is: 10 11 |l**V VT'i gemaakt met betrekking tot de nota van het Ministerie van Financiën i.z. de beperking van investeringen door lagere publiekrechtelijke organen. De aangevraagde en toegestane verhoging van de algemene uitkering voor 1956 had betrekking eendeels op het inhalen van ach terstand, wat het verzorgingsniveau betreft, anderdeels op uitvoering van het grondplan voor de nieuwe vee markt en de daarmee annex zijnde werken en ten derde op diverse investeringen tot een bedrag van rond 3 miljoen. Inmiddels is de eerste faze van het veemarktplan gedeeltelijk in uitvoering genomen en de rest zal bin nenkort volgen. Ter besteding van het toegestane in vesteringsvolume voor 1956 a 3 miljoen gulden zal de raad in de eerstvolgende vergadering een voorstel be reiken voor uitvoering van werken tot een bedrag van f 825.000,Men mag dus aannemen, dat de verhoging van de lasten, voortvloeiende uit deze investeringen, ook voor 1957 inderdaad zal worden meegeteld bij de berekening van de rijksuitkering. Dit lijkt spr. vanzelf sprekend te zijn. Men mag aannemen, dat de tweede faze van de uit voering van het veemarktplan ook gehonoreerd zal worden. Zoals de raad weet, is hieromtrent een aan vraag om verhoging van de algemene uitkering inge diend. Het is echter nu nog niet bekend, hoe de Mi nister van Financiën in verband met de investerings beperking over deze aangelegenheid zal denken. Het zou, zo dunkt spr., echter zeer onlogisch zijn, wanneer men t.a.v. de tweede faze der uitvoering van het vee marktplan een andere beslissing zou nemen dan t.a.v. de eerste faze. Wat de verdere investeringen betreft, spr. deelt de zorg, door verschillende raadsleden uitgesproken, t.a.v. de investeringsbeperking. Zoals de raad weet, is ook voor 1957 voor 3 miljoen aan onrendabele investeringen gepland, maar daarbij zullen andere mogelijkheden van financiering een rol blijven spelen. Onderbreking of vertraging van het veemarktplan zou in wezen verlies betekenen. Volkomen juist is wat door de heer De Jong is gezegd, n.l., dat de gemeente op het ogenblik, wat de investeringen betreft, pas de motor op gang heeft gebracht. Het zou betreurens waardig zijn, wanneer de motor, die nu gaat draaien, in 1957 weer stopgezet zou worden, gezien het feit, dat in de gemeente Leeuwarden zo'n grote achterstand is. Dit zou vooral invloed hebben op 1957, het laatste jaar van de tijdelijke voorziening financiële verhou ding tussen rijk en gemeenten. Het voornemen bestaat althans om voor de jaren na 1957 een meer duurzame regeling tot stand te brengen. Men staat voor het feit, dat begin volgend jaar de voorbereiding voor de begroting 1958 zal moeten be ginnen en op dit ogenblik weet men helemaal niet wat voor 1958 uit de bus zal komen. Men zal de begroting 1958 met volstrekt onvoldoende gegevens moeten op zetten, zodat spr. zich t.a.v. verdere perspectieven niet aan een uitspraak durft te wagen. Thans geeft spr. nog wat meer gedetailleerde ge gevens, waarmee hij verschillende raadsleden hoopt te antwoorden. De heer Mani heeft gevraagd, welke perspectieven de toekomst biedt. Spr. kan alleen maar zeggen wat hij ook voor 1957 heeft gezegd. Aan een uitspraak voor de verdere toekomst durft hij zich niet te wagen. De heer Van der Veen heeft, zo dunkt spr., volkomen terecht geconstateerd, dat de financiële speelruimte in de begroting te gering is. Spr. heeft er reeds op gewezen, dat deze voor de gemeente Leeuwarden nog aanzienlijk geringer is dan voor andere gemeenten. Hij zal enige bedragen noemen. Nijmegen bijv. kan f 1.300.000,uit zijn elektrici teitsbedrijf incasseren en uit het gasbedrijf 2 ton. Leiden heeft streekvoorzieningenuit het elektrici teitsbedrijf ontvangt deze gemeente 1% miljoen en uit het gasbedrijf 1% ton. Dordrecht krijgt f380.000,uit het elektriciteitsbe drijf en f 120.000,uit het gasbedrijf. Dat scheelt niet zo heel veel met Leeuwarden, maar daar staat tegen over, dat men nog een recht heft voor deze bedrijven voor het hebben en houden van elektriciteitsleidingen in de grond. Boven de winstuitkering wordt