i
fC
6
dan yn Wurdum? En as ik oan 'e westkant sit, yn
Wytgaerd? Of: bin ik altiten yn Wurdum of yn Wyt-
gaerd? (Laitsjen.) Spr. bidoelt dit: Hwer komt yn
it ütstel fan B. en W. de grins to lizzen? Presiis yn 'e
as fan 'e spoardyk? (De Voorzitter: Ja, natuurlijk.)
Dat ynteressearret spr. minder, mar it hat bliken dien,
dat de minsken, dy't yn it bitreffende gebiet wenje,
alteast dy yn Wurdum, der it measte foar fiele, dat de
grins lans de Marwirderwei en de Nijlansdyk komt.
Nou jowt it ütstel-Hartstra c.s. it hwat krekter oan
troch fêstlizze to wollen, dat de grins 100 m büten de
as fan 'e dyk komt en dan oan 'e kant fan Wytgaerd.
It komt yn elts gefal sa, dat de huzen, dy't oan 'e
Marwirderwei lizze, by Wurdum hearre en dat liket
spr. wol praktysk. Spx\ kin net ynsjen, hwerom it
ütstel fan 'e trije hearen „ingewikkelder" is lyk as
de hear Van der Veen seit as dat fan it kolleezje.
Hwat reden de ynwenners fan Wurdum der nou pre
siis foar hawwe om it sa to wollen oft dat nou in
histoarysk- of in gefoelsargumint is kin spr. net
folie skele. Mar hy wol it kolleezje wol in triuwke mei-
jaen om it ütstel fan 'e trije heai*en oer to nimmen.
Hy leaut, dat it de biwenners, dy't it oangiet, wol tige
oanstiet.
De hear Pols kin it dizze kear ris net iens wêze mei
syn fraksje-foarsitter. Spr. hat mei tige folie nocht
nei de forskate sprekkers harke, mar hy wol der by
sizze, dat hy it net sa freeslik earnstich nimt. De Foar-
sitter seit, dat it winliks om in „denkbeeldige lijn" giet.
Mar spr. wol warskögje, dat der yn de praktyske po-
lityk oer „denkbeeldige lijnen" de measte konflikten
üntsteane. It fêststellen fan grinzen jowt altiten in
bulte heibel. Mar nou hat Wytgaerd it forlossende wurd
sprutsen: „Wy wolle gjin heibel mei Wurdum". Men
moat jin ris yntinke, dat de legers fan Wurdum under
oanfiering fan Sybrandy en dy fan Wytgaerd ünder
master Terpstra tsjin inoar oprukke. Dat moat dochs
to foaren kommen wurde.
Spr. leaut wol, dat de hear Santema in lyts bytsje
oerdreaun hat. Miskien sjogge de minsken fan it plat-
telansdiel fan 'e gemeente wol in bytsje nuver tsjin de
rie oan, mar hja witte dochs ek wol, dat der riedsleden
by binne, dy't seis yn in doarp wenje of wenne hawwe.
De hear Hartstra kin it der net mei iens wêze, dat
hwat B. en W. ütstelle administratyf makliker wêze
soe, hwant de greatste streek huzen leit minstens sa
tichteby Wurdum as by Wytgaerd. Steatsrjochtelik
sa hat spr. it bigrepen hat in doarp neat to bi-
tsjutten, mar it is in gefoelskwestje en dér hoecht men
net gelyk oer to tinken.
De Voorzitter wil van zijn kant nog enkele woorden
zeggen.
Door de heer Hartstra wordt begrip verlangd voor
een dorpsgemeenschap. Spr. kan wel verklaren, dat bij
B. en W. dat begrip zeer wel bestaat. Alleen wordt
naar hun mening door hun voorstel aan geen enkele
doi'psgemeenschap iets te kort gedaan. Het heeft op
die dorpsgemeenschap geen enkel effect. En dat is nu
juist het punt, waar spr. in eerste instantie even de
vinger op heeft willen leggen. En in dat opzicht is
spi\ het volkomen eens met de heer Van der Veen.
