De Voorzitter: Kunnen de heren Hartstra en Venema
zich met die uitleg verenigen?
Beide heren antwoorden bevestigend.
De Voorzitter leek het, voor de duidelijkheid van de
discussies gewenst, even deze inbreuk te maken op de
normale gang van zaken, alvorens andere raadsleden
over dit punt aan het woord te laten.
De hear Fennema seit, dat. doe't de grinsfêststelling
Wurdum-Wytgaerd oan 'e oarder kaem en B. en W.
ütstelden om de spoarbaen as grins oan to nimmen,
de minsken yn Wurdum in bytsje roerich waerden.
Hja hiene dêr de yndruk, dat Wytgaerd in stik fan
Wurdum ynpalmje woe. As ynwenner fan Wytgaerd hat
spr. him mei it bistjür fan Doarpsbilang forstien en
doe blykte him, dat it bistjür wol efter it ütstel fan
B. en W. stie. It miende, dat it de meast praktyske en
maklikste oplossing wie. Mar doe't Wurdum mei in
folksstimming op dit gebiet kaem en it bliken die, dat
de ynwenners leaver by Wurdum wolle as by Wyt
gaerd, woe it bistjür fan Doarpsbilang Wytgaerd dêr
ek wol genoegen mei nimme. Wytgaerd hat der net
san great bilang by om syn groungebiet üt to wreidzjen.
De namme Wyt„gaerd" bitsjut „tün" en hwannear't
in tün to great wurdt, hat men mar wer lést. En spr.
hopet, dat B. en W. sa gau mooglik komme mei in
ütwreidingsplan foar it jonge doarp om nije wenten to
bouwen (Laitsjen).
De heer K. de Jong zou willen verklaren, dat de a.r.
fractie met het voorstel, dat zojuist door de drie heren
is ingediend, wel akkoord kan gaan.
De Voorzitter is van mening, dat omtrent het voor
stel van B. en W. niet alleen in de raad, maar ook daar
buiten enig misverstand bestaat en het toch wel wen
selijk is dit uit de wereld te helpen. Afgezien dus van
de vraag, wat nu eigenlijk de juiste grens is waar
over spr. straks ook nog wel een enkel woord te zeggen
heeft gelooft hij toch wel, dat het, nu de zaken in
en buiten de raad eenmaal zo gesteld zijn, wenselijk en
nodig is, er van de kant van B. en W. een enkele op
merking over te maken.
