14
15
Het zou prettig zijn, wanneer B. en W., financieel
gezien, zouden kunnen zeggen: èn, èn. Maar waar dit
niet mogelijk is, moeten zij dus zeggen: öf, öf. En dat
betekent dus, dat zij van hun kant menen, op grond
van een aantal argumenten, die spr., naar hij hoopt,
zo duidelijk mogelijk heeft aangevoerd, in dit stadium
aan de raad te moeten adviseren, om mèt B. en W. te
zeggen: Nu eerst vervanging van het Stadsverzorgings-
huis en dan, hopelijk in het tempo, waarop de heer
Mani heeft aangedrongen als het kan dus tegelijker
tijd èn verpleeghuis èn tehuis voor valide bejaar
den. En dan mogelijk in een later stadium het bejaar
dencentrum.
Het is niet zo, dat, als de mogelijkheid van bouw
van een bejaardencentrum wegvalt, er in Leeuwarden
niets zou gebeuren. Want dan veronachtzaamt men dus
het feit der vervanging van het Stadsverzorgingshuis,
dat niet alleen vervanging is, maar ook zeer duidelijk
uitbreiding van het aantal mensen, dat daar nu gehuis
vest kan worden, met de mogelijkheid van betere ver
zorging. Er zal een scheiding tot stand komen tussen
chronische zieken, bedlegerigen, zwakke en valide be
jaarden. Dat betekent dus, dat een aantal mensen, die
nu in en buiten de provincie in andere tehuizen zijn
ondergebracht, en zij, die nu op de wachtlijst staan en
ook degenen, met wie de gemeente nu nog niet in
aanraking is gekomen, een kans krijgen, in deze ge
meentelijke gebouwen ondergebracht te worden.
De argumenten, die de heer Beeksma zou willen ge
bruiken om het bouwen van een bejaardencentrum te
verdedigen, strekken dus eigenlijk veel meer tot
het aantonen van de urgentie van het zo goed
mogelijk vervangen van het Stadsverzorgingshuis
op de manier, zoals hij die heeft aangegeven.
Wanneer dit gebeurt, betekent dat ook, dat be
jaarden hun huizen in de gemeente verlaten, zo
dat het woonruimte-aspect, dat door sommige raads
leden ook naar voren is gebracht, voor het door B. en
W. beoogde doel op dezelfde manier, maar nog in
grotere mate zou gelden dan voor het bejaardencen
trum. Nu heeft de heer Beeksma bepaalde getallen
genoemd om aan te tonen, dat het aantal mensen, dat
in deze vervangende gemeentelijke gebouwen zal ko
men, eigenlijk niet veel hoger zal zijn dan het aantal
van degenen, die eventueel in het bejaardencentrum
zouden komen. Maar dit zijn getallen, waarvan het
college, op grond van deskundige adviezen, zeker niet
uitgaat. B. en W. denken niet aan een maximum van
50 of 60 of 75. Hun staan veel grotere getallen voor
ogen; zij denken n.l. aan een verpleeghuis voor 120
150 personen.
Deze gehele wetenschap van bejaardenzorg echter
is in een bepaald stadium, schrijdt voort en kan aan
leiding tot andere aantallen geven. Maar er kan een
bepaald maximum bereikt worden in het tehuis voor
valide bejaarden.
B. en W. menen, dat zij op deze manier de zaak van
de huisvesting van bejaarden het best dienen.
Nu heeft spr. geconstateerd, dat in de raad over het
algemeen begrip bestaat voor de rangorde, zoals men
die in de nota en de raadsbrief vindt en zoals spr. die
nu zopas heeft aangegeven. In het algemeen bestaat
er waardering, zij het dan, dat sommige raadsleden
terecht gevraagd hebben: ,,Maar zou er dan toch nog
niet een weg zijn, om ook dat bejaardencentrum van
de grond te krijgen?" In diezelfde richting gaat dan
ook het adres, dat de burgemeester zopas heeft aan
gekondigd als te zijn binnengekomen, een adres n.l.
van een aantal geïnteresseerde organen of misschien
moet spr. zeggen: van personen, die al of niet bepaalde
organen vertegenwoordigen.
