7
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van dinsdag 20 november 1956
RAADSVERGADERING
4
gevuld met ander werk. Het spreekt vanzelf, dat, wan
neer de groep beroepsbrandweerlieden aanmerkelijk
wordt uitgebreid, de zorg, dat ook deze groep steeds
voldoende werk heeft, zoveel zwaarder gaat worden.
En dat is een punt, dat op het ogenblik het college
bezighoudt, maar waaromtrent het tenslotte nog niet
tot een conclusie is gekomen. Vandaar, dat het B. en
W. op dit ogenblik ook niet mogelijk is om een ander
voorstel aan de raad te doen dan het onderwerpelijke.
Nu wordt er door de heren Beeksma en Spiekhout op
spoed aangedrongen en spr. wil van zijn kant wel zeg
gen, dat er uit een oogpunt van brandpreventie in het
geheel geen spoed mee is om tot iets anders te komen.
Het apparaat, dat hier wordt voorgesteld, zal stellig
bedrijfszeker zijn, zo bedrijfszeker, dat de branden, die
onverhoopt in de toekomst zouden plaats hebben, op
voldoende wijze zullen kunnen worden bestreden. De
enige reden, waarom spoed zou moeten of kunnen wor
den betracht, is spr. heeft het al eerder gezegd
dat het politie-apparaat verzwaard wordt met een taak,
die in wezen niet tot de taak van de politie behoort.
Dan heeft de heer Spiekhout bepaalde vragen gesteld
over de nieuwe wijze van uitrukken. Hij meent, dat de
eerste eenheid zal worden opgebouwd uit 5 man. Dat
is een misverstand. Deze zal, evenals tot dusverre, be
staan uit de in dienst zijnde beroepsbrandweerlieden,
aangevuld met politie, maar de tweede uitruk zal wor
den verzorgd en dat is het verschil met wat op het
ogenblik de gang van zaken is door een groep, ge
trokken uit de verkeerspolitie plus wat dan verder aan
beroepsbrandweerlieden aanwezig is.
De heer Spiekhout vraagt verder: Hoe moet het gaan,
wanneer de verkeerspolitie bezig is ergens met de ge
volgen van een verkeersongeval of op een spitsuur het
verkeer regelt? Het ligt voor de hand -daar is juist
de mobilifoon-installatie voor dat de verkeerspolitie,
wanneer deze ergens bezig is, niet onmiddellijk haar
werk in de steek kan laten. Dan zal onmiddellijk ge
seind worden naar het politiebureau, om voor aanvul
ling te zorgen.
De volgende uitrukken zijn in het voorstel genoemd
en, naar spr. meent, ook wel voldoende duidelijk aan
gegeven. Tot dusverre is in de praktijk gebleken, dat
het oproepen van de brandweermensen, als ze niet in
dienst zijn, geen moeilijkheden heeft opgeleverd; dat
is een praktijk-ervaring, die B. en W. kunnen hanteren.
De vraag, of elke groep vrijwilligers niet dient te be
staan uit meer dan 8 man, is op het ogenblik in deze
vorm ook nog niet zodanig urgent, dat nader bekeken
moet worden, of misschien enkele mannen meer kun
nen worden aangehouden.
Ten slotte is op het ogenblik nog een grotere groep
in dienst, maar B. en W. menen, dat, als deze 8 man
gekozen worden uit een groep, die overdag niet on
grijpbaar is, maar bestaat uit mensen, van wie men
dus een grote zekerheid heeft, dat ze ook overdag
regelmatig kunnen opkomen en dat is met kleine
zelfstandigen e.d. wei mogelijk deze groep niet
groter behoeft te zijn.
De heer Spiekhout heeft ook gevraagd, hoe de brand
weer elders gevormd is, omdat het goed is lering te
trekken uit toestanden elders. Dit laatste is uitermate
betrekkelijk, omdat B. en W. zich bij herhaling ook
georiënteerd hebben i.z. de toestand elders. Eigenlijk
is het nergens gelijk. In bepaalde plaatsen heeft men
grote groepen beroepsmensen, zelfs van ouds. Spr. zou
bijv. Groningen kunnen noemen. In andere plaatsen is
de groep kleiner, maar daar varieert deze toch nog
altijd van klein tot groot, zodat men eigenlijk niets
daaruit kan leren. In bepaalde plaatsen zelfs ook
in met Leeuwarden vergelijkbare is een vrijwel uit
sluitend vrijwillige brandweer, terwijl in een enkele
plaats, ook vergelijkbaar met Leeuwarden, de organi
satie ongeveer gelijk is als in Leeuwarden, maar om
te kunnen bepalen, hoe het precies moet zijn hier in
deze stad, met deze structuur, met deze bevolking en
met de mogelijkheden, die hier zijn, kan men toch eigen
lijk uit de toestanden, zoals ze elders zijn, niets wijzer
worden. Men moet hier met eigen gezond verstand
proberen zijn zaken te regelen.