De bedoeling van B. en W. is zoals ook al duide
lijk in het voorstel staat te komen tot een betere
huisnummering in het desbetreffende deel van de ge
meente. Deze was, speciaal wat Wijtgaard betrof, niet
bevredigend, omdat de huizen, zelfs in het dorp Wijt
gaard en ten westen daarvan, voor zover daar huizen
zijn, tot Wirdum g'erekend werden. En om hier een
systeem van huisnummering te kunnen toepassen, zijn
er nu eenmaal dorpsgrenzen nodig. Vandaar, dat B. en
W. hebben voorgesteld dorpsgrenzen vast te stellen.
Dit is dus en daar wil spr. van zijn kant namens
het college een zekere nadruk op leggen een zuiver
administratieve maatregel. Rechtens heeft een dorp als
zodanig geen enkele betekenis, maar spr. wil daar voor
mogelijk verontruste gemoederen aan toevoegen, dat een
stad als zodanig dat rechtens ook niet heeft. Wèl de
gemeente. Als hier dus door de heer Santema gezegd
wordt, dat het voorstel van B. en W. strekt tot het
brengen van verandering in een eeuwen en eeuwen
oude staatsrechtelijke toestand en dat is eigenlijk
het gehele uitgangspunt van zijn betoog dan moet
spr. verklaren, dat hij dat uitgangspunt totaal onjuist
vindt. Een dorp betekent staatsrechtelijk niets in de
tegenwoordige tijd. Dat is en dat kan spr. de heer
Santema geredelijk toegeven in vroegere tijden wel
anders geweest, maar die tijden zijn voorbij. Als hier
dus voorgesteld wordt om grenzen vast te stellen, dan
heeft dat geen andere consequenties dan administra
tieve en maakt dat geen enkele inbreuk op iets wat
staatsrechtelijk in dit gebied van de gemeente zou be
staan. Dat bestaat n.l. niet, of, misschien beter gezegd,
het bestaat niet meer. Daarom gelooft spr., dat, met
het uitgangspunt van de heer Santema te verwerpen
hoe intei'essant diens betoog overigens ook mag zijn uit
historisch oogpunt daarmee toch wel een belangrijk
deel van het betoog moet vervallen. En daarmee moe
ten toch ook vervallen de bezwaren, zoals die geopperd
zijn in het adres van de heer Hokwerda en in dat van
Doarpsbilang Wurdum, inhoudende, dat hier een histo
risch gegroeid dorp „uiteengerukt" zou worden. Dat
lijkt op papier wel erg mooi geschreven, maar in feite
is het bepaald onjuist. Geen enkele inwoner, die zich
hetzij met Wirdum, hetzij met Wijtgaard verbonden
gevoelt, die deel meent uit te maken van een van die
beide dorpsgemeenschappen of kerkelijk tot een van
die dorpen behoort, zal zich door enig raadsbesluit in
de trant, zoals hier voorgesteld wordt, in zijn doen en
laten belemmerd gevoelen, zodat ook de deining, die
hier en daar is ontstaan en waarvan de heer Fennema
zopas heeft gewaagd, uitsluitend is gebaseerd op een
misverstand.
De heren Santema en Hartstra hebben van hun kant
ook geprobeerd aan te tonen, dat hier zware inbreuk op
een bepaalde toestand gemaakt zou worden en er is
ook al geponeerd, dat de gemeenschap uit elkaar zou
worden gerukt, maar dat is ten slotte niet meer dan
een stelling gebleven. Enige motivering heeft men niet
mogen horen. Nog minder is enig bewijs van die stel
ling geleverd. Spr. meent overigens, dat dit ook niet te
leveren valt. Hij gelooft, dat noch in, noch buiten de
raad iemand in staat is duidelijk te maken, dat door
aanneming van het voorstel van B. en W. enige ge
meenschap, welke dan ook, verbroken of verscheurd
zou worden. Het gaat hier alleen spr. herhaalt het
om de huisnummering, waarvoor bepaalde grenzen
nodig zijn.
Thans een enkele opmerking over Barrahuis. Er is
ook bezwaar gemaakt tegen een verdeling van Barra
huis, omdat de buurtschap niet alleen zou zijn een ver
zameling huizen. De structuur van de plaatsen zo
heeft de raad mogen horen zou er ook op wijzen, dat
ze tot een buurtschap behoren. Dat is ook weer ge
baseerd op iets, dat misschien vroeger bestaan heeft
en op het ogenblik niet meer bestaat. Als men spreekt
over Bari'ahuis, zou men hoogstens te maken kunnen
hebben met de wensen van degenen, die daar wonen
en historisch is het toch zo spr. wil van zijn kant
toch ook wel een enkele historische opmerking ma
ken dat de bewoners van de buurtschap Barrahuis
in alle gevallen ten oosten van de spoorlijn tot
Wirdum wensen te worden gerekend, wat ook door
B. en W. zelf is gedacht. De huizen, die ten westen
van de spoorlijn staan, zijn pas van veel latere tijd.
Het oudste van die huizen dateert van 1888 en valt dus
ook geheel buiten het historische betoog, dat hierover
gehouden zou kunnen worden.