Nu hebben B. en W. destijds, toen de desbetreffende
nota van de raad behandeld is, van hun kant nadruk
kelijk dit gezegd: Ziet een groep particulieren kans om,
wat dit bejaardencentrum betreft, tot een bepaalde
vorm te komen, een stichtingsvorm en een exploitatie
vorm, dan zou men in zekere zin op de medewerking
van het gemeentebestuur kunnen rekenen. Dat is een
standpunt, dat B. en W. op dit moment ook nog hand
haven. Wanneer dus de organisaties, die achter dit
adres staan, met B. en W. in overleg willen treden,
om voor deze materie een vorm te vinden, dan willen
B. en W. hierbij nadrukkelijk stipuleren, dat deze or
ganisaties zich met de commissie-IJtsma c.s. in ver
binding zullen stellen, omdat dit uiteindelijk de pioniers
en gangmakers zijn geweest. Dan kunnen B. en W. zich
in zoverre met het standpunt van de heer De Jong
verenigen, dat zo'n centrum self-supporting zal moeten
zijn. Maar de heer De Jong heeft ook nog een vraag,
een directe vraag, gesteld over de financiële medewer
king van de kant van de gemeente. Maar nu voelt men
wel, dat het spr., als hij in acht neemt wat hij zojuist
heeft gezegd over de keus, die B. en W. hebben moeten
doen op grond van de financiële situatie van de ge
meente, niet wel mogelijk is op deze vraag zonder
meer een concreet antwoord te geven. Hij wil slechts
op één bezwaar de aandacht vestigen. Gesteld, dat er,
wanneer de gemeentelijke tehuizen gereed zijn en het
bejaardencentrum ongeveer in dezelfde tijd tot stand
komt, een aanvrage zou komen van iemand, die in dat
particuliere centrum terecht gebruik wil maken
van de mogelijkheid, die de Armenwet biedt. Als er
dan plaats zou zijn in het gemeentelijke tehuis, dan
zou dat in dit geval moeten voorgaan en niet het pen
siontehuis, afgezien van de levensbeschouwelijke rich
ting. B. en W. kunnen op dit moment van hun kant
geen toezegging doen. Het voorzichtige van de finan
ciële opvatting van de heer De Jong kennende, meent
spr., dat deze eigenlijk niet eens de financiële mede
werking van de gemeente, die hij oorspronkelijk be
doelde, zou wensen; die zou hem te ver gaan.
B. en W. begrijpen, dat de raad, de heer De Jong
incluis, oog heeft voor de volgorde van urgentie, zoals
zij die hebben aangegeven, maar dat de raad toch graag
wil, dat ook het bejaardencentrum er nu of later komt.
Zij willen de meest mogelijke medewerking verlenen
aan groepen uit de burgerij om dit tot stand te bren
gen, maar welke vorm deze medewerking zal hebben,
m.n. wat het financiële gedeelte betreft, daarover wil
len B. en W. zich graag beraden. De mogelijkheid
moet bestaan, dat deze medewerking wordt bekeken
op grond van de omstandigheden, welke zullen heersen
op het moment van het tot gelding brengen. Dit is
misschien niet een zodanig principieel antwoord, als
de heer De Jong van B. en W. zou willen horen, doch
daar kan de raad, zo dunkt spr., toch alleen maar be
grip voor hebben.
Spr. hoopt, dat hij, zonder dat hij de sprekex-s op
de voet heeft gevolgd, de kwestie in haar algemeen
heid zo duidelijk mogelijk naar voren heeft gebracht
en zo goed mogelijk op de verschillende vragen en
opmerkingen is ingegaan.
Spr. wil onderstrepen dat, gezien het feit, dat dit
adres er ligt, bij B. en W. de bereidheid leeft, met deze
adressanten, in combinatie met de commissie-IJtsma,
over deze dingen te praten. Spr. heeft gistermorgen
met een der gangmakers, een bekend predikant uit
Huizum een onderhoud over deze zaak gehad. Deze
toonde van zijn kant alle begrip voor de rangorde van
urgentie van het gemeentebestuur.
Op de Voorzitter rust de taak, die punten te beant
woorden, die nog niet door de wethouders zijn beant
woord. Als spr. zijn notities raadpleegt, is er wel heel
weinig voor hem overgebleven.
Spr. ziet slechts een tweetal opmerkingen van de
heer Van der Veen, waar hij enkele woorden over zou
willen zeggen.
Omtrent de opmerking over de wenselijkheid om tot
beperking van het lawaai op de openbare weg over
te gaan, althans om daarnaar te streven, zou spr. alleen
dit willen zeggen, dat in de bestaande bepalingen van
wet en verordening in dat opzicht niet veel steun te
vinden is om meer te doen dan op het ogenblik te
dien aanzien gebeurt. De vraag, of bij verordening
verder gegaan zal kunnen worden, heeft wel de aan
dacht, maar daaromtrent is nog geen positief antwoord
gevonden.
