no. 5 c.a., aan de Coöperatieve Condensfabriek „Friesland", alhier; b. tot het aankopen van het perceel Cambuurster- pad no. 50, van Mevr. B. Harder-Molenaar en cons., alhier; c. tot het aankopen van de percelen Westerstraat nos. 51 en 93 van E. Haantjes, alhier, resp. Mevr. D. Nota-Vonk te Bolsward; Voor kennisgeving aangenomen. B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van het woningbedrijf, het grondbe drijf en de openbare werken; 2. berichten van verhindering van de heren Ir. Van Balen Walter, Kamstra, Schootstra en De Vries. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 3. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Inspecteur van het L.O. Punt 4 (bijl. no. 68). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mej. J. Broekens, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 5 (bijl. no. 67). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: T. Kramer te Peins. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 6 (bijl. no. 66). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mevr. T. Boonstra, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 7. Benoemd wordt de heer P. J. Mani, met 29 stemmen (2 bilj. blanco). Mevr. Ringenaldus-v. d. Wal en de heer Bootsma vormden het stembureau. Punten 8 t/m 15 (bijl. nos. 57, 60, 62, 61, 63, 77, 65, 76 en 70). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijl. no. 56). De heer W. M. de Jong zegt, dat de uitgifte van twee percelen grond in erfpacht op zichzelf niets bij zonders is. Deze bijlage bevat echter tevens het voorstel om van nu af aan 5 9c als erfpachtscanon te berekenen. In verband met het feit, dat de gemeente winst maakt op het uitgeven van grond in erfpacht welke winst aan de gemeentekas ten goede komt is hier enige malen de hoogte van de erfpachtscanon ter sprake ge weest. Volgens de rekening 1955 bedroeg de winst f 90.000,en volgens de begroting 1956 f 96.000, voor 1957 wordt f 103.700,winst op de in erfpacht uitgegeven terreinen geraamd. Dat is geen winst op de grond zelf, maar rente-winst op de erfpacht. Toen deze kwestie besproken werd in december 1954 bij ge legenheid van de behandeling der begroting 1955, is, zo meent spr., door de wethouder gezegd, dat men niet al te veel moest letten op een korte serie jaren. Op den duur kon de situatie ook wel eens ongunstiger voor de gemeente worden. Spr. heeft begrepen, dat dit van de gang van zaken t.a.v. de rentevoet afhangt. De situatie was de laatste jaren wat gunstiger, maar na vette jaren kunnen ook magere jaren komen. Dan zouden die al vast min of meer gecompenseerd zijn. Ook bij de begrotingsbehandeling in november van het vorige jaar is deze zaak weer ter sprake geweest en toen is zij weer ongeveer op dezelfde wijze van de kant van het college toegelicht. Spr. heeft daaruit begrepen, dat, als de situatie de laatste drie jaren wat gunstig mag hebben gelegen, dit te eniger tijd wel weer geni velleerd wordt door minder gunstige jaren en dat men beter altijd wat aan de veilige kant kan blijven. Maar spr. kan in dat betoog het voorstel van vanavond, om het percentage van de erfpacht op 5 te brengen in verband met de y2 administratiekosten, die de ge meente moet heffen voor de diensten die zij aan het publiek bewijst en waarzonder „het niet uit kan", niet goed plaatsen. Als de raad mee gaat met deze ver hoging tot 5 dan valt er ook niet meer te spreken over gunstige en ongunstige mogelijkheden voor de gemeente. Zij stelt zich dan al bij voorbaat veilig dooi de rentewinst te verhogen, die zij maakt op de uitgifte van grond in erfpacht. Naarmate men meer gevoelt voor het maken van deze winst, heeft men minder be zwaar tegen het verhogen van het percentage van de erfpachtscanon. Spr. heeft wèl overwegend bezwaar tegen het maken van winst op dit onderdeel van de gemeentebemoeiing, althans in de mate, waarin het tot nu toe is gedaan. Overigens weet hij wel, dat het daar vanavond niet om gaat. Hij zou de winst liever, in plaats van deze ten goede te doen komen aan de gemeentehuishouding, als stoot kussen willen zien