Barrahuis valt onder het voorstel van B. en W. bin
nen de grenzen van het dorp Wirdum, omdat dit h.i.
de meeste praktische oplossing is. Dat is door de
Fryske Akademy ook volkomen begrepen. Er zijn een
paar opmerkingen aan haar adres gemaakt, maar spr.
gelooft, dat deze instelling t.a.v. haar historische zin
toch wel boven elke verdenking staat. En als zij de
zaak stelt, zoals ze dat hier gedaan heeft, dan heeft
dat toch wel iets te zeggen. Door B. en W. is de spoor
lijn als grens genomen, omdat deze de duidelijkste grens
voor de administratie is. Dat is het trouwens voor
ieder, die met de huisnummering te maken heeft, dus
bijv. ook voor de posterijen en voor al degenen, die
aan de hand van de huisnummering een bepaald huis
wensen te zoeken. Verdere betekenis kan aan deze
zaak niet worden gehecht.
Spr. komt nu even op het voorstel van de drie raads
leden. Men heeft de Marwirderweg als grens genoemd,
of liever gezegd, een lijn 100 m ten zuidwesten van de
Marwirderweg en de aansluitende dijk.
Als spr. het goed heeft begrepen, is er wel een raads-
meerderheid voor dit voorstel te vinden, zodat hij zich
van zijn kant ontslagen acht om daar verder veel van
te zeggen. Hij wil wel opmerken, dat het administra
tief wel uitermate onpraktisch is, omdat de voorge
stelde grens voor de leek die met de huisnummering te
maken heeft niet is te zien. Een spoorbaan, een vaart,
een weg e.d. kan hij zien of volgen, dan weet hij waar
hij aan toe is. Maar een denkbeeldige lijn ergens midden
door het land, die men niet nader aanduiden kan, is
voor het doel, waar het hier om gaat spr. herhaalt
het een uitermate onpraktische grens. Het heeft dan
ook tot gevolg, dat de bewoners van de Marwirderweg,
die toch eigenlijk behoren onder de klokslag van Wijt
gaard maar juist nu schijnt hun het geluid van die
klok niet erg aan te staan thans voor een leek op
5
niet na te gane wijze niet meer zullen behoren tot
Wijtgaard, maar tot een ander dorp op grotere af
stand. Spr. kan dit niet bewonderen.
Ten slotte deze opmerking. Er is door de heer San
tema bezwaar gemaakt tegen de omvang van het voor
stel, de wijze van toelichting e.d. Men heeft van spr.
wel begrepen, dat deze zaak in feite een administratieve
maatregel is, die verder t.a.v. het gemeenschapsleven
in de dorpen geen effect heeft en dus ook geen histo
risch besef pijnlijk behoeft te treffen. Een desbetreffend
voorstel kan kort zijn. Dat B. en W. deze zaak echter
zouden bagatelliseren, zoals de heer Hartstra de vorige
keer opmerkte, is niet het geval, maar spr. herhaalt,
dat de heer Santema en de zijnen aan deze zaak veel
grotere betekenis hebben gegeven dan ze in feite heeft.
Spr. gelooft niet, dat het goed is, aan een zaak van
geringe importantie die tijd en moeite te besteden als
door de heer Santema is gevraagd, zeker niet in een
tijd, dat ambtenaren regelmatig moeten overwerken om
veel belangrijker zaken klaar te krijgen.
Spr. meent, dat hij hier wel mee kan volstaan. Hij
heeft zopas al gezegd, dat voor het voorstel-Hartstra
c.s. een meerderheid in de raad aanwezig is. Bij B. en
W. bestaat een neiging, om dit voorstel over te nemen.
Spr. weet echter niet, of het goed is, want het voorstel-
Hartstra c.s. is in belangrijke mate onpraktischer dan
het oorspronkelijke voorstel van B. en W.
De hear Santema soe inkelde opmerkingen meitsje
wolle oer itjinge de Foarsitter nei foaren brocht hat.
Uteraerd binne de Foarsitter en hy c.s. it oer de bi-
tsjutting fan dit ütstel net iens. As de Foarsitter byg.
yn oanmerking nimt, dat de amtners fan de gemeente
al oerbilêste binne en dat hja dêrom ek gjin tiid hawwe
om to soargjen foar in bettere portefeuille en in bredere
taljochting, dan is dat eat hwat spr. folslein foar rekken
fan 'e Foarsitter bliuwe litte wol, mar hwat hy yn it
minst net ünderskriuwe kin.
