3
De vraag komt bij spr. naar voren, of er geen moei
lijkheden kunnen ontstaan door het feit, dat, in verband
met de internationale toestand, de prijzen van ver
schillende bouwmaterialen sterk stijgen. Hij zou zich
kunnen voorstellen, dat dit n.l. ook nog van invloed
zou kunnen zijn op de plannen van enkele woningbouw
verenigingen, die reeds ter goedkeuring bij de desbetref
fende instanties zijn.
Ook voor spr. c.s. is het een grote teleurstelling, dat
de plannen van de Algemeene Friesche Levensverzeke
ringmaatschappij, om aan de noordzijde van het Har-
lingerplein een drietal flatgebouwen te stichten, op het
laatste moment geen doorgang hebben gevonden. Niet
alleen, omdat daardoor de zo gewenste uitbreiding van
woonruimte niet plaats heeft, maar ook, omdat de zo
zeer begeerde voltooiing van dit plein hierdoor is ver
traagd. Spr. c.s. hopen, dat het spoedig mag gelukken
tot een verantwoorde oplossing te komen, zowel voor
de bebouwing rondom dit plein, als voor het midden
terrein.
Er bestaat in deze gemeente een grote teleurstelling
in verband met het feit, dat de door B. en W. in de
aanbiedingsbrief bij de begroting voor 1956 in uitzicht
gestelde plannen tot de bouw van een bejaardencen
trum met woningen achter het Borniapark naar hun
mening voorshands geen doorgang kunnen vinden. Spr.'s
fractie deelt die teleurstelling volkomen. Volledig on
juist acht hij het echter, dat hier en daar wordt ge
suggereerd, dat het gemeentebestuur van Leeuwarden
niets voor de huisvesting van bejaarden wenst te doen,
want niets is minder waar. Het gaat er slechts om,
waar men in de eerste plaats zijn verantwoordelijkheid
op dit terrein ziet liggen. Het staat wel vast, dat de
bouw van een verpleeghuis voor chronisch zieke en/of
bedlegerige ouden van dagen voor onze gemeente een
absolute noodzakelijkheid is. Deze mensen, die niet in
bestaande ziekenhuizen kunnen worden opgenomen,
moeten in de regel de zorg, die ze zo zeer behoeven,
thuis ontberen, of deze zorg gaat met grote opoffe
ringen gepaard van de kant van gezins- of andere
familieleden, met alle gevolgen van dien. Zij, die dit
van wat meer dichtbij meemaken, weten maar al te
goed, hoeveel levensvreugde aan beide kanten daardoor
onnodig verloren gaat. Vóór alles zal voor deze be
jaarden een tehuis moeten worden gesticht. Een an
dere categorie bejaarden, die men over het algemeen
gevoegelijk onder de groep economisch zwakkeren en
zwaksten kan rangschikken, geniet tot dusver een
voortreffelijke verzorging in het stadsverzorgingshuis.
De inrichting van dit gebouw in de Haniasteeg is ech
ter geheel uit de tijd en er is geen mogelijkheid om
daar ter plaatse een oplossing te vinden. De bestaande
situatie kan onmogelijk langer worden bestendigd en
ook voor de huisvesting van deze, steeds groter wor
dende, groep mensen zal op korte termijn een afdoende
oplossing moeten worden gevonden. Wat spr. zopas zei
over de situatie in het stadsverzorgingshuis, geldt
eigenlijk nog in meerdere mate voor de inrichting „De
Terp" in het St. Jobsleen; ook hier is langer uitstel
van vervanging niet verantwoord. Alleen reeds voor de
bouw van een verpleeghuis voor bejaarden wordt een
bedrag van f 3.500.000,geraamd en er is toegezegd,
dat voorstellen hiertoe spoedig bij de raad zullen wor
den ingediend. Uiteraard zien spr. c.s. deze met grote
belangstelling tegemoet, maar zij dringen er met de
meeste klem bij het college op aan, dat de voorstellen
voor een tehuis voor valide bejaarden daarna op korte
termijn aan de raad zullen worden voorgelegd. In de
gegeven omstandigheden heeft de overgrote meerder
heid van spr.'s fractiegenoten er begrip voor, dat er
voorshands niet verder kan worden gegaan; hij moge
herhalen, hoe teleurstellend dit ook voor hen is. Zij
willen hierbij tevens wel verklaren, dat naar hun me
ning de initiatieven, om tot de bouw van een bejaarden
centrum voor iets beter gesitueerden te komen, hun
volle instemming hebben en zeker dienen te worden
gestimuleerd. Maar de rangorde van urgentie is voor
hen, van de gemeentelijke huishouding uit gezien, toch
wel, zoals spr. zopas heeft aangegeven.