gebruikt om het renteverschil te doen opvangen, dus als een soort bedrijfsreserve. De raad zal het percentage van de canon moeten bepalen, maar spr. voelt er niet voor, daarbij altijd aan de veilige kant te zijn. Spr. heeft zijn bezwaren tot uiting moeten brengen, hoewel deze niet het eigenlijke voorstel van vanavond raken. Hij denkt, dat er wel op de een of andere wijze een oplossing zal komen. De heer Van der Schaaf (weth.) acht het punt, dat de heer De Jong ter sprake brengt, zeker niet zonder belang. Na een periode, waarin de canon was bepaald op 5 heeft het college gemeend aan de raad te moeten voorstellen daarvan af te wijken en het percentage op 4V2 te stellen. Nu heeft men na dat tijdstip een vrij ingrijpende wijziging op de geldmarkt te zien gekregen en deze is aanleiding geweest om het percentage thans weer op 5 te brengen. De heer De Jong heeft hiertegen bezwaar. Hij herinnert er aan, dat indertijd, bij het be oordelen van de vraag, of er winst gemaakt mag wor den op de erfpachtsexploitatie, door de wethouder is gezegd, dat men deze zaak niet over een korte tijd moet beoordelen, maar over een groter aantal jaren. Volgens spr. strijdt dit in beginsel niet met het voorstel van thans. Toen is m.n. noch door de wet houder, die het woord voerde, noch door het college en uiteraard ook niet door de raad (omdat die geen aan leiding daartoe had), uitgesproken, dat er geen winst zou mogen worden gemaakt op de uitgifte in erfpacht van gemeentegrond. En ook is niet uitgesproken, dat de gemeente zich niet aan de veilige kant zou mogen houden. De heer De Jong suggereert enigszins, alsof het standpunt van het college zou zijn geweest, dat geen winst mag worden gemaakt, maar dat is, nog afgezien van spr.'s persoonlijke mening, stellig niet het standpunt van het college en naar alle waarschijnlijk heid ook niet van de raad. Als men deze zaak beoor deelt, moet men er niet als van een vaststaand gegeven van uitgaan, dat deze raad op de exploitatie van erf- pachtsgronden geen matige winst zou willen maken. Als de heer De Jong nu met klem naar voren brengt, dat dit voorstel om de canon weer op 5 te brengen, voortkomt uit de wens om aan de veilige kant te blij ven, dan is hij er misschien niet zo heel ver naast. Spr. moet daar nog wel bij zeggen, dat voor geld, dat op het ogenblik moet worden aangetrokken, een rente percentage van 5 beslist niet aan de hoge kant is, zodat het uitgeven van grond in erfpacht tegen een canon van 5 vandaag de dag niet inhoudt, dat er winst wordt gemaakt. Spr. kan zich heel goed begrijpen dat het, achteraf gezien, misschien minder juist is geweest - hij zegt heel nadrukkelijk achteraf gezien dat indertijd op een canon van 4J/2 is overgestapt, maar in de om 3 standigheden van toen, met de vrij lage rentestand, was dat naar de mening van het college en de raad is daarin meegegaan verantwoord. Wanneer men vooruit had kunnen zien, dat betrekkelijk zo korte tijd daarna de situatie zich zo grondig zou wijzigen, had men het natuurlijk niet gedaan. Toentertijd echter heeft men gemeend, alles in aanmerking genomen, dat het wèl kon. Daar mag voor de heer De Jong de gerust stelling in liggen, dat het college dus wel de neiging heeft om de winst op de grondexploitatie, zo die er al is, niet overdreven, maar zeer bescheiden te houden. Dat de gemeente over een langere tijd rekent en enigs zins aan de veilige kant wil blijven, gaat volgens spr. niet tegen het gemeentebelang in; hiermee wordt dit belang juist nagestreefd. Een ideaal van de heer De Jong is de winst op een reserve voor opvanging van het renteverschil te boeken, maar die reserve zou dan na verloop van tijd verdwijnen. Daar voelt spr. toch niet veel voor. Zou men een dusdanige reserve con strueren en die in een jaar of vijf willen wegwerken, zouden daar dan niet, zo vraagt hij zich af, door zeer toevallige omstandigheden diegenen van profiteren, die daar eigenlijk niet de meeste aanspraak op hebben Hij heeft hier wel zeer grote bezwaren tegen. Resumerende, meent spr., dat het belang van de ge meente