13 12 voortgang maken. Ten einde bouwrijpe terreinen te verkrijgen, hebben zij nu misschien wel een beetje heel vroeg, ja, voortijdig, een stratenplan aan de raad ter goedkeuring voorgelegd, terwijl het uitbreidingsplan nog niet eens is vastgesteld. Het college is ten volle van de ernst van de situatie doordrongen en voor zover het nog aansporing nodig heeft, wil het gaarne het gesprokene van hedenmorgen tot zich nemen. De heer Mani heeft ook gesproken over het bejaar dencentrum. Spr. zal daar niet op ingaan, omdat de heer Vellenga dit uitvoerig zal doen. Spr. wil alleen dit even uit de bespreking nemen, dat de totstandko ming van een bejaardencentrum in de trant van de plannen van de Borniastraat uiteraard voor de ge meente een bijdrage betekent voor de oplossing van de woningnood en dat dit gezichtspunt dus ook de aan dacht verdient. De heer Van der Veen heeft zij het niet te be- voegder plaatse de suggestie gedaan, om het Mi nisterie van Wederopbouw maar op te heffen. Daar weet spr. eigenlijk geen antwoord op. Hij kan daar natuurlijk niets aan doen. Hij zou op een partij kunnen stemmen, die dat in haar vaandel heeft ge schreven, maar spr. vindt het niet belangrijk genoeg. Misschien kan hij er alleen dit van zeggen, dat de wens van de heer Van der Veen in zoverre reeds voorkomen is, dat de naam van het departement veranderd is en dus het departement in die vorm niet meer bestaat. Het heet nu departement van „Volkshuisvesting en Bouwnijverheid". De heer Van der Veen heeft verder gezegd, dat hij weinig fiducie heeft in 10-jaren-plannen, omdat men er nu al enige jaren over spreekt, dat de woningnood in tien jaren zal kunnen worden opgeheven. Spr. kan die twijfel bij de heer Van der Veen misschien niet wegnemen, maar wil toch dit zeggen, dat het niet juist zou zijn om in deze materie zonder plan te werken en dat, wanneer het zou gelukken om tien jaren achter een ongeveer 750 woningen te produceren, de woning nood dan inderdaad zoal niet geheel, dan toch vrijwel opgelost zou zijn. Men kan dus in het algemeen scep tisch staan tegenover veeljarige plannen, maar aan de andere kant gaat het niet zonder plannen en zoals het nu staat, is er toch enig uitzicht, dat, wanneer de plan nen maar worden uitgevoerd, er een oplossing van dit nijpende vraagstuk zal komen. De heer Van der Veen zou het tempo ook nog meer willen opvoeren en in dit verband moge spr. verwijzen naar de opmerking van de heer Kamstra, die een tem po van 770 woningen per jaar misschien al haast niet realiseerbaar vond. De opmerkingen gaan dus in ver schillende richtingen. Spr. kan er niets anders van zeggen, dan dat B. en W. zullen trachten niet beneden 750 woningen per jaar te bouwen en zo mogelijk daar boven uit te komen. Verder heeft de heer Van der Veen een aantal punten van gemeentebeleid genoemd, o.a. overweg, parkeer plaatsen, enz., maar hij heeft daarover geen opmer kingen gemaakt, die tot beantwoording aanleiding geven. Ten slotte heeft de heer Van der Veen gevraagd, of de stedebouwkundige vruchten, zij het ook in een groen stadium, aan de raad ter beoordeling of ter in lichting zullen kunnen worden voorgelegd. Ben vrucht is op het mooist, als ze rijp genoeg is. Als dus de raad een object in een stadium van on volledigheid zou worden voorgelegd, dan zou dat eer der diens ergernis opwekken dan diens waardering ver krijgen. Als echter de resultaten van het werk van de stedebouwkundige dienst zich voor terinzagelegging lenen, dan zou de raad daar ongetwijfeld kennis van kunnen nemen. De heer De Jong heeft ook gesproken over woning bouw en o.a. beweerd, dat naar zijn mening de uit gifte van grond in eigendom de particuliere woning bouw zou kunnen stimuleren. Na hetgeen in de vorige begrotingsvergadering over dit onderwerp is gezegd, kan daar thans niet veel nieuws over worden medegedeeld. Een belangrijk aan tal leden van deze raad staat op het standpunt, dat erfpacht de voorkeur verdient en er hebben spr. geen mededelingen bereikt, dat dit standpunt is veranderd. Spr. kan