nog f 210.000,aan dit recht ontvangen. Zodanig recht zal men in de begroting van het Leeuwarder elektriciteits bedrijf niet aantreffen. Nijmegen heft boven de f 1.300.000,die het uit het elektriciteitsbedrijf ontvangt, 2 ton aan deze rechten en zo heft Leiden f 489.000,aan dezelfde rechten. Dat betekent dus, dat de totale uitkering aan de ge meente van deze bedrijven aanzienlijk hoger ligt dan, enige veelvouden bedraagt van het bedrag, dat Leeu warden uit deze bedrijven ontvangt. Spr. gelooft, dat dit een punt is, dat wel de aan dacht van de raad verdient, hoewel hij niet een moge lijkheid ziet om de inkomsten uit de Leeuwarder ge meentebedrijven tot op de hoogte als van de inkomsten der bedrijven van de genoemde andere gemeenten op te voeren. Het betekent tevens, dat de achterstand t.a.v. het verzorgingsniveau in Leeuwarden in wezen aan zienlijk groter is dan het lijkt. Dat betekent dus ook en dit sluit aan bij wat de heer Van der Veen heeft gezegd dat de speelruimte in de begroting van Leeuwarden nog aanzienlijk kleiner is dan ze schijnt, Deze sluitende begroting geeft matige voldoening; wel gelooft spr., dat er enige voldoening mag bestaan over het feit, dat B. en W. in staat zijn geweest een sluiten de primitieve begroting, zij het dan met enige on- zekei-heden, aan te bieden. De heer Van der Veen zeide, dat hij eigenlijk wel bereid zou zijn over het begrotingstekort heen te stap pen, indien het tempo van uitvoering van werk dit noodzakelijk zou maken. Spr. gelooft toch niet, dat men, op eigen verantwoordelijkheid handelende, onder alle omstandigheden een begrotingstekort zou moeten schromen, maar voor de uitvoering van werken is toch eerst goedkeuring vereist. Hogere instanties zouden moeten goedvinden, dat Leeuwarden een bepaald werk gaat uitvoeren, zonder dat de begroting sluit en spr. gelooft niet, dat Leeuwarden, zonder enig redelijk perspectief, dat de begroting sluitende zou kunnen worden gemaakt, tot uitvoering van werken zou kun nen komen. Het lijkt vreemd, dat de heer Van der Veen voor deze formele kant zo weinig gevoel heeft. De heer Van der Veen heeft ook zijn stokpaardje weer bereden. Voor hem is een belangrijk punt hij komt er regelmatig op terug de openbaarheid bij de verdeling van woonruimte. Hier bestaat een verschil van mening tussen de heer Van der Veen en spr. Spr. heeft steeds gezegd, dat daaromtrent de grootst moge lijke openbaarheid bestaat. Hij heeft er geen bezwaar tegen, daar, waar mogelijk, nadere inlichtingen te ver schaffen. Maar dat kan men niet bij alle gelegenheden en onder alle omstandigheden doen. Spr. wil de raad het volgende niet onthouden. Hij moet wel voorzichtig formuleren. De raad weet overigens, dat hij ten aanzien hiervan voorzichtig ge noeg is, dat hij geen verwachtingen zal wekken, die hij niet zal kunnen honoreren. Gegeven het feit, dat de oudste gevallen er zo zoetjesaan uitraken een groot voordeel van het de laatste jaren gevoerde beleid is het niet uitgesloten, dat bijv. de eis van de gezamen lijke leeftijdsgrens wel eens iets kan zakken. Maar dit is een kwestie, die in het college moet worden be sproken. Ze hangt ook samen met de duur van de inschrijving. Maar spr. hoopt, wanneer het inderdaad tot verzachting van deze eis komt, er wat meer pu bliciteit aan te geven. Verder zou hij met publiciteit t.a.v. het toewijzingsbeleid niet willen gaan. Als men weet, dat van de ongeveer 1500 woningen, die per jaar toegewezen worden, maar ongeveer 500 terecht komen bij de urgentiegevallen, dan is het duidelijk, dat in het gehele beleid wel zo'n grote marge zit, dat men er eigenlijk niet met vrucht in het openbaar over zou kunnen discussiëren. Daarom prijst spr. het besluit van de Kroon, die daaromtrent grote terughoudendheid in acht heeft genomen. De heer De Jong heeft een concrete vraag gesteld van financiële aard. Spr. kan hem meteen antwoorden, hoe de uitkomsten zijn van 1955. Het saldo van 1955 bedroeg men schrikke niet f1140,Maar het is dus nog een voordelig saldo geweest. De heer De Jong heeft ook gevraagd, hoe het staat met de