25
Ljouwert bistiet bislist in tokoart oan rekréaesje-oar-
den en fia de Greate Wielen sjocht men om jin hinne
nei oare plakken yn de omkriten fan 'e stêd. Nou is
yn 'e léste dagen, tusken de seksjegearkomste en dizze
bigreatingsgearsit, by de leden fan 'e rie en wierskyn-
lik ek by it kolleezje in sirkulaire fan 'e Boskkabouters
fan it bosk fan Koarnjum ynkomd, hweryn minofto-
mear frege wurdt om in subsydzje. It is spr.
bikend, dat ien fan 'e plakken, hwer't de Ljouwerters
op frije dagen hinnegeane, ek it Koarnjumer bosk is.
As sadanich fortsjinnet in stifting as dy fan Koarnjum
de oandacht ek fan it gemeentebistjür. Soe it ek moog-
lik wêze, dat foar sa'n lyts rekréaesje-oard yn de
neiste omkriten fan 'e gemeente in lytse bydrage jown
wurdt
Fierders hat spr. as rekréaesjegebiet altiten op it
each de Froskepölle. Is hy goed ynljochte, dan stag-
nearje op it eagenblik de wurksumheden dêrre min-
oftomear. Of is dat net sa en geane dy noch geregeld
troch
De Voorzitter heeft op zich genomen dit punt te
beantwoorden.
De heer Spiekhout heeft eerst in het algemeen be
toogd, dat hier een taak voor het gemeentebestuur
ligt; dit heeft n.l. volgens hem aandacht te schenken
aan de ontwikkeling van de recreatiemogelijkheden ten
behoeve van de burgerij. Spr. kan wel verklaren, dat
het college het in het algemeen met het betoog van de
heer Spiekhout wel eens is, maar wat diens concrete
vraag betreft, of het ook het voornemen heeft om
plannen te maken t.a.v. de Grote Wielen hij meent
ten minste, dat de heer Spiekhout zich zo heeft uit
gedrukt daarop kan hij niet al te veel antwoorden.
Er moet toch in de eerste plaats rekening gehouden
worden met het feit, dat dit gebied niet binnen de
grenzen van de gemeente Leeuwarden ligt en in de
tweede plaats met het feit, dat dit gebied zich ook niet
in handen van deze gemeente bevindt. Het is in het
bezit van andere eigenaren en het heeft pas zin om
bepaalde plannen te maken, wanneer men er zeker van
is, dat die plannen ook op de desbetreffende plaats
kunnen worden gerealiseerd.
Spr. kan dus slechts herhalen wat in de mem.v.a.
staat, n.l., dat het college ook t.a.v. deze kant van de
stad als spr. het zo mag noemen, want het bedoelde
gebied ligt een eind buiten de stad zijn ogen open
heeft. Wanneer hier in de toekomst mogelijkheden
mochten blijken meer dan op het ogenblik aanwezig
zijn dan zal het college stellig trachten van die
mogelijkheden gebruik te maken, maar op het ogenblik
zijn er geen plannen in een bepaald stadium van voor
bereiding.
De heer Spiekhout wil alleen nog opmerken, dat hij
begrip heeft voor hetgeen de Voorzitter heeft gezegd.
Spr. heeft echter tevens gevraagd, of het college mis
schien in de omgeving van de stad ook andere mogelijk
heden ziet dan de Grote Wielen; daartoe behoeft men
zich niet te beperken.
De heer Pols heeft met grote belangstelling geluis
terd naar het betoog van de heer Spiekhout en ook
naar het antwoord van de Voorzitter. Spr. gelooft wel
te mogen zeggen, dat zijn fractie geheel achter de
woorden van de heer Spiekhout staat. Alleen bij wat
deze nu ten slotte in tweede instantie zegt gaat dit
moeilijker, omdat men hier nu eenmaal vast zit aan de
Grote Wielen. Wel hoopt spr., dat er een oplossing
voor is. Jaren geleden heeft de raad in een zeer ver
trouwelijke vergadering ook een dergelijk plan bespro
ken. (In hoeverre die vergadering vertrouwelijk was,
weet spr. echter niet. Hij heeft van stadgenoten meer
gehoord dan hij er zelf van af wist.) Misschien is even
wel in die richting een oplossing te vinden.
Ook de heer Kas kan het betoog van de heer Spiekhout
onderstrepen.
