequentie is enz. Voor dit alles is een grondige analyse nodig; pas dan kun nen bepaalde conclusies worden getrokken. Tot dit doel is derhalve de commissie ingesteld. Nu vraagt de heer De Jong, of in algemene lijnen kan worden medegedeeld, hoe dit vraagstuk zal wor den opgelost, althans hoe het wordt beoordeeld. Spr. kan dit thans nog niet doen, omdat omtrent de hoe grootheid van het terrein, de frequentie van de ver schillende lijnen en de beïnvloeding van het verkeer als gevolg van eventuele verplaatsing nog geen be paalde conclusies zijn getrokken. Er is alle aanleiding te wachten tot de analyse, die spr. zojuist genoemd heeft, gereed is. Aan het Etif is opgedragen die ana lyse te maken. Dit heeft deze opdracht aanvaard, maar haar nog niet in het gewenste tempo tot uitvoe ring kunnen brengen. Spr. heeft de hoop, dat het Etif binnen een niet te groot aantal maanden zijn rapport klaar kan hebben. Het zou bepaald onjuist zijn nu reeds te zeggen, dat B. en W. met de oplossing van dit vraagstuk een zekere kant uit willen, omdat zij de door spr. genoemde, nog niet bekende, gegevens als uitgangspunt willen kiezen voor het bepalen van de te volgen koers. Er is dus wel enige beweging in deze kwestie, maar het zoeken naar de oplossing is niet zo vlot gegaan, als het college wel gehoopt had, vooral ook, doordat het onderzoek naar de genoemde feitelijkheden meer tijd vordert, dan was verondersteld. Volgno. 100 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 106. Brandweer f 122.935, De hear Hartstra soe efkes hwat sizze wolle oer eat hwat net yn it seksjeforslach stiet; it is lykwols mar in lytse opmerking. (De Voorzitter: Omdat U het is). Sa't men wit, is yn 'e léste gearkomste fan 'e rie in bislüt nommen, dat foroaring bringt yn 'e gearstalling fan 'e branwar. De groep frijwilligers wurdt ynkoarte, mar yn Wurdum bliuwt hja bistean. Nou is it spr. bi- kend, dat de klaeijinge fan de frijwilligers dêrre tige efter de moade is. Hja hawwe byg. as erfenis fan de alderen echte learene learzens, hwer't hja yn- noch ütkomme kinne. Nou kin men fansels sa redenearje: as hja der net ynkomme kinne, hoege hja der ek net üt. (Laitsjen). En hwat de klean oanbilanget: As it ris in kear ünforwachts reint, dan kleefje hja Oeral oan fêst en in oare kear binne de klean sa stiif as in planke. Dizze minsken binne opnommen yn it kader fan 'e B.B. en as hja oefeningen halde, hawwe hja gjin amtsklaeijinge. Nou hawwe hja yn Ljouwert mei de B.B. in greate oefening en om der in bytsje presen- tabeier üt to sjen, krije hja klean to lien fan 'e B.B. dêrre. Spr. freget de Foarsitter as haed fan 'e bran war, oft it net mooglik is dizze minsken yn in kreas pakje to stekken. De Voorzitter vindt het jammer, dat hij dit nu voor het eerst hoort. Wanneer hij het eerder had vernomen, zou hij hierop beter hebben kunnen ingaan. Spr. wil de heer Hartstra echter nu wel toezeggen, dat hij dit nader zal onderzoeken en wanneer naar gelang van de uitkomsten van het onderzoek blijkt, dat bij de onder havige groep een gebrek aan voldoende vakkleding be staat dat wil intussen helemaal niet zeggen, dat hij aan de woorden van de heer Hartstra twijfelt dan zal hij zorgen, dat hier verbetering in komt. Volgno. 106 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 130. Onderhoud van openbare speelplaatsen, enz. f 6.755, Mevr. Blanksma-Kok heeft in de sectie dit punt aan geboord, maar het is toen verkeerd begrepen, althans anders dan spr. met haar vraag had bedoeld. Er is bij het Cambuur-sportterrein een klein speel- terreintje van „Insulinde", maar nu de speeltuin van deze vereniging naar de Esdoornstraat is verplaatst, kan deze niet beide terreinen in beheer houden en moet ze het kleine terreintje bij „Cambuur" laten schieten. Nu zou men bij „Insulinde" graag willen, dat het kleine speeltuintje door de gemeente wordt onder houden. Het ligt buitengewoon goed, vooral voor kleine kinderen uit de Insulindestraat en naaste omgeving, beschut voor de noordenwind, vlak bij de diverse huizen. De Voorzitter hoopt, dat het college mevr. Blanksma thans een beter antwoord zal geven. De heer Tiekstra (weth.) antwoordt, dat uit de vraag in het verslag alleen maar een gedeelte is uitgevallen, n.l. de mededeling, die mevr. Blanksma als uitgangs punt heeft genomen, dat het „Insulinde" bij het in exploitatie nemen van de nieuwe speeltuin financieel niet meer mogelijk zou zijn dit speelterreintje er bij te exploiteren. En zij heeft het college gevraagd, de vereniging hiertoe financieel in staat te stellen. Spr. gelooft, dat de vraag in die zin wel juist is weerge geven en hij meent ook het antwoord te moeten hand haven, n.l. dat bij het in exploitatie nemen van het clubhuis met financiële steun van de gemeente ook dit punt in overweging kan worden genomen. Mevr. Blanksma-Kok: Zal dan ook het in exploitatie houden van dit speelterreintje worden bezien? De heer Tiekstra (weth.): Er is geen verzoek van de vereniging geweest. Er is alleen Uw mededeling met Uw vraag. Mevr. Blanksma-Kok heeft uit de woorden van de wethouder begrepen, dat aan de bouw van het clubhuis van deze speeltuinvereniging zeer waarschijnlijk finan ciële steun zal worden