uitkomsten van 1956, maar die vraag heeft spr. inmiddels al beantwoord. Dan heeft de heer De Jong een, op zichzelf interes sante, beschouwing gehouden over de algemene reser ves en hij eindigde met de vraag: Hoe is de stand spr. wil niet zeggen: Mieke van de algemene re serves Spr. wil deze stand wel even nader detailleren. Op 1 mei 1951: 6% ton. Toegevoegd zijn in totaal 6 voordelige saldi van de rekeningjaren 1950 t/m 1955: f 1.233.000,Dan is men dus op f 1.900.000. Van de reserve is in totaal beschikt over f 711.000,Daar komt nog bij de bekende post, die de raad kortgeleden heeft behandeld, n.l. f 209.000,voor premie molest- verzekering. De stand is op het ogenblik f 988.000. Spr. heeft zoëven al aan de raad medegedeeld, dat vermoedelijk een deel van de verbouwingskosten van het Slachthuis uit de reserve zal moeten worden ge financierd. En er zullen stellig andere objecten komen, die zich daarvoor lenen. Het is te verwachten, dat er geen voordelige rekening-saldi meer zullen verschijnen. Het jaar 1955 zal het laatste jaar zijn, dat een voor delig saldo zal opleveren. Wel beschikt men over een geringe reserve. Spr. gelooft wel, dat hij hiermee de meest concrete vragen van de heer De Jong heeft beantwoord. De opmerkingen, die gemaakt zijn over het be jaardencentrum, zal spr. natuurlijk graag voorbijwan- delen, misschien met een enkele uitzondering t.a.v. de investering. De heer De Jong heeft tevens gezegd, dat het in vesteringsvolume van 3 miljoen een minimum is. Het is een aangenomen bedrag, steunend op een bepaald program, verband houdend met het feit, dat in ons uitkeringenniveau 3 miljoen als investering is aange nomen. Dan heeft de heer Kamstra nog enkele opmerkingen gemaakt over de straatverlichting. Hij heeft die op merkingen nu gelukkig wat uitgebreid, want bij voor gaande gelegenheden sprak hij altijd over de straat verlichting van Huizum. Hij heeft thans de straatver lichting in Leeuwarden in zijn beschouwing betrokken. Spr. kan nu al aan de raad mededelen, dat in de eerst komende raadsvergadering weer een plan tot voort gaande verbetering in behandeling komt. Het is, gelet op de financiële achtergrond van dit alles, weliswaar van bescheiden omvang, maar we gaan, aldus spr., kalm aan nog even door. De raad zal wel willen ver trouwen, dat het college voorzichtig blijft. Spr. gaat nu retour naar de heer De Jong. Deze heeft gevraagd: Is het niet mogelijk een bejaarden centrum met financiële medewerking van de gemeente te exploiteren? De heer De Jong zal zich kunnen voorstellen, dat deze vraag spr. alleen maar interes seert ter theoretische bespreking; het lijkt hem in elk geval uitgesloten, dat de gemeente de financierings middelen hiervoor zou verstrekken. Onder alle voor behoud en met alle voorzichtigheid, en alleen maar sprekende over wat theoretisch mogelijk zou kunnen zijn, zou spr. moeten zeggen, dat tenzij uit andere bron medewerking wordt verkregen het maximum aan financiële medewerking zou kunnen bestaan uit bijv. het geven van een garantie, maar verder zou spr. in de gegeven omstandigheden bepaald niet durven gaan. De heer Van der Meer heeft, over de begroting sprekende, gezegd, dat deze sluit met een geraamde verhoging van de algemene uitkering uit het gemeente fonds. De primitieve begroting sluit, zoals de heer Van der Meer heeft kunnen lezen, op een basisbedrag der algemene uitkering van f 37,70 per inwoner. De eerste en de tweede wijziging bevatten de geraamde ver hoogde uitkering; de raming in de eerste wijziging is gebaseerd op een ministeriële beslissing en die in de tweede wijziging op de inmiddels door de raad inge diende aanvrage. Dan heeft de heer Van der Meer een opmerking ge maakt over de exploitatie-uitkomsten van bejaarden centra in andere gemeenten. Naar spr.'s mening staat het onbetwistbaar vast, dat deze tehuizen tekorten op leveren. En dat kan ook niet anders. De bouwtijd van deze inrichtingen duurt zolang, dat men in een groot aantal gemeenten nog niet eens kan nagaan, hoeveel de bouwkosten zullen bedragen dan wel hebben bedra gen. Als men