De Voorzitter had in eerste aanleg uit de woorden
van de heer Spiekhout niet begrepen, dat deze ook
had gevraagd naar andere mogelijkheden, buiten de
Grote Wielen, in de omgeving van de stad. Spr.'s woor
den van zopas moet men zo begrijpen, dat hij gespro
ken heeft over de gehele oostkant van de stad. Als
hier nu gevraagd wordt naar andere mogelijkheden,
zou spr. kunnen verwijzen naar de voltooiing van het
plan Froskepölle, over de aanleg van recreatiegebieden
in het zuidwesten, waar de raad ook al een en ander
over weet, en spr. twijfelt er niet aan, dat ook in de
uitbreidingsplannen, die voor het noordelijk deel van
de stad zullen worden vastgesteld, aandacht zal worden
besteed aan het onderwerp „recreatie". Dat zijn m
het algemeen gesproken de mogelijkheden, die er op
het ogenblik bestaan.
Nu verklaart de heer Pols, dat hij nog veel meer in
de stad gehoord heeft dan hier in de raadzaal. Daar
twijfelt spr. niet aan, want men weet nu eenmaal wel,
dat het gerucht steeds aangroeit en dat, als hier een
gedachte is geopperd, deze aan de andere kant van de
stad al is gerealiseerd. Dat is een bekend verschijnsel.
Spr. kan namens het college niet meer mededelen dan
hij hier in deze raadzaal heeft gezegd.
Hij zou zich dus hiertoe willen bepalen.
De heer Tiekstra (weth.) antwoordt de heer Santema,
dat B. en W. de zaak van de Boskkabouters zullen be
kijken. Het college heeft vanzelfsprekend belangstelling
voor elke vorm en elke mogelijkheid van recreatie.
Spr. kan echter nu nog geen definitief antwoord geven,
deze zaak ligt nog maar kort bij B. en W. Zij moeten
ook rekening houden met de financiële mogelijkheden
en met het feit, dat dit bos op andermans gebied ligt.
De heer Van der Schaaf (weth.) zal, omdat de vraag
van de heer Santema i.z. de Froskepölle in het Fries
gesteld is, deze ook in het Fries beantwoorden.
Fan it rekréaesjeplan Froskepölle is toneistenby in
tredde part öfwurke. De biplanting en hwat dermei
anneks is, is klear en it wachtsjen is op it groeijen fan
hwat der plante is. De oare twa tredde parten kinne
optheden net fierder öfwurke wurde. De provinsje hat
wol it plan it hiele gebiet oan de gemeente öf to stean
foar rekréaesjeterrein, mar it kin noch net mist wurde
yn forban mei grounwurken. B. en W. binne dwaende
de provinsje to biynfloedzjen om it wol earder óf to
stean, sa mooglik nei forfanging fan dit terrein troch
in oar, dat de provinsje brüke kin foar grounberging.
B. en W. rekkenje dermei, dat de provinsje yn dat ge-
fal it terrein, hwer't it om giet en dat hja nou brükt
foar grounberging, priisjaen sil. Dan sille ek de oare
twa tredde parten fan it rekréaesjeterrein Froskepölle
oanlein wurde kinne. Hjoed of moarn kin der noch net
op rekkene wurde, mar B. en W. dogge har bést.
Volgno. 144 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 146. Subsidies, enz. f 57.365,
De heer Kamstra zegt, dat in het sectieverslag is
gewezen op de moeilijke financiële positie van de Kruis
verenigingen en er is door B. en W. geantwoord, dat.
zij zo spoedig mogelijk voorstellen aan de raad zullen
doen i.z. de subsidies. Wat is nu de bedoeling: zullen
de subsidies worden gehandhaafd of bestaat de moge
lijkheid, dat deze in de loop van dit jaar worden ge
wijzigd
In dit verband zou spr. willen wijzen op het subsidie
aan het Wit-Gele Kruis, dat al enige jaren op hetzelfde
bedrag staat, terwijl de werkzaamheden belangrijk zijn
uitgebreid.
Spr. zou deze subsidies verhoogd willen zien.
De heer Tiekstra (weth.) moet handhaven wat in de
aanbiedingsbrief staat, n.l. dat B. en W. i.z. de sub
sidies aan de Kruis-verenigingen nader bij de raad terug
zullen komen, niet omdat zij zonder meer hogere sub
sidies in uitzicht stellen, maar omdat zij voor deze
verenigingen een ander systeem t.a.v. de subsidiebe
rekening zullen zien klaar te krijgen. Zij willen hen
naar objectieve maatstaven kunnen subsidiëren. Dit zal
misschien wel tot hogere subsidies leiden, maar het
betekent niet bij voorbaat, dat hogere bedragen uit de
bus zullen komen.