Het is naar spr.'s mening juist hier mede te delen,
dat het de volle instemming van zijn fractie heeft,
dat door het college bereids stappen zijn ondernomen
om te voorkomen, dat Leeuwarden buiten het z.g.
Europese wegennet komt te liggen.
Spr. wil niet nalaten er zijn vreugde over uit te
spreken, dat het basisbedrag van de algemene uitkering
uit het gemeentefonds voor deze gemeente met ingang
van 1 januari 1956 met f 3,75 per inwoner is verhoogd.
Mede hierdoor heeft de raad thans een ontwerp-be-
groting voor zich liggen, die niet met kunst en vlieg
werk sluitende is gemaakt. Aan de instanties, die er
aan hebben medegewerkt om tot dit resultaat te
komen, is men zeker een woord van dank verschuldigd.
Wel zouden zij het college willen vragen, welk per
spectief het ziet voor de toekomst. Als spr. alleen maar
denkt aan de 6 loonronde, die de gemeente zo on
geveer f 125.000,-zal kosten, en aan de prijsverhogin
gen van verschillende materialen, dan meent hij, dat er
voldoende reden is voor zijn vraag. Men heeft kunnen
lezen, dat de Minister van Financiën wil komen tot
beperking van de investeringen; gezien in het raam
van de verder te nemen maatregelen in verband met de
positie van de betalingsbalans, achten spr. c.s. dit be
grijpelijk. Spr. zou het echter zeer op prijs stellen van
het college te vernemen, of het reeds enig idee heeft,
welke de gevolgen hiervan voor deze gemeente zullen
of kunnen zijn.
Spr. wil eindigen met de hoop uit te spreken, dat er
spoedig een ontspanning in de internationale toestand
moge intreden en dat het gemeentebestuur gezondheid
en kracht moge worden gegeven om de belangen van
de goede stad Leeuwarden naar beste weten te dienen.
De heer Van der Veen zegt, dat het tot voldoening
stemt, dat de raad nu, de 20e november 1956, de be
groting 1957 kan behandelen, nadat op 13 maart van
dit jaar die van 1956 pas behandeld kon worden. Het
tempo, waarin de zaken zich ontwikkelen, is inmid
dels niet van dien aard, dat de problemen, welke op
dit moment de aandacht van de raad vragen, anders
liggen dan ruim een half jaar geleden het geval was.
Dit brengt mee, dat veel van wat spr. bij de alge
mene beschouwingen omtrent de begroting 1956 in het
midden heeft menen te moeten brengen, ook vandaag
nog geldt. Teneinde zijn gehoor niet al te zeer met
herhalingen te vervelen, zal hij zich thans zoveel moge
lijk beperken en volstaan met verwijzing naar wat hij
vanaf deze plaats al eerder heeft gezegd.
Spr. wil dan beginnen met zijn erkentelijkheid uit
te spreken voor de aanbiedingsbrief, waarvan deze be
groting is vergezeld. Dit stuk geeft een duidelijke en
beknopte uiteenzetting van de ontwikkeling van zaken
en van de voornemens, welke het college koestert. De
financiële verhouding tussen rijk en gemeenten doet
nog steeds geen recht wedervaren aan de zelfstandige
plaats, welke de gemeente in ons staatkundig bestel
behoort in te nemen, terwijl ook voorts de beperkte
speelruimte, welke door de centrale overheid aan de
gemeente wordt gelaten, onvermijdelijk nevenverschijn
sel van een op verregaande overheidsbemoeiing ge
richte politiek, weinig bevrediging kan bieden. Het is
in deze omstandigheden niet verwonderlijk, dat de on
getwijfeld in de verschillende fracties aanwezige strijd
lust maar bitter weinig gelegenheid krijgt zich te
manifesteren, en deze raad zich kenmerkt door een
grote mate van pais en vree.
Gezien het keurslijf, waarin de gemeente is geperst,
kan het feit, dat deze begroting sluit, slechts matige
voldoening geven.
Meer voldoening valt te putten uit de voortgang,
welke met verschillende noodzakelijke werken wordt
gemaakt.
De realisering van het veemarktplan lijkt in een niet
verre toekomst bereikbaar. Thans reeds wordt hieraan
gewerkt. Ten aanzien van de centrale riolering liggen
de zaken gelukkig niet anders. Bij verbetering van ver
keerswegen, vernieuwing van bruggen, verbetering van
de verlichting van de stad worden deze voortdurend
aangepast aan de eisen, welke in deze tijd daaraan
gesteld mogen worden. Plannen om de achterstand in
de bouw van scholen in te halen passeerden de raad
reeds.
Spr. wil thans de hoop uitspreken, dat het tempo,
waarin al deze plannen nader tot uiteindelijke ver
wezenlijking worden gebracht, zal worden opgevoerd.