Ten slotte heeft de heer Van der Meer gevraagd,
of de voorgestelde afschrijving in 20 jaar van de aan
gevraagde nieuwe brandweerauto niet te lang is en
niet 10 jaar zou moeten zijn. B. en W. geloven van
niet. Dit materieel wordt gelukkig niet zo intensief
gebruikt, dat het in een korte reeks van jaren afge
bruikt is. Er is nog altijd een aantal spuiten bij de
Leeuwarder brandweer, die van voor de oorlog dateren
en die nog altijd zeer behoorlijk dienst kunnen doen.
Het is misschien mooier om in 10 jaar af te schrijven,
omdat men dan die last maar weer kwijt is, maar het
lijkt spr. niet noodzakelijk.
Spr. hoopt, dat hij de raad en speciaal de vragen
stellers hiermede in voldoende mate heeft ingelicht.
Mocht dat niet het geval zijn, dan zal hij dat in tweede
instantie wel van hen horen.
De heer Beeksma heeft nog een enkele opmerking.
Hij is dankbaar voor de uiteenzetting, die de Voorzitter
heeft gegeven als aanvulling van wat de raadsbrief
reeds behelst. Spr. is niet helemaal overtuigd, maar
hoopt, dat hij ongelijk krijgt en dat Leeuwarden, wan
neer deze nieuwe regeling straks in werking is, vol
doende beschermd zal zijn tegen brand.
De heer Spiekhout zal kort zijn. Hij heeft gehoord,
dat de praktijk-ervaring met het oproepen van beroeps
mensen goed is. Dat is overigens iets, wat zich aan zijn
beoordeling onttrekt. Hij wil het echter graag aannemen
en het is wel een zekere geruststelling. Spr. wil inder
daad het niet te vlug afdanken van de vrijwilligers
aanbevelen. Het zou kunnen blijken, dat die groep iets
groter kan voor het geval men bepaalde mensen niet
kan bereiken. Op deze manier is spr. geneigd met B.
en W. mee te gaan.
De Voorzitter gelooft eigenlijk niet, dat hij op wat
de heren Beeksma en Spiekhout in tweede instantie
hebben gezegd, veel behoeft te antwoorden. Hij zou
alleen nog het volgende willen opmerken. Tot dusverre
heeft de brandweer in Leeuwarden in de praktijk haar
taak geheel kunnen vervullen. B. en W. kunnen
daar wil spr. toch eigenlijk wel heel duidelijk op
wijzen bepaald niet zeggen, dat er bij de een of
andere brand iets mis is gelopen door een gebrek aan
het brandweer-apparaat. Zij willen echter met dit voor
stel slechts voorkomen, dat zij in de toekomst het risico
zullen lopen, dat er zich dergelijke gebreken aan zullen
openbaren.
Spr. voor zich is er van overtuigd, dat, hoewel hij
het voorgestelde ook ziet als een voorlopige toestand,
de brandweer ook in deze voorlopige periode preven
tief voldoende zal zijn, zodat de burgerij van haar kant
hierover geen zorg zal behoeven te hebben.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 13 en 14 (bijl. nos. 275 en 276).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.
van dinsdag 20 november 1956
Aanwezig: 32 leden.
In de morgenvergadering aanvankelijk afwezig:
mevr. Dr. A. C. A. Blanksma-Kok en de heer
Schootstra; gedurende het laatste gedeelte van de
morgen vergadering en gedurende de middagvergadering:
de heer Mr. van der Veen; 1 vacature.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Vaststelling van de notulen van de raadsverga
dering van 13 maart 1956.
2. Ingekomen stukken.
3. Voorstel tot goedkeuring van de begroting van
inkomsten en uitgaven voor 1957 van:
a. de gemeentelijke instelling voor maatschappelijk
hulpbetoon
b. het nieuwe stadsweeshuis;
c. de stichting volkscrediet.
4. Voorstel tot vaststelling van de begrotingen der
gemeentelijke takken van dienst en van de begroting
der gemeente voor 1957, met de daarbij behorende wij
zigingen
(bijlage no. 234).
5. Voorstel tot het aanleggen van straten in het
uitbreidingsplan „Oost H"
(bijlage no. 281).
Punt 1.
De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2.
De Voorzitter deelt mede:
A. dat is ingekomen een schrijven van een aantal alhier
gevestigde verenigingen, enz. met betrekking tot de
bouw van een bejaardencentrum hier ter stede;
B. en W. stellen voor dit schrijven te behandelen bij
het desbetreffende punt van de gemeentebegroting.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
B. dat is ingekomen een schrijven van de heer D.
Rutkens, alhier, waarin deze mededeelt voor het raads
lidmaatschap te bedanken, zulks in verband met de in
Hongarije plaats gehad hebbende gebeurtenissen.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 4 (bijl. no. 234).
De Voorzitter stelt voor over te gaan tot het houden
van algemene beschouwingen.
De heer Mani zou willen beginnen met aan het adres
van twee heren, die hier vandaag niet aanwezig kun
nen zijn, enkele woorden te richten. De heer P. P. de
Jong, die andere jaren steeds de begrotingsvergadering
bijwoont, zal men hier heden helaas moeten missen.
Van harte wil spr. hem een spoedig en volledig herstel
toewensen. Ook zonder voor-overleg meent hij dit wel
namens alle raadsleden te mogen doen.