Volgno. 146 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 150. Bouw- en woningtoezicht f 70.335,
De heer Bootsma zou even willen attenderen op het
gedeelte van dit volgnummer, waarover in het sectie
rapport gesproken wordt, n.l. over de bevoegdheid van
B. en W. om af te wijken van de bebouwingsvoorschrif
ten in de uitbreidingsplannen, en dan gaat het in dit
geval speciaal over de bebouwing hoek Arubastraat.
Het college geeft in de beantwoording toe, dat hier van
die bevoegdheid gebruik is gemaakt, nadat is gezegd,
dat dit slechts zelden geschiedt. Spr. meent te moeten
betreuren, dat het college hier de hand over het hart
heeft gestreken, want hij kan niet anders zeggen dan
dat het niet een fraaie oplossing is geworden. Hier
moest een nieuwe situatie geschapen worden en dan
verwacht men er toch iets beters van. Was het in een
bestaande situatie geweest, dan had men zich beter
kunnen indenken, dat er niet iets anders van te maken
was. Juist echter in een soortgelijk geval, in een be
staande situatie, is ondanks een beroep op de raad niet
afgeweken van de voorschriften. En naar het oordeel
van ondergetekende en meerderen met hem was dat
geval zeker minder hinderlijk geweest dan wat nu op
deze hoek is gebouwd.
Spr. zou concreet willen vragen: was het werkelijk
noodzakelijk om deze afwijking toe te staan en is het
college zelf tevreden over het bereikte resultaat?
De heer W. M. de Jong wil het voorkomen en in
dezen sluit hij zich aan bij de heer Bootsma dat de
praktische resultaten van de bebouwing van het eerste
deel van de Julianalaan zuidzijde ten westen van het
kruispunt Pieter Lastmanstraat-Julianalaan met inbe
grip van alle bijgebouwtjes bepaald achtergebleven zijn
bij hetgeen het college zich daarvan op papier moet
hebben voorgesteld. De ontstane situatie bekijkend
vanuit het noordoosten naar het zuidwesten, vindt spr.,
dat deze niet bepaald tot voorbeeld kan dienen voor de
nieuwbouw. Hij acht het van zeer veel belang, dat deze
dingen met de grootste voorzichtigheid worden tot
stand gebracht en hij vindt ze ook veel belangrijker
dan kleine afwijkingen van de bouwverordening e.d.,
die hier wel eens ter sprake zijn gekomen. Spr. be
doelt dit als een zacht verwijt. Hij kan zich echter
voorstellen het gaat hem persoonlijk althans zo
dat men, als men de zaak op papier bekijkt, een ander
idee had van wat er komen zou dan hetgeen men nu
dagelijks ziet groeien.
Spr. is, zoals gezegd, een beetje teleurgesteld in de
resultaten van de praktijk.
De heer Van der Schaaf (weth.) antwoordt de heer
Bootsma, dat men zou kunnen verwachten, dat B. en W.
bij het hanteren van de bevoegdheid tot het afwijken
van de bebouwingsvoorschriften een zekere regel trach
ten te vinden. Nu wordt echter juist die bevoegdheid
aan B. en W. gegeven, omdat men deze materie niet
goed in een regel in de bebouwingsvoorschriften kan
vastleggen. Wanneer er voldoende inzicht en vastheid
bestaan, kan men een regel formuleren en die in een
voorschrift vastleggen. Wanneer dat echter niet het
geval is, moet men, om niet al te star te worden, in de
bebouwingsvoorschriften wel eens een bevoegdheid tot
afwijking daarvan aan B. en W. toekennen. Van ver
schillende zijden wordt trouwens uit de raad wel eens
aangedrongen op een soepele toepassing van de bouw
verordening en de bebouwingsvoorschriften. Dat is alle
maal het gevolg van een stelsel, waarbij men regels
voorschrijft, waarop B. en W. zekere uitzonderingen
kunnen toestaan.
B. en W. hebben ook in dit geval van de hun toege
kende bevoegdheid gebruik gemaakt. Als dan op een
goede dag het resultaat daarvan openbaar wordt, kan
men zich de vraag stellen: Is deze bevoegdheid nu wel
terecht toegepast? En dan kan men natuurlijk tot ver
schillende beoordelingen komen. Spr. kan zich heel
goed indenken, dat, als een ander een beslissing had
moeten nemen, deze het anders zou hebben gedaan.
En dan is het toch nog wel mogelijk, dat dit alles
blijft binnen het raam van de bebouwingsvoorschrif
ten.
Bij de in dit geval op de ingekomen stukken genomen
beslissing' heeft ook een rol gespeeld, dat de afstand
tussen de garages en het hoofdgebouw nog voldoende
was; n.a.v. de stukken is ook de Schoonheidscommissie
gehoord, etc. En men heeft beslist, dat het gevraagde
kon worden toegestaan.