It is yn dit forban miskien wol goed, yn dit for-
midden ris fêst to stellen hwat in monstrum yn 1943
troch in inkelde pennestreek fan de sekretaris fan it
departemint fan Binnenlanske Saken ta stan kommen
is, doe't hy in biskikking nommen hat, sünder dat dy-
jingen, dy't har demokraten fielden, dêr hwat oan
dwaen koenen, in biskikking, dy't hjoed-de-dei noch
altiten rjochtskrêft hat. Spr. mei yn dit forban noch
wol ris opmerke, dat it by forskate bisprekkingen yn 'e
seksjes en ek yn de iepenbiere sittingen fan 'e rie wol
bliken dien hat, dat de forhalding tusken it plattelans-
diel fan 'e gemeente Ljouwert en de stêd folie better
koe. Spr. seit it nou mar hiel sêft. As goed gemeente-
bistjür hat men sünder mis de plicht dernei to stribjen,
dat dizze forhalding goed is en yn dit forbün heart it
hiel raer, as de Foarsitter hjir biweart, dat de amtners
sa bilêste binne, dat hja gjin tiid hawwe harren mei
dizze saek to bimuoijen. Hwat sil it oardiel fan de
plattelansminsken wêze, dy't har yn dit stik fan saken
to'n efter steld fiele? Spr. achtet dit ünforstannich
sizzen, ünforstannige polityk. Hy wol hiel graech, dat
de ban tusken it plattelansdiel en de stêd oansterke
wurdt, hwant men hat elkoar sa nedich. En as troch
de müle fan 'e Foarsitter op dizze kwestje sa reagearre
wurdt, is dat hiel spitich, hwant dan wurdt it earder
minder as better. De Foarsitter seit, dat it louter en
allinnich mar in administrative kwestje is, mar spr.
freget him óf: is dat net bagatellisearjen Spr. syn
bitooch hat krekt west om it ljocht fan de histoarje,
hwer't men net los fan is, mar dy't in libben diel fan
jins tinken ütmakket, oer dit gefal skine to litten. En
omdat dizze saek sa forboun is mei de skiednis, kin
men der net mei ta om to sizzen, dat it allinnich mar
in administrative kwestje is.
De Foarsitter hat in opmerking makke oer de grins
fan de Marwirderwei en de Nijlansdyk. Dy grins is in
minoftomear fiktive grins, mar hwat is dêrtsjin? Spr.
wol de eigen wurden fan 'e Foarsitter oanhelje: dit is
louter en allinnich in administrative kwestje. Dêr kin
dus bislist neat op tsjin wêze.
Fierder soe spr. noch inkelde opmerkingen meitsje
wolle oer it advys fan de Fryske Akademy. As men
dat goed lést, dan is dêr de pointe fan, dat hja eigentlik
mar leaver net in ütstel yn dizzen dwaen wol. Hja haldL
har minoftomear op 'e romte. Hja konkretisearret
hielendal net. Dus foar safier kin spr. it net mei it
oardiel fan 'e Foarsitter oer it advys fan de Fryske
Akademy iens wêze.
Hwat de pleatsen oanbilanget, dy't coupearre wurde
sille, as it ütstel fan B. en W. oannommen wurdt, dit
is net it iennige; der binne ek noch twa pleatsen fan 'e
buorskip Barhüs, n.l. dy fan Greijdanus en dy fan
Hokwerda tichteby de oerwei, dy't ünder Wurdum
hearre, mar troch it ütstel fan B. en W. ünder Wytgaerd
komme soene. It giet dus net allinnich om lannen fan
de aide buorskip Barhüs, mar ek om huzen. Likemin
yn dit opsicht kin spr. it dus mei de Foarsitter iens
wêze.
Spr. hopet lykwols en dêr wol hy mei einigje
dat dizze kwestje troch B. en W. dochs wol op syn
mérites bioardiele wurde sil; lit it net wêze, dat men
alles bilizze kin mei de wet, mar lit men alles wol sjen
by it ljocht fan 'e histoarje, hwer't wy, sa seit spr.,
allegearre, al wolle wy miskien net sa graech, noch by
lib je.