Het uitgangspunt van het betoog van de heer San
tema, n.l., dat door het voorstel van B. en W. veran
dering zou worden gebracht in een eeuwen-en-eeuwen
oude staatsrechtelijke toestand in dit gebied van de
gemeente, is onjuist. En als hij in tweede instantie zijn
betoog, in eerste instantie gehouden, in verband meent
te kunnen brengen met de verhouding tussen stad en
platteland, herinnert spr. hem aan wat spr. in eerste
instantie heeft gezegd, n.l. dat ook de stad als zodanig
staatsrechtelijk geen betekenis heeft. Als de heer
Santema zegt, dat de verhouding tussen het stedelijk
en het plattelandsdeel der gemeente wel beter zou
kunnen zijn en meent, dat de Voorzitter van de raad
onverstandig heeft gepraat, dan gelooft spr., dat de
zaken hier toch wel volkomen scheef zijn getrokken.
Spr. vindt het jammer, dat in de raad niet van de stad,
niet van de dorpen, maar van de gemeente Leeuwarden
dit punt is behandeld op de wijze, zoals het hier is
behandeld. Meer wil spr. er van zijn kant niet van
zeggen. Hij vraagt de wethouders zich te beraden over
het voorstel-Hartstra c.s. Het lijkt hem het beste dit
voorstel maar in stemming te brengen, dan is men
er uit.
Na beraadslaging in het college deelt spr. mede, dat
drie wethouders bereid zijn het voorstel-Hartstra c.s.
over te nemen, terwijl twee leden daartoe niet bereid
zijn. De meerderheid van het college, m.a.w. het col
lege, neemt het voorstel-Hartstra c.s. dus over. Dat
houdt dus in, dat dit in de plaats komt van het oor-
spi'onkelijke voorstel van het college.
Maar dan heeft spr. toch nog aan de raad te vragen,
of deze stemming over het voorstel-Hartstra c.s. ver
langt: dat is ten slotte ook een voorstel.
De raad verlangt hierover geen stemming.
Het gewijzigde voorstel van B. en W. wordt hierna
z.h.st. aangenomen.
Punt 14.
De heer Wiersma rapporteert namens de commissie,
belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en be
staande uit de heren Kamstra, Slaterus en Wiersma,
dat de commissie de geloofsbrieven van mevrouw W.
Boonstra-Rutgers en de heer F. T. Dijkstra en de daar
bij overgelegde stukken heeft onderzocht en in orde
bevonden, weshalve zij de raad adviseert mevrouw
Boonstra-Rutgers en de heer Dijkstra als leden van
de raad toe te laten.
Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 30 januari 1957
iAADS VERGADERING
van woensdag 30 januari 1957
Aanwezig: 32 leden.
Afwezig: de heren Schootstra en Mr. van der Veen.
1 vacature.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Beëdiging van de nieuw inkomende leden, me
vrouw W. Boonstra-Rutgers en de heer F. T. Dijkstra.
2. Vaststelling van de notulen van de raadsvergade-
ringen van 25 juli, 31 augustus, 5 september, 26 sep-
i ember en 17 oktober 1956.
3. Mededelingen.
4. Voorstel tot het verlenen van eervol ontslag aan
H. J. Zandkuil, als onderwijzer aan gemeenteschool
no. 20 (g.l.o.
bijlage no. 11).
5. Voorstel tot het verlenen van eervol ontslag aan
P. Sijtema, als onderwijzer aan gemeenteschool no. 1
(v.g.l.o.)
üjlage no. 20).
6. Voorstel tot het verlenen van eervol ontslag aan
de heer T. Bakker, als secretaris der gemeente
bijlage no. 17).
7. Voorstel tot het benoemen van een secretaris der
gemeente
(bijlage no. 22).
8. Voorstel tot het verlenen van eervol ontslag aan
mr. A. Rutgers, als vice-voorzitter van de Huurcom-
missie in de gemeente Leeuwarden en tot het benoemen
van een opvolger
i bijlage no. 12
9. Benoeming van een lid van het bestuur van de
oningstichting „Patrimonium", wegens bedanken van
de heer E. Beeksma.
10. Voorstel tot het aankopen van het perceel Cam-
buursterpad no. 50, van mevr. B. Harder-Molenaar en
cons., alhier
(bijlage no. 16).
11. Voorstel tot het aankopen van de percelen Wes-
terstraat nos. 51 en 93, van E. Haantjes, alhier, resp.
mevr. D. Nota-Vonk te Bolsward
i bijlage no. 21).
12. Voorstel tot het verkopen van een perceel grond,
gelegen ten noorden van het Noordvliet, aan A.