De financiële zijde van deze zaken zal daarbij geen
rem mogen zijn. Men kan verwachten, dat gestaag
stijgende prijzen traagheid kostbaar zullen maken.
Wanneer de versnelde uitvoering van deze noodzake
lijke werken een tekort op de begroting zou meebren
gen, dan zou spr. in de gegeven omstandigheden over
dat bezwaar gemakkelijk kunnen heen stappen. Het
tempo moge bepaald worden door de technische moge
lijkheden.
Aan de financiële kant zou spr. zich meer gelegen
laten liggen, wanneer de gemeente op dat terrein over
zelfstandigheid zou beschikken.
Terwijl dus reden tot voldoening bestaat met betrek
king tot de ontwikkeling op de zo juist genoemde ter
reinen, is het tegendeel het geval met betrekking tot
de woningbouw. De stagnatie in de oplossing van dit
probleem, stellig nog aan te merken als het voor
naamste probleem van deze tijd, vervult spr. c.s. met
grote bezorgdheid. Spr. kan niet aan de indruk ont
komen, dat de woningnood met meer voortvarendheid
bestreden zou kunnen worden, wanneer slechts de
regering er toe zou besluiten, het departement van
Wederopbouw op te heffen. Onze gemeente kan daar,
aldus spr., niets aan toe of afdoen. Wel kan de ge
meente verweten worden, dat de hoeveelheid bouwrijpe
grond onvoldoende geacht moet worden. Spr. verwacht,
dat het college met de meest mogelijke voortvarend
heid zal bewerkstelligen, dat bouwrijpe grond ter be
schikking komt. Teleurstellend acht spr. de plannen
van het college, voorzover deze er op gericht zijn, het
bouwtempo zodanig op te voeren, dat in 10 jaar tijds
de woningnood in deze gemeente zal zijn opgeheven.
Een dergelijk tempo kent men landelijk ook reeds ge
durende de afgelopen 10 jaar, zonder dat de nood ook
maar enigszins is verminderd. Spr. heeft derhalve in
10-jaren-plannen weinig vertrouwen.
Het is overigens zo, dat een opheffing van de woning
nood in 1966 of 1967 betekent, dat de bevolking meer
dan 20 jaar lang niet over voldoende woonruimte zal
hebben beschikt en zich dus niet behoorlijk heeft kun
nen ontplooien. Een ganse generatie zal daardoor enkele
tientallen jaren een van de voornaamste levensbehoef
ten hebben moeten ontberen. Spr. behoeft niet de
ellende te schilderen, welke deze toestand meebrengt.
Naar zijn stellige overtuiging is het niet verantwoord
het tempo te bepalen tot dat, hetwelk het college voor
ogen staat. Hij is van oordeel, dat dit tempo aanzien
lijk hoger zal moeten zijn en dringt er bij B. en W.
dan ook op aan al het mogelijke en desnoods het
onmogelijke te doen, om de woningbouw te bevor
deren.
Waar particuliere bouw door uitgifte van grond in
eigendom gestimuleerd zou kunnen worden, dient zulks
te geschieden. De uitbreidingsplannen zullen voorts
gelegenheid moeten bieden tot aanzienlijke variabiliteit
in de bebouwing, waardoor het mogelijk wordt, dat in
stadsgedeelten, bestemd voor bebouwing met percelen
van grotere welstand, ook kleine woningen gebouwd
kunnen worden, geschikt voor bewoning door kleine
gezinnen, die nu om welstandsredenen er niet toe kun
nen komen, huizen, welke meer ruimte bieden dan voor
hun behoeften nodig is, te verlaten. Ook op deze wijze
kan misschien aan de leniging van de woningnood wor
den bijgedragen.
Het is voor de burgerij zowel als voor de raad, doch
stellig niet in de laatste plaats voor B. en W., een
teleurstelling geweest, dat het ontworpen bejaarden
centrum niet realiseerbaar is gebleken. Spr. hoopt van
harte, dat van particuliere zijde getracht zal worden
een bejaarden-centrum tot stand te brengen in de geest
als B. en W. voor ogen stond. Spr. vertrouwt, dat het
college in dat geval alle steun zal verlenen, welke in
zijn vermogen ligt. Met instemming namen spr. c.s.
inmiddels kennis van de plannen tot het stichten van
een verpleeghuis voor chronisch zieke en bedlegerige
ouden van dagen. Zij hopen, dat de voorbereiding van
de plannen spoedig voltooid zal zijn, zodat deze weldra
aan de raad kunnen worden voorgelegd en verwezen
lijkt. De zieke en bedlegerige ouden van dagen vormen
een probleem, waarvan de oplossing dringt. Deze cate
gorie der bevolking heeft een verzorging nodig, welke
thuis niet kan worden verschaft. Dit geldt ook voor
hen, die zijn opgenomen in de van oudsher in onze
gemeente bestaande tehuizen voor ouden van dagen,
welke tehuizen niet bij machte zijn de zieken en bed-
iegerigen een voldoende verzorging te geven.