De heer Van der Veen vindt dit alles eigenlijk niet
belangrijk genoeg om er veel woorden aan te wijden.
Spr. gelooft, dat de Voorzitter volkomen duidelijk was,
maar blijkbaar nog niet duidelijk genoeg, omdat de
heer Santema er weer op terugkomt. Het licht, dat deze
over de zaak wil laten schijnen, mag dan misschien
het licht der historie heten, voor spr. heeft het meer
van een dwaallicht, waardoor hij bepaald niet over
tuigd wordt. De heer Santema heeft zijn redenering
inderdaad opgezet op staatsrechtelijke gronden; hij
heeft zelf het woord genoemd, maar staatsrecht komt
aan deze kwestie niet te pas. Spr. gelooft, dat de heer
Hartstra van hetzelfde standpunt uitgaat. Alles wat
op het land ligt: dorpen, huizen enz., blijft in precies
dezelfde situatie. Noch het dorp Wijtgaard, noch het
dorp Wirdum zullen iets over elkaar te zeggen hebben.
Woorden als dorpsterritorium kunnen wel gevoeligheden
opwekken, maar hebben in feite niets te betekenen.
Spr. vindt het eigenlijk zo jammer, dat de heer Santema
op deze manier van leer trekt, waar hij spreekt over
de verhouding tussen het stadsdeel van Leeuwarden en
het plattelandsdeel. Spr. zal naar de mening van de
heer Santema wel buitengewoon conservatief zijn, maar
naar spr.'s mening is de heer Santema ook niet buiten
gewoon progressief. Het lijkt spr. heel eenvoudig om
op de wijze, zoals de heer Santema de zaak voorstelt,
de gemoederen in Wirdum en Wijtgaard in opstand te
brengen. Spr. vindt het jammer en volkomen over
bodig, om op deze manier een controverse te scheppen
tussen de stad en het platteland. De grens tussen de
beide dorpen interesseert hem helemaal niet. Wat hem
betreft, zou de situatie mogen blijven, zoals ze is en
zou de huisnummering mogen geschieden, zoals het
maar het beste uitkomt. Spr. gelooft, dat er geen be
zwaren waren gerezen van de kant van Wirdum, als
B. en W. de huisnummering van Wijtgaard zonder
voorstel aan de raad in orde hadden gemaakt. Het
voorstel, dat door B. en W. wordt gedaan, is aan
trekkelijk, omdat het zo eenvoudig is, dat zelfs een
stedeling, zoals spr., het kan begrijpen, terwijl het voor
stel-Hartstra c.s. zo ingewikkeld is, dat spr. er op het
kaartje, dat bij de stukken lag, niet eens is kunnen
uitkomen. Als de heer Santema zoveel waarde hecht
aan een kaart -spr. stelt overigens in het algemeen
ook prijs op kaarten dan had deze zelf met een
kaart moeten komen en met een uiteenzetting hoe het
dan wel moet. Men moet niet verwachten, dat iemand
van buiten de gemeente, die in het desbetreffende ge
bied een adres moet zoeken, het vinden kan, als het
voorstel-Hartstra c.s. wordt verwerkelijkt. Misschien
is het op historische gronden te verdedigen, maar het
is niet praktisch en administratief niet juist, terwijl
het juist louter en alleen om een administratieve maat
regel gaat. Spr. gelooft, dat, als de raad het voorstel
van B. en W. niet volgt, de gehele zaak beter terug
getrokken kan worden.
De hear Van der Meer seit, dat de Foarsitter de
grins in „denkbeeldige lijn" neamt en dêr hat hy sünder
twivel gelyk oan. As men yn 'e trein sit fan Ljouwert
nei Swol, kin men jin op in bipaeld eagenblik byg. öf-
freegje: As ik nou oan 'e eastkant sitten gean, bin ik