het er met de heer De Jong over eens zijn, dat men er uiteindelijk meer belang bij heeft om zich de vraag te stellen: komen de woningen op bepaalde grond uiteindelijk op de huurmarkt terecht, dan te zien naar de vorm van uitgifte van grond. Wanneer dus woningen, gebouwd op eigen grond op gekochte grond op de huurmarkt terecht komen, dan is dat een gezichtspunt, dat bij de beoordeling ook in belang rijke mate moet meespelen. Wanneer woningen op erf- pachtsgrond in de verkoop terechtkomen, dan heel't men, aldus spreker, daar minder aan dan aan woningen op gekochte grond. Maar men kan in deze materie het accent verschillend leggen. Aan de woningbouw in de dorpen wordt ook de no dige aandacht geschonken. Maar de moeilijkheid is daar de curveprijs. Spr. meent, dat één van de sprekers gevraagd heeft, of hij daarover iets naders zou kunnen zeggen. Spr. kan alleen zeggen, dat het uiterst moeilijk is in vrijwel alle gevallen de curveprijs te halen. Hoe die curveprijs wordt berekend, hoe die wordt gehanteerd, hoe het staat met overschrijding daarvan, is een vrij myste rieuze materie, waarover spr. de raad niet nader kan inlichten, heel gewoon, omdat hij het niet weet. De heer De Jong heeft nog gesproken over de hout rijke woningen. Spr. kan hem te dien aanzien ver wijzen naar hetgeen op blz. 4 van de nota daarover is gezegd. Hij wil echter wel mededelen, dat het tempo van bouwen van z.g. houtrijke woningen niet hele maal zo is, als wat spr. zich daarvan had voorgesteld. Dat heeft waarschijnlijk allerlei oorzaken. Maar het heeft niet zoveel zin, dat alles hier na te speuren. Deze wijze van bouwen is echter niet in die mate tijds- besparend gebleken, als wel gehoopt had mogen wor den. Verder heeft de heer De Jong nog gesproken over de beperking van de investering ook door de overheid en hij heeft zelf gezegd, dat de gemeente daarbij ook een voorbeeld zal moeten geven. Nu gelooft spr., dat men het voor Leeuwarden wel zo kan stellen, dat er hier zoveel urgente en belangrijke plannen zijn, dat B. en W. de grens maar moeten trekken, daar, waar die hun door hogere instanties zal worden opgelegd. Zij behoeven niet te vrezen, dat zij, wanneer zij die grens in acht nemen, dan niet de nodige beperking zullen bereiken. Het geven van een voorbeeld door de gemeente Leeu warden is eigenlijk moeilijk denkbaar, omdat er hier zoveel behoeften zijn, waarin moet worden voorzien. Verder heeft de wethouder van Financiën het zijne er al van gezegd. De heer Kamstra heeft ook gesproken over de woningbouw. Spr. kan niets nieuws aan hetgeen hij reeds heeft gezegd toevoegen. Verder heeft de heer Kamstra aangedrongen op het gereed maken van een portefeuille van niet-urgente werken, om eventueel bij het omslaan van de con junctuur werk in voorraad te hebben, zodat dan het stimuleren van de openbare werken-politiek kan wor den opgevoerd. Het college is van het belang hiervan ten zeerste overtuigd. Interne besprekingen zijn reeds hieraan gewijd. Spr. kan wel zeggen, dat het college in deze richting werkzaam is geweest. Het is echter de moeilijkheid om in deze tijd van volledige werkge legenheid bovendien werkprojecten te doen opzetten, die op langere termijn zullen kunnen worden uitge voerd. Het is moeilijk de dienst zo zwaar te bezetten, dat t.a.v. deze werken het gewenste tempo zal kunnen worden bereikt. De heer Kamstra heeft voorts gesproken over het nationale plan en het z.g. overige Nederland. Deze heeft, als spr. het goed heeft begrepen, gedacht: kan het mogelijk zijn, de bevolking van de dorpen, die de neiging heeft af te zwaaien naar de stad, te binden door het zoeken van werkgelegenheid in deze dorpen? Dit is een punt, dat wellicht nader kan worden be keken. Spr. kan op dit ogenblik eigenlijk niet zeggen, dat in belangrijke mate hiervan verbetering kan wor den verwacht. De dorpen, uie in de gemeente Leeuwar den liggen, hebben toch nog niet veel last van ver dwijning van de bevolking, zodat het probleem hier niet in die mate nijpend is, als in andere streken wel