Om een heel andere reden moet men zorg koesteren
voor de jeugd, waarvan de baldadigheid en de luid
ruchtigheid schijnen toe te nemen. Er zal gestreefd
moeten worden naar verbetering en uitbreiding van
recreatiemogelijkheid.
De luidruchtigheid is in deze tijd overigens niet het
privilege van de jeugd. De grotere bevolkingsconglo
meraties brengen nu eenmaal onvermijdelijk grotere
onrust mee. Spr. zou het op prijs stellen, wanneer het
lawaai tot het onvermijdelijke zou worden beperkt, zo
dat de burgerij, die ten slotte ook nog rust behoeft,
zo weinig mogelijk overlast ondervindt.
Spr. raakt hier aan het terrein van de politie, der
halve aan een terrein vol voetangels en klemmen, waar
op niet de raad, doch wel de burgemeester thuis is,
zodat hij volstaat met een en ander onder diens aan
dacht te brengen.
De groei van de stad en de toeneming van het ver
keer scheppen problemen, welke steeds dringender om
een oplossing vragen. Het vraagstuk van de overweg
is in deze raad welhaast ontelbare malen genoemd. Met
de bouw van bruggen ter vervanging van exemplaren
van onvoldoende capaciteit wordt bereids een aanvang
gemaakt. Wegen en straten worden aangelegd of her
steld. Dit alles is nuttig en nodig, doch dient gezien te
worden in het kader van een groter plan, waarin aan
alle verkeersvraagstukken recht kan worden gedaan en
met name de kwestie van parkeerplaatsen en de toe
gankelijkheid van de verschillende delen der stad een
oplossing vinden. Ongetwijfeld bestaan in dit opzicht
bij het college van B. en W. bepaalde inzichten en zeker
is in dit opzicht door de stedebouwkundige afdeling
van Openbare Werken vruchtbaar werk verricht. Het
zou de raad stellig aangenaam zijn, wanneer hij de
gelegenheid zou krijgen om van deze stedebouwkundige
vruchten meer in details kennis te nemen, ook al zou
den die vruchten nog een weinig groen zijn.
Een half jaar geleden heeft spr. B. en W. verzocht
het reglement van orde van de raad te onderzoeken,
zulks ten einde tot herziening te komen, vooral ook
t.a.v. de instelling van meer en andere raadscommis
sies; de voorzitter heeft, hoewel hij zelf aan zodanige
herziening geen behoefte gevoelde, toegezegd, nu de
raad zulks op prijs stelde, deze kwestie te bestuderen.
Spr. meent begrepen te hebben, dat de raad nog steeds
behoefte gevoelt het reglement van orde te herzien en
nieuwe commissies in te stellen. Het zal hem daarom
aangenaam zijn om te vernemen, of het reglement
reeds voorwerp van onderzoek is geweest en wanneer
de raad dan van de resultaten van dat onderzoek ken
nis zal kunnen nemen. Spr. heeft de vorige maal reeds
gezegd, dat deze materie niet eenvoudig is. Ook de
zeer begrijpelijke wens tot het instellen van nieuwe
commissies, een wens, welke spr. ook dit jaar in de
secties heeft horen uitspreken, moet wel overwogen
worden. Een commissie immers stelt de raad in staat
zich intensiever met bepaalde vraagstukken bezig te
houden en zich beter te oriënteren. De kans bestaat
evenwel, dat zulks ten nadele zal gaan van de behan
deling in de openbare raadszitting, hetgeen spr. zou
betreuren, omdat hij nog steeds van oordeel is, dat
openbare behandeling van de publieke zaak een voor
name pijler vormt van het democratisch bestel. De
ontwikkeling van de maatschappij is gegaan in een
richting van steeds verder ingrijpende overheidsbe
moeiing, hetgeen tot gevolg heeft gehad, dat het accent
steeds meer op het administratief apparaat en op com
missie-werk is komen te liggen, ten nadele van het
vertegenwoordigende lichaam, wat de belangstelling
van het publiek niet ten goede is gekomen. De publieke
belangstelling, die met het publieke vertrouwen hand
in hand gaat, heeft mede geleden door de recente, wel
zeer langdurige kabinetscrisis. Waar het publieke ver
trouwen onmisbaar geacht moet worden voor een goede
functionering van de democratie, zullen wij goed doen
zoveel in ons vermogen is de publieke belangstelling op
te wekken en te bevredigen, waartoe openbaarheid en
toegankelijkheid eerste vereisten zijn.