Toen nu ongeveer 14 dagen geleden de heer Rutkens
in deze raad een verklaring aflegde, kon daaruit zeker
niet duidelijk worden afgeleid, dat de consequentie
hiervan zou zijn een bedanken voor het lidmaatschap
van de raad en voor de C.P.N. Het verheugt spr. zeer,
dat de heer Rutkens dit besluit heeft genomen; hij
hoopt daaruit te mogen afleiden, dat deze het regiem,
dat hij tot dusver heeft aangehangen, niet langer kan
aanvaarden en deze gewijzigde instelling is toch zeker
een gelukwens waard.
Hoe spontaan is ook hier in Nederland, aldus spr.,
getuigenis afgelegd van het gevoel van medeleven en
saamhorigheid met het zo zwaar getroffen Hongaarse
volk. Des te vreemder doet het aan, dat velen die
solidariteit ten opzichte van het eigen volk niet weten
op te brengen. Gelukkig is de hamsterwoede spoedig-
geluwd, maar spr. vreest, dat dit niet te danken is aan
het verbeterde inzicht bij de mensen. Het lijkt hem dan
ook gewenst, dat de regering maatregelen neemt, die
haar in staat stellen om op zeer korte termijn in zulke
zeer onjuiste toestanden te kunnen ingrijpen.
Men zou zich kunnen afvragen, of het, in deze tijd
van grote internationale spanningen, wel op zijn plaats
is, om hier vandaag maar rustig te beraadslagen en te
beslissen, dat dit of dat in de nabije of verdere toe
komst wel of niet moet gebeuren. Spr. is van mening,
dat men, juist in tijden, waarin de onzekerheid groot
is en overal conflictstof ligt opgeslagen, koers moet
houden en door moet gaan met het werk van alle dag.
Dat geeft hem ook de vrijheid om vanmorgen namens
zijn fractie algemene beschouwingen te houden over
de ontwerp-begroting 1957. Dat het B. en W. gelukt is
deze begroting zo tijdig aan de raad aan te bieden, ver
heugt haar ten zeerste. Over vele zaken, die acht maan
den geleden bij de behandeling van de begroting 1956
de aandacht van de raad vroegen, zal uiteraard ook
vandaag nog moeten worden gesproken. Een van de
onderwerpen, welke in deze begrotingsvergadering
en naar het zich laat aanzien in nog vele volgende
behandeld zullen worden, is de woningbouw. In 1950
luidde de prognose: over 10 jaren kan het woningpro
bleem in Nederland zijn opgelost. Nu, in 1956, verkeert
het college van B. en W. in de bedroevende omstandig
heid, te moeten mededelen, dat, indien per jaar onge
veer 770 woningen worden gebouwd, over 10 jaren de
woningnood tot het verleden zal behoren. Als men nu
weet, dat in de periode 1 januari t/m 31 augustus van
dit jaar 138 woningen gereed gekomen zijn en tevens in
het oog houdt, dat in 1956 in totaal voor 750 woningen
bouwplannen zijn ingediend en toegewezen of toege
zegd, dan is het wel duidelijk, dat er heel wat moet
gebeuren om het aantal van 770 per jaar te bereiken.
Als het echter gelukt de beschikbare bouwcapaciteit
plaatselijk te binden, dan zal het waarschijnlijk toch
wel mogelijk zijn, mede ook, omdat nu toch op korte
termijn, althans in 1957, met systeembouw zal worden
begonnen. Evenwel er zijn nog meer moeilijkheden te
overwinnen. Als spr. de nota van B. en W. betreffende
de woningbouw leest, dat Leeuwarden op dit ogenblik
slechts bouwgi'ond in goedgekeurde uitbreidingsplan
nen heeft voor pl.m. 800 woningen, dan staat het wel
vast, dat er spoed, grote spoed geboden is om tot ver
betering van deze onmogelijke situatie te komen. Het
is bekend, dat in 1953 door Ged. Staten de goedkeuring
is onthouden aan het uitbreidingsplan Oost II, dat be
trekking had op de gronden, gelegen ten oosten van de
Archipelweg tussen de Plataanstraat en de Groninger
straatweg. Alhoewel uit de raadsbrief, welke betrek
king heeft op punt 5 van deze agenda, blijkt, dat er
thans praktisch op alle punten overeenstemming is be
reikt, kan spr. toch niet nalaten er zijn grote teleur
stelling over uit te spreken, dat de onderhandelingen
zo lang hebben moeten duren, waarbij hij de hoop
uitspreekt, dat het plan nu zeer spoedig aan de betref
fende rijksinstantie zal worden voorgelegd. Gaarne zal
spr. van het college vernemen, of het bereid is, ook
vóór de uiteindelijke goedkeuring, de raad in staat te
stellen kennis te nemen van dit gewijzigde plan.
Aan de maatregelen, die het college denkt te treffen
om een ongestoorde stadsuitbreiding te kunnen ver
wezenlijken, zal de fractie van de P. v. d. A. vanzelf
sprekend alle mogelijke medewerking verlenen.