Hamersma en J. van der Meer, beiden alhier
i bijlage no. 14
13. Voorstel tot het verhuren van het perceel Post-
hoornsteeg no. 5 c.a., aan de Coöperatieve Condens-
fabriek „Friesland", alhier
bijlage no. 10).
14. Voorstel tot het verlenen van medewerking aan
het wijzigen van het contract, gesloten met M. Jasper,
alhier, betreffende het verhuren van een gedeelte van
het terrein van het openbaar slachthuis
(bijlage no. 13).
15. Voorstel tot het instellen van een rechtsvorde
ring tegen D. S. Veldhuis en C. J. Kitsz, beiden alhier,
terzake van het toebrengen van schade aan een ver-
keerszuil der gemeente
(bijlage no. 15).
16. Voorstel tot het sluiten van kasgeldleningen
(bijlage no. 19).
17. Voorstel tot het wijzigen van de gemeente
begroting en van de begrotingen van de takken van
dienst voor het dienstjaar 1955, alsmede tot het wijzigen
van de gemeente-begroting voor het dienstjaar 1956
(bijlage no. 18).
18. Onderzoek van de geloofsbrief van het nieuw
benoemde lid van de raad, de heer B. van der Heijde.
Punt 1.
De Voorzitter doet voorlezing van het bericht van
Ged. Staten d.d. 21 januari 1957, 2e afd. no. 99, waarbij
dezen voor kennisgeving aannemen het schrijven van
B. en W. van Leeuwarden d.d. 11 januari 1957, Verk.
no. 42, 43, houdende mededeling van de toelating als
raadslid van mevr. W. Boonstra-Rutgers en de heer
F. T. Dijkstra.
Mevr. Boonstra-Rutgers en de heer Dijkstra worden
daarna door de Voorzitter beëdigd en leggen daartoe
in diens handen de voorgeschreven beloften, bedoeld
bij art. 45 der Gemeentewet, af.
De Voorzitter wenst mevr. Boonstra-Rutgers geluk
met haar benoeming en verzoekt de nieuw benoemden
de voor hen bestemde plaatsen te willen innemen.
Punt 2.
De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 3.
De Voorzitter deelt mede:
A. dat Ged. Staten van Friesland hebben goedgekeurd:
1. de raadsbesluiten van 7 november 1956:
a. tot het verpachten van gardeniersland aan Y. P.
Jongma en aan H. en L. Kramer, allen alhier;
b. tot het vei'huren van een gedeelte van het ter
rein van het openbaar slachthuis aan de N.V.
R. S. van Buren's Huidenhandel en Vellenbloterij,
alhier;
c. tot het verkopen van een tweetal grondstroken,
gelegen aan de zuidzijde van de Weistraat, aan
de Woningstichting „Patrimonium", alhier;
d. tot het aankopen van de percelen Westerstraat
nos. 53, 69, 75, 79 en 83, 2e Korte Houtstraat
no. 20, alsmede van een perceel grond, gelegen
aan de Spanjaardslaan
2. de i'aadsbesluiten van 28 november 1956:
a. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw
terrein, gelegen ten oosten van het Kalverdijkje,
aan de afdeling Leeuwarden van de Nedei'landse
vereniging tot bescherming van dieren;
b. tot het aankopen van een schiphuis, gelegen aan
de Potmarge, van A. Slof, alhier;
c. tot het aankopen van grond, gelegen in Leeuwar
den-Zuid, ten noorden van het Van Harinxma-
kanaal, van G. de Boer te Goutum;
d. tot het wijzigen van de Bouwverordeningen voor
deze gemeente;
3. de ï-aadsbesluiten van 19 december 1957:
a. tot het verkopen van een strook grond, gelegen
aan de oostzijde van de Kwartelstraat, aan U.
Scheepstra te Amersfoort;
b. tot het verstrekken van een geldlening aan de
buurt- en speeltuinvereniging „Insulinde en om
streken", alhier;
Voor kennisgeving aangenomen.
B. dat bij Koninklijk Besluit van 14 januari 1957, no. 9
tot 1 januari 1962 is goedgekeurd het raadsbesluit van
26 september 1956 tot vaststelling van een verordening
op de heffing van marktgeld.
C. dat bericht van verhindering is ingekomen van de
heer Schootstra.
Voor kennisgeving aangenomen.