En dan heeft de heer Van der Veen opnieuw ge
sproken over de wenselijkheid van herziening van het
reglement van orde en heeft speciaal het oog gehad
op het instellen van meer en andere raadscommissies
dan die, welke op het ogenblik bestaan. Hij heeft daar
bij gevraagd, of het onderzoek, dat van de zijde van
B. en W. daaromtrent is toegezegd, al een concreet re
sultaat heeft gehad. In dat opzicht moet spr. de heer
Van der Veen tot zijn spijt teleurstellen. Wat betreft
de mogelijkheden, die er zijn tot het instellen van com
missies, het is de raad bekend, dat de wet en het regle
ment van orde commissies van voorbereiding kennen
dit is een zaak, die de raad zelf heeft te beslissen
naast commissies van bijstand (commissies van bij
stand voor B. en W.Daarbij moet dus de vraag ge
steld worden, of B. en W. behoefte hebben aan meer
commissies. Op de vraag, of er naast de bestaande nog
andere mogelijkheden moeten worden geopend, is tot
spr.'s spijt ook nog niet een concreet antwoord ge
vonden. Men heeft al in de mem.v.antwoord t.a.v. be
paalde gemeentelijke instellingen een antwoord ge
vonden op de vraag, of hiervoor commissies van bij
stand nodig zijn. De vraag, of er voor de geneeskun
dige- en gezondheidsdienst een dergelijke commissie
moet worden ingesteld, is tamelijk positief door het
college beantwoord. B. en W. zien de mogelijkheid wel
komen, dat zij te eniger tijd maar dan niet over
een groot aantal jaren aan de raad een voorstel ter
zake zouden willen doen.
T.a.v. het Woningbedrijf is ook op deze wijze ge
antwoord, n.l., dat een commissie van bijstand voor
dat bedrijf in overweging zal worden genomen. Dat is
eigenlijk het enige, wat spr. in dit opzicht zou kunnen
antwoorden.
Spr. zou thans, nu het 25 minuten vóór het tijdstip
van de middagpauze is, willen vragen, of er bij de
raadsleden behoefte tot repliceren bestaat, waarbij spr.
van zijn kant op enige beperking zou willen aandrin
gen, om hedenmorgen met de algemene beschouwingen
klaar te komen.
De heer Beeksma zou uit het antwoord, dat door de
heer Vellenga op zijn opmerkingen is gegeven, de con
clusie willen trekken, dat het verstandiger is, te gaan
in de richting, die door de wethouder niet is afge
wezen, n.l. de richting van overleg plegen met diege
nen uit de bevolking, die zich voor dit plan interes
seren en die zich als zodanig hebben aangemeld en
dat men dan de verdere dingen afwacht. Het lijkt spr.
toe, dat men dan evengoed tot positieve resultaten kan
komen.
De heer Stobbe merkt op, dat de wethouder van
Openbare Werken, sprekende over de woningbouw,
heeft gezegd, dat ook hij lichtelijk teleurgesteld is
omtrent de trage gang van zaken bij bepaalde bouw-
wei-ken. Spr. deelt die teleurstelling en heeft zich ook
verwonderd over de gang van zaken. Hij meent er wel
enige kijk op te hebben; vandaar, dat hij het college
nogmaals vraagt, of het misschien mogelijk is, de raad
hieromtrent nadere inlichtingen te verstrekken. De
ontstemming openbaart zich niet alleen in de raad
zaal; ook in de bouwwereld trekken deze dingen de
zeer bijzondere aandacht. Spr. heeft de situatie per
soonlijk opgenomen en heeft sterk de indruk gekregen,
dat hier gesproken mag worden van een bouwwerk,
dat verlaten is. Er liggen hier en daar wat kozijnen
verspreid over het werk en wat spr. nog nooit ge
zien heeft het gras groeit in de kisten van de fun
dering. Deze toestand leidt er toe, dat er in de ge
meente over gespx-oken wordt. Daarom stelde spr. de
vraag: Zijn B. en W. in staat de raad hieromtrent zeer
positieve inlichtingen te verschaffen?
De heer K. de Jong zou enkele opmerkingen willen
maken over het antwoord, dat de wethouder van Fi
nanciën aan zijn adres heeft gegeven. Deze heeft mede
gedeeld, welke uitgaven in de toekomst nog ten laste
van de algemene reserve gebracht moeten worden en
hij heeft daarbij genoemd een uitgave in verband met
de verbouw van het openbaar slachthuis. Juist door
het feit, dat bepaalde uitgaven bij de pi'imitieve be
groting in het algemeen vaak te laag geraamd zijn en
dat ze nadei-hand op de rekening hoger blijken te zijn,
zou spr. het kunnen waarderen, als het uitgestelde
onderhoud van walmuren e.d. ten laste van de alge
mene reserve zou worden gebracht. Maar investerin
gen in gebouwen als het openbaar slachthuis ten
laste van de algemene reserve brengen, is iets wat
spr. alleen waarderen kan, als in verbouw als de onder
havige een stuk uitgesteld onderhoud zou zitten, dat
eigenlijk van jaar tot jaar in de begroting tot uit-
drukking gebracht had moeten worden. Hij zou er
meer voor gevoelen bij dergelijke verbouwingen de
kosten zonder meer te activeren en de jaai'lijkse af
schrijvingen ten laste van de begroting te brengen. Hij
veronderstelt echter wel, dat op de voorgestelde wijze
eigenlijk een stuk uitgesteld onderhoud weggewerkt
zal worden.