Of het resultaat helemaal aan de verwachtingen
heeft beantwoord? Daar kan men ook weer verschil
lend over denken. Het is spr. bekend, dat hier inder
daad verschil van mening over bestaat. Hij wil niet
zeggen, dat hij er zelf vreselijk enthousiast over is,
maar hij voelt het toch ook weer niet zo aan als de
heren Bootsma en De Jong, die vinden, dat hier be
paald van een misslag (dat woord hebben de heren
niet gebruikt, maar misschien overigens te goeder
trouw wel bedoeld) zou zijn te spreken.
De heer Bootsma vroeg concreet: was deze afwijking
nu noodzakelijk? Daar is heel moeilijk antwoord op te
geven. Was deze vraag te beantwoorden in het stadium,
waarin de beslissing werd genomen, dan had men na
tuurlijk kunnen zeggen: het gaat niet door. B. en W.
moeten echter de bevoegdheid hanteren op het ogenblik,
dat hun de papieren worden voorgelegd. Men kan nu
eenmaal niet oordelen naar de uiteindelijke toestand.
Men kan niet zeggen: Bouw eerst maar en als het
leuk staat, kan het blijven staan. Men moet het eerst
met een plan op papier doen en dan een verantwoorde
beslissing nemen, een beslissing, die in andere handen
misschien anders was uitgevallen.
De heer Bootsma wil nog een paar kleine aanvullingen
geven op het punt, dat hij te berde heeft gebracht.
Hij wil zeer zeker de bevoegdheid om afwijkingen toe
te staan niet aanvechten. Integendeel. Maar wanneer
er afgeweken wordt, dan veronderstelt men eigenlijk
min of meer, dat die afwijking een verbetering zal
opleveren. En de wethouder heeft hier, citerend, ge
sproken van een „misslag" (wat spr. niet gezegd
heeft.Hij zou willen volstaan met de opmerking,
dat het zeer zeker geen „bovenslag" is geweest.
De heer Van der Schaaf (weth.) wil de heer Bootsma
graag toegeven, dat het inderdaad geen bovenslag was.
De heer J. K. Dijkstra (weth.): In grouwe keats!
De heer IJtsma herinnert er aan, dat in de secties
verschillende leden de vraag stelden, of er voldoende
toezicht was t.a.v. de naleving van de hinderwetsvoor-
waarden. B. en W. antwoorden: „Aangezien gegronde
klachten slechts sporadisch voorkomen, achten wij dit
toezicht voldoende". Spr. zou niet graag willen toe
geven, dat dit toezicht voldoende is. Zijn ervaring is
anders. En de klachten gelden niet alleen het feit,
dat de wet niet behoorlijk wordt nageleefd. Er wordt
dikwijls bij aanbestedingen op een hinderwetsvergun
ning vooruitgelopen. Dan komen er misschien bedrijven
tot stand, die er niet zouden moeten komen en ook
uitbreidingen, die niet zouden moeten plaats hebben.
Dit leidt tot omstandigheden, die dikwijls niet van ge
vaar ontbloot zijn, niet alleen voor de mensen, die in
zo'n bedrijf werken, maar ook voor de omwonenden.
Het aspect van een buurt of een stadsdeel wordt door
opslag van bepaalde goederen ten zeerste ontsierd.
Daarvan kan men vaak zeggen: Het is toch eigenlijk
al te gek, dat dit gebeurt. Spr. zou er wel ernstig
op willen aandringen, dat, ondanks het feit, dat er
weinig klachten over naleving van de hinderwetsbe
palingen zijn, regelmatig toezicht wordt gehouden. Dit
is van groot belang voor degenen, die in het bedrijf
werken, en voor de omwonenden. Spr. behoeft alleen
maar te wijzen op ondeskundige opslag van vluchtige
en/of brandbare stoffen.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat men t.a.v.
de vraag: Is er wel voldoende controle op de naleving
van de bepalingen der Hinderwet? een bepaald onder
scheid moet maken.
Men gaat voor het vaststellen van de voorwaarden
tot het verlenen van de hinderwetsvergunning uit van
een begintoestand en men maakt bepalingen voor de
naleving van die voorwaarden. Er is bepaald voldoen
de toezicht op de oplevering als spr. het zo mag
uitdrukken van de begintoestand. Wanneer dus aan
een bepaald bedrijf wordt gezegd: ,,U krijgt een hin
derwetsvergunning, mits U voldoet aan die en die