gegeven en dat ook gelet zal worden op het terreintje bij het sportpark „Cambuur". Zij hoopt wel, dat er erg op gelet zal worden. Men zou het bij „Insulinde" zo ontzettend jammer vinden, dat het verloren gaat, juist omdat het zo „vlak bij huis" is en kleine kinderen er dus zo gemakkelijk even naar toe kunnen. „Insulinde" zelf had het idee, dat het over genomen zou worden door de gemeente en dat de ge meente dus ook het toezicht zou hebben. Als dat niet de bedoeling van B. en W. is, dan hoopt spr., dat het toch in ieder geval bestaan zal blijven. De heer Ras meent, dat, als de gemeente zich op de een of andere wijze niet in de kwestie van het kleine speelterreintje bij „Cambuur" zal mengen, de moge lijkheid bestaat, dat het als rijwielbergplaats zal worden gebruikt. Hij wil er ook op wijzen, dat het terreintje juist voor de kinderen van deze buurt in een behoefte voorziet. De heer Tiekstra (weth.) constateert, dat mevr. Blanksma-Kok blijkbaar toch iets anders heeft bedoeld dan het sectieverslag weergeeft, n.l., dat de speeltuin vereniging afstand zal doen van dit terreintje en dat zij gevraagd heeft, of het, zo mogelijk, tot openbare speel- gelegenheid kan worden verklaard. Nu zal de gemeen te niet een speeltuin exploiteren. Spr. gelooft niet, dat dit in de taak van de gemeente ligt besloten. De gemeente moet zulks echter wel stimuleren. Twee vragen zijn mogelijk: Zal het terreintje onder beheer blijven van „Insulinde" in de vorm, zoals het nu geschiedt, met financiële hulp van de gemeente, öf: zal het openbare speelgelegenheid worden? Spr. wil er echter op attenderen, dat, toen dit ter reintje werd klaar gemaakt, het is beschouwd als een tijdelijke oplossing en natuurlijk is het niet uitgesloten, dat de bestemming, die het oorspronkelijk had, weer de voorkeur verdient. Volgno. 130 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 144. Zwembad Grote Wielen f 8.620, De heer Spiekhout zegt, dat het bij dit punt gaat om steun van de gemeentelijke overheid voor de in standhouding van het zwembad de Grote Wielen, een van de weinige recreatiegelegenheden in de buurt van Leeuwarden. Uit dit punt blijkt wel, dat het college een taak ziet liggen op dit gebied en daar verheugen spr. c.s. zich over. Het vraagstuk der recreatie zal in de toekomst on getwijfeld ook hier in de raad nog vaak aan de orde komen. Men vreest wel eens, dat het hiermee nooit goed zal komen. Immers, de bevolking van ons landje neemt nog steeds snel toe. Bovendien is de ontwikke ling van de techniek zodanig, dat een grote toename van de vrije tijd van de werkende mens is te verwach ten. Daarnaast, juist door de ingewikkelde techniek, groeit de behoefte aan recreatiemogelijkheid. De moei lijkheden in de vakantieperiode zijn de raad bekend. Er wordt veel over vakantiespreiding gesproken, maar dit heeft niet veel succes gehad. In verschillende vakantie-oorden is het overvol. Wat dit punt betreft, is er evenwel toch meer uitzicht, omdat in de landen rondom Nederland altijd veel meer ruimte en vrije na tuur aanwezig is. Bij het steeds beter wordende ver voer zullen er die kant uit altijd nog uitwijkmogelijk heden zijn. Als Nederland één grote stad wordt, zullen er wel mogelijkheden overblijven om vakantie te hou den, maar die vakantieverblijven liggen wat verder af dan men op het ogenblik gewend is. De andere, voor de raad belangrijker, vorm van recreatie is de dagelijkse en die op vrije dagen enz. Hier zal het gemeentebestuur een steeds belangrijker wor dende taak vinden. Dit stelt eisen op allerhande ter rein, o.a. bij het opstellen van uitbreidingsplannen, t.a.v. het aantal groenvoorzieningen in de steden, de woningbouw enz. Men zal met meer vrije tijd van de bewoners rekening moeten houden. Ook het scheppen van recreatiegebieden in of in de omgeving van de stad valt hieronder. Spr. wil niet nalaten vast te stellen, dat het college zeker oog heeft voor deze eisen. Tegen die achtergrond komt spr. dus op de Grote Wielen. Het is de belangrijkste van de schaarse zwem- gelegenheden, die er in de buurt van de stad zijn. Dat het verre van ideaal is, mag spr. als bekend veronder stellen. De veenbodem en de te geringe doorstroming maken het water weinig aantrekkelijk en bij toenemend gebruik ziet spr. hier nog grotere moeilijkheden komen. Een stad als Leeuwarden zal niet zonder een goed zwembad kunnen en het is dus zaak hier tijdig rekening mee te houden. Nu reeds zal men aandacht moeten besteden aan andere mogelijkheden op dit gebied, het zij uitgaande van het bestaande, hetzij door bestude ring van de wenselijkheid om op andere plaatsen in de omgeving iets tot stand te brengen. B. en W. delen mede, dat er nog geen plannen ter zake bestaan, maar kunnen zij ook zeggen, of zij het voornemen hebben om deze te laten maken? Spr. c.s. zouden daar wel sterk op willen aandringen en vragen om het niet op al te lange termijn te willen doen. Het zal niet mogen gebeuren, dat Leeuwarden in de toekomst zonder of zonder voldoende zwemgelegenheid zou komen te zit ten. De hear Santema stiet al hielendal efter datjinge, hwat de hear Spiekhout hjir nei foaren brocht hat. Yn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 12