het geval is. De overige sprekers, zijnde de heren Van der Meer, Beeksma en IJtsma hebben iets gezegd, waarop niet spr. behoeft te antwoorden; de desbetref fende zaak behoort niet tot zijn terrein, zodat hij thans zijn beschouwing kan beëindigen. De Voorzitter zou thans volgens de gebruikelijke volgorde aan de wethouder van Onderwijs het woord moeten verlenen, maar hij meent, dat deze alleen maar deelt in de algemene waardering. Er is geen kritiek op zijn beleid geleverd. De heer J. K. Dijkstra (weth.) heeft niets genoteerd. De heer Wiersma: Dat komt nog wel. De heer J. K. Dijkstra (weth.): Ik weet het. De heer Vellenga (weth.) behoeft eigenlijk maar over één punt namens het college iets te zeggen, maar het is wel een punt, dat sterk de belangstelling heeft van de raadverschillende raadsleden hebben zopas het woord er over gevoerd. Dit punt kan men kortheids halve aanduiden als het bejaardencentrum. De raadsleden hebben gewaagd van teleurstelling over het feit, dat de gemeente geen kans zou zien om tot de bouw van een bejaardencentrum met woninkjes achter de Borniakliniek over te gaan. Daarover heeft de raad een nota bereikt, waarin de verschillende aspecten van het gehele probleem zijn belicht. Het is dus niet zo, dat in die nota alleen maar wordt be cijferd, hoe hoog de pensionprijs wordt, zoals een raads lid meende te moeten opmerken. Dit is een nota, waarin B. en W. van hun kant eigenlijk alle mogelijkheden op dit terrein hebben geëtaleerd om samen met de raad deze zaak grondig te kunnen doorspreken en zo moge lijk tot bepaalde conclusies te komen, conclusies, die bij allen min of meer een vaste vorm hebben aange nomen. De raad echter spreekt hierover toch uiteinde lijk het laatste woord, gezien het feit, dat aan het hoofd van de gemeente een raad staat, zoals men vrij vaak in een in Friesland verschijnend dagblad kan lezen, hoewel B. en W. dat ook wel wisten. Het is dus zo, dat jaren geleden een commissie uit de burgerij, de commissie-IJtsma, zich heeft beijverd om tot de bouw van een bejaardencentrum te komen. Men had in deze commissie op het oog een bejaarden centrum voor die groep mensen, die de heer Mani heeft aangeduid als de economisch zwakkere groep. Daar deze groep belangstellende burgers zelf niet over de nodige financiën kon beschikken, zelfs niet voor wat de voorbereiding van een dergelijk plan betrof, wendde zij zich tot het gemeentebestuur om technische hulp en bijstand, als spr. het zo even mag formuleren. De gemeente heeft zich toen beijverd om zoveel mogelijk deze bijstand te verlenen, wat het uitwerken van bepaalde plannen, het maken van tekeningen, be cijferingen, enz. betreft. Om tot uitvoering van dit plan te kunnen geraken, zou men over de nodige grond moeten beschikken en de gemeente is al zover gegaan, die gronden zo succes sievelijk aan te kopen. Daarover hebben al was het alleen maar uit de raadsverslagen in de krant de burgerij berichten bereikt, en dit heeft waarschijnlijk bij sommigen bepaalde verwachtingen gewekt. Het is dus begrijpelijk, dat, wanneer zou vaststaan, dat dit alles niet zal doorgaan, zich een zekere teleurstelling van geïnteresseerde groepen uit de burgerij zou mees ter maken. Hoe komt het nu, dat B. en W. ook op dit moment nog menen, dat men deze zaak anders moet stellen dan het m.n. hier vanmorgen door de heer Beeksma is gedaan. Spr. zou in dit verband het volgende willen opmerken. Dat de huisvesting van bejaarden een zeer urgent vraagstuk is, staat buiten kijf. Dat in deze gemeente op dit terrein de jaren door het nodige is gedaan, kan echter iedereen bekend zijn. Als spr. de nota citeert, waarover hij zopas sprak, leest hij o.m.: „Uit een ingesteld onderzoek is ge bleken, dat einde 1952 in onze gemeente ruim 10 van de personen boven de 65 jaar of in totaal plm. 840 personen vertoefden in een inrichting voor bejaarden. Dit percentage was betrekkelijk hoog. Het landelijk gemiddelde is 6 het gemiddelde over Friesland 5 En dan staat daar, dat men inmiddels in ettelijke Friese gemeenten