echter ergens een uitgave van f 80.000, a f 100.000,in de algemene dienst zou moeten op vangen, is het niet anders mogelijk dan door be snoeiing van andere uitgaven; daar helpt geen lieve moederen aan. Het ene zou onvermijdelijk ten koste van het andere moeten gaan. Dan heeft de heer Beeksma enkele opmerkingen gemaakt, waarbij hij aan spr.'s adres heeft gezegd, dat hij toch enige waardering voor plannen tot stichting van een bejaardencentrum mocht verwachten, gegeven het feit, dat de wethouder van Financiën tegen een bepaalde functionaris bij diens jubileum namens de Friese gemeentebesturen iets heeft gezegd. Ten eerste meent spr., dat het bezwaar van verslagen in de krant is, dat ze het gesprokene meestal wat gecomprimeerd weergeven en dat dus soms woorden, die wel gezegd zijn, niet in de krant komen. En ten tweede is hij van mening, dat de verantwoordelijkheid van de desbetref fende functionaris een geheel andere is dan die van de raad. Daar moet de heer Beeksma ook oog voor blijven houden. Men kan overigens zeer veel waardering hebben voor werk, dat iemand op bepaald gebied heeft gedaan, maar uit hoofde van eigen verantwoordelijk heid geheel andere besluiten nemen. Spr. gelooft alle vragen, die zo voor en na gesteld zijn, te hebben beantwoord en dit was dus wat hij in eerste instantie heeft willen zeggen. De heer Van der Schaaf (weth.) constateert, dat verschillende sprekers ook iets hebben gezegd, dat op het terrein van de wethouder van openbare werken ligt. Spr. wil daar graag zij het in het kort op ingaan. Uiteraard is het belangrijkste punt de woningbouw. De heer Mani is begonnen met zijn gedachten uit te spreken over de gang van zaken en bij nauwkeurig luisteren blijkt het, dat de gedachtengang van de heer Mani wel ongeveer op dezelfde lijn ligt als die van het college, neergelegd in de nota aan de raad, waarbij ook enkele teleurstellingen worden uitgesproken: over de gang van zaken betreffende plan Oost II, het plan van de Algemeene Friesche aan de noordkant van het Harlingerplein, enz. Het spreekt vanzelf, dat die teleurstellingen èn bij de heer Mani èn bij spr. bestaan en desondanks zal ge tracht moeten worden om op de bedoelde terreinen in de stad de gang van zaken toch voortgang te doen vinden. Hoe komt het met het plan Oost II? heeft de heer Mani gevraagd en hij heeft ook de wens te kennen gegeven, dat dit plan, wanneer het zal worden vast gesteld, aan de raad ter inzage zal worden gegeven. De gang van zaken zal aldus zijn, dat het plan waar schijnlijk door Ged. Staten zal worden vastgesteld; dat berust op een wettelijke bepaling. B. en W. hebben de vaststelling voorbereid en in een langdurige bespre king met Ged. Staten en een aantal adviseurs zijn de vertegenwoordigers van de gemeente, ook met enige adviseurs, in grote mate tot overeenstemming ge komen. Spr. mag zeggen, dat B. en W. bij Ged. Staten zeer veel bereidwilligheid hebben aangetroffen om het gemeentebestuur uit de impasse te helpen, waarin het dreigde te geraken. Het spreekt vanzelf, dat het plan wanneer het zijn vorm heeft gekregen niet ter beslissing en vaststelling, maar ter inzage aan de raad zal worden voorgelegd. De vaststelling zal door Ged. Staten geschieden. In het algemeen mag spr. misschien concluderen, dat de gedachtengang van de heer Mani zich in de zelfde richting beweegt als die van het college en voor zover B. en W. nog een aansporing nodig hebben, zegt spr. tegen de heer Mani en tegen andere raadsleden, dat het college die gaarne ter harte zal nemen en op dit punt al het mogelijke en ook desnoods het on mogelijke zal doen om tot opheffing van de woningnood te komen. Wanneer spr. het probleem even toespitst op het ge brek aan bouwrijpe grond in de gemeente, waarop ver schillende sprekers de aandacht hebben gevestigd en hetgeen uiteraard aan het college niet onbekend is, dan wil hij wijzen op het laatste agendapunt van deze ver gadering. Dit bevat het bewijs, dat B. en W. hier met voortvarendheid en al naar de stand van zaken is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 6