De wethouder heeft voorts gesproken over hogere
winstuitkeringen van de bedrijven, waar hij een groot
voorstander van is. Spr. c.s. zouden de winstuitkeringen
liever niet willen uitbreiden. Er zijn ook bedrijven, die
met verlies werken. En nu lijkt het spr. reëler deze
verliezen weg te werken dan meer winst te willen
maken op bedrijven, die toch al een behoorlijke winst
oplevei'en.
Spr. is dankbaar voor de opmerking van de wet
houder van Financiën over het bejaardencentrum, dat
er geen sprake zal zijn van financiering door de ge
meente en dat het maximum het geven van een garan
tie is. Het kan misschien voldoende zijn, wanneer de
garantie de mogelijkheid verschaft om een geldlening
op te nemen tegen niet onvoordeliger voorwaarden dan
waartegen de gemeente zelf geld zou verstrekken. Spr.
gelooft, dat dit voor een eventuele stichting lood om
oud ijzer zal zijn. Hij meent dan ook, dat een garantie
de oplossing zal kunnen bi'engen. Wethouder Vellenga
heeft hem niet een positieve toezegging gedaan, maar
de wethouder van Financiën wel.
De wethouder van Openbare Werken heeft gezegd,
dat door de bouw van bejaardentehuizen een bijdrage
voor de leniging van de woningnood wordt geleverd
en spr. gelooft, dat het college daar inderdaad in sterke
mate oog voor moet hebben.
De wethouder van Sociale Zaken heeft in zijn nota
al een keurig overzicht ter zake gegeven, zodat de
raad daarin een behoorlijk inzicht heeft gekregen. Maar
spr. heeft toch de indruk, dat datgene wat de wet
houder nu en in de nota uitvoerig heeft uiteengezet,
een jaar of 4, 5 geleden ook al bekend was. (De heer
Vellenga (weth.): Toen was ik nog geen wethouder.)
De nota komt van het college en toen was die weten
schap ook al aanwezig.
Waarom heeft men de raad voor bepaalde mogelijk
heden geplaatst door te zeggen: Wij willen nu een be
jaardencentrum hebben op die en die plaats. Spr. her
innert zich het bezoek van de gemeenteraad van Alk
maar, waaraan een schema ter zake werd voorgelegd.
Men dacht hier dus: dat is in orde, en nu ineens hoort
men: wij zitten met öf, öf. Dat had men toen ook al
kunnen weten. Spr. meent, dat men er nu niet af kan
met te zeggen: wij willen het initiatief uit de burgerij
wel steunen. Spr. zou wat meer progressiviteit van de
wethouder wensen. De gemeente zou aldus moeten re
deneren: Deze zaak moet van de grond. Als wij het
zelf niet doen, dan kan het in de vorm van een stich
ting. Wij willen er aan medewerken, dat het niet tot
in lengte van jaren uitgesteld wordt. Wij zullen ons
best er voor doen om zo mogelijk dit jaar of anders
het volgend jaar de zaak van de grond te krijgen. Spr.
aanvaardt ook volledig de prioriteit, die de wethouder
heeft aangegeven. Daar zeggen spr. c.s. niets van, maar
zij willen iets minder geleidelijkheid en iets meer pro
gressiviteit. Dit laatste had spr. wel van de wethouder
verwacht.
De heer Pols gelooft, dat, als zijn fractievoorzitter
inmiddels niet was vertrokken, deze de wethouder van
Openbare Werken wel had geantwoord. Spr. voelt zich
nu verplicht vooral t.a.v. het Ministerie van Weder
opbouw iets te zeggen. In zijn fractie durft ieder wel
voor zijn mening uit te komen; het kan heus wel eens
gebeuren, dat de leden onderling ergens niet gelijk
over denken. In dit geval echter staat spr. achter de
fractievooi'zitter.
Vindt de wethouder, dat het genoemde ministerie,
dat nu trouwens een andere naam heeft, het er zo
prachtig heeft afgebracht? U ziet, aldus spr., dat de
toestand hier, wat de woningen betreft, elk jaar be
roerder wordt. Laten wij ophouden met het Ministerie
van Wederopbouw en ophouden met alle dingen, die
tussen dat ministerie en ons liggen, laten wij simpel-