overgegaan is tot de bouw van nieuwe tehuizen. Hier was dus in deze stad een drage lijk percentage, wat de huisvesting van bejaarden be treft, vergeleken met het landelijk en provinciaal ge middelde. Dat nam natuurlijk niet weg, dat men, ge zien de veroudering van bestaande gebouwen en het toenemen van het aantal bejaarden, door zou moeten gaan met het bouwen van dergelijke inrichtingen. Dit doorgaan ligt dan op het terrein èn van het kerkelijke en van het particuliere initiatief èn op het terrein van de gemeentelijke overheid. Nu heeft de gemeente zelf een gebouw, het stads- verzorgingshuis, dat jaar en dag alszodanig zijn dienst heeft gedaan, waar de nodige verbouwingen en ver beteringen hebben plaats gehad en waar een betrekke lijk groot aantal mensen, zowel zieke, zwakke, als valide bejaarden worden verpleegd en gehuisvest. Van de plaats van het gebouw kan men m.i. in deze tijd niet zeggen, dat het een ideale is, maar ook de inrichting, de outillage enz. enz. voldoen per se niet meer aan de eisen, die er in deze tijd aan moeten worden gesteld en die de raad in zijn geheel er ook aan wenst te stellen. Dat is een toestand, die al een aantal jaren bestaat, maar door een rapport van deskundige zijde is het college er nog eens nadrukkelijk mee in aanraking gekomen, zodat men voor de vraag kwam te staan: is het vóór alles niet wenselijk, ja, zelfs noodzakelijk, dat de gemeente overgaat tot complete vervanging- van dit stadsverzorgingshuis Een vervanging, die dan zou moeten gaan in de richting van de bouw van een verpleeghuis voor chronische zieken en bedlegerige ouden van dagen en daarna of liever gezegd, nog in de periode van uitvoering hiervan, het gebouw voor valide, nog gezonde bejaarden, hetzij alleen wonenden, hetzij echtparen. Dit laatste gebouw zou dan gecom bineerd moeten worden, gezien de toestand van De Terp, met een nieuw gebouw voor die groep oude man nen, die thans in het bekende gebouw aan het St. Jobsleen gehuisvest worden. Dat betekent, dat de ge meente dus, voor wat de uitvoering van haar primaire taak betreft, voor een groep, waarvoor zij in de eerste plaats verantwoordelijk is, in de eerste jaren tot vrij grote uitgaven zal moeten overgaan. Dat is een zeer primaire taak, waar zij nu al voor staat, zodat de stelling van de heer Kamstra, dat de gemeente er is in het algemeen belang en voor alle groepen juist in zijn algemeenheid wel goed is, maar haar zorg kan toch ook weer op een bepaalde manier in zekere taken onderverdeeld worden. Welke groep burgers nu heeft eerst haar zorg nodig en welke staat verder van die primaire zorg af? Dat is dus één lijn, die spr. vanuit het directe morele belang zou willen trekken. Nu komt hij terug op het bejaardencentrum en op de teleurstelling, wanneer niet tot de bouw daarvan zou worden overgegaan. Uit de becijfering in de nota heeft men kunnen opmaken, dat dit de gemeente een bepaald bedrag per jaar zou kosten; dat is een ge raamd bedrag, dat voor een deel op feiten berust, maar voor een deel ook op prognoses, op bepaalde veronder stellingen, op grond van ervaringscijfers e.a. Zou het nu financieel mogelijk zijn om èn het stads verzorgingshuis te vervangen op de manier, zoals spr. aangaf, èn te participeren in het vrij grote tekort van een bejaardencentrum, dan zou de gemeente dat stellig moeten doen, uiteraard met de instemming van de raad. Maar waar de gemeente er financieel niet toe in staat is - en de financiële beschouwingen van van morgen hebben daar sterk de nadruk op gelegd zijn B. en W., mede gezien de toestand van 's Rijks financiën (investeringsbeperking, ook in de overheids sfeer), tot de gedachte gekomen, dat zij op dit ogen blik een keus moeten doen, een keus tussen öf ver vanging van het Stadsverzorgingshuis en huisvesting- van die groep, waar de gemeente in de eerste plaats verantwoordelijk voor is, öf de bouw van dit bejaarden centrum, met de financiële consequenties, die daaraan verbonden zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1956 | | pagina 7