er in deze tijd, gezien de situatie op de kapitaal markt, wel om vraagt, dat wordt overgegaan tot het stellen van de canon op 5 Hij ziet niet in, dat dit strijdt met een standpunt, zoals dat vroeger door het college en de raad is ingenomen. De heer W. M. de Jong heeft met belangstelling ge luisterd naar wat de wethouder heeft gezegd. Belang rijk vond spr. diens opmerking, dat spr. een reserve als ideaal zou stellen. Dat heeft de wethouder inderdaad goed begrepen. Spr. heeft echter niet bedoeld, dat die reserve geheel en al zal verdwijnen. De verzekering maatschappijen bijv. zijn ook gedwongen rekening te houden met de gemiddelde rentevoet, opdat ups en downs op dat gebied niet direct een rol zullen spelen. Het is een grote exceptie, als deze maatschappijen overgaan tot premie-verlaging of -verhoging. Maar met de wijziging in de rentevoet is het iets geheel anders dan met de geldontwaarding. De rentevoet is buiten gewoon onberekenbaar. Toen ieder dacht, dat hij naar beneden zou gaan, ging hij omhoog; men werd door deze verhoging verrast. Daar waren sterke staaltjes van te zien. Spr. zou wat meer continuïteit wensen, afgezien van het feit, dat hij winst blijft betreuren. Er moet niet al te incidenteel te werk worden ge gaan. Op het ogenblik bedraagt de erfpachtscanon voor een deel der gronden 6 nu wordt het 5 en het is 4Mi geweest. Wanneer het zo doorgaat en het college heel voorzichtig is met verlaging, dan zal er wel niet veel nieuws meer bijkomen. Maar er zijn dan toch al drie verschillende maatstaven. En dat lacht spr. niet toe. Een van de erfpachtsvoorwaarden is, dat om de 25 jaar een herschatting van de grondwaarde plaats heeft. Of dat altijd inderdaad gebeurt, wil spr. in het midden laten: hij heeft dat niet nagevraagd bij degenen, die van de grond gebruik maken of aan wie contracten worden aangeboden. Maar is het eigenlijk niet billijk, dat om een bepaald aantal jaren de canon weer eens wordt bekeken? Het lijkt spr. onbillijk en eenzijdig, om 6 c/f aan te houden ook in tijden, waarin de rente stand lager wordt. De gemeente behoudt zich het recht voor, om, wanneer de gulden minder hard wordt, de canon te verhogen. Er is echter nooit aanleiding om de bestaande contracten te verlagen. Spr. meent, dat in kringen van deskundigen wel over deze kwestie wordt gediscussieerd. Spr. meent, dat er, met behoud van het principe van erfpacht, eens iets aan gedaan moet worden. Hij zou willen bepleiten, bij het onderzoek van de gehele zaak van de erfpacht ook dit onderdeel eens te bekijken. Spr. gelooft, dat de voorgestelde verhoging te inci denteel is. Hij vindt toch wel, dat de gemeentelijke schatkist hier wat erg gauw wordt veilig gesteld. Spr. kan niet begrijpen, dat, hoewel de wethouder niet een reservefonds wenst, althans niet in die mate als spr., hij toch wel een zekere mate van schommeling wil opvangen. De wethouder zei n.a.v. spr.'s opmerking, dat de winst de laatste jaren wel wat erg hoog was, dat deze ook wel weer eens kleiner zou worden. Spr. kan dat niet inzien, want als er magere jaren komen, dan wordt het verschil wel opgevangen op de manier, zoals nu wordt voorgesteld. Er zal verschil van mening blijven. Spr. wil geen winst maken op de erfpachtsexploitatie en het college wel. Beide meningen worden door de verschillende uit gangspunten beïnvloed. Los echter van zijn uitgangs punt vindt spr. het voorgestelde zodanig, dat hij zijn stem er niet aan kan geven. De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer De Jong hem zijn bedoeling wel iets heeft verduide lijkt. Deze wil de door hem voorgestane reserve dus niet periodiek liquideren, maar haar aanhouden als stootblok voor de magere jaren. Toch heeft dit spr. niet tot een ander standpunt gebracht. Hij kan niet zo gauw hetgeen de heer De Jong beoogt overzien en wil zich niet vastleggen, noch in de ene, noch in de andere richting. De heer De Jong wijst er op, dat er erfpacht loopt met een canon van 6, 5 en 4\/2 en dat acht hij niet billijk. Men kan de zaak echter ook juridisch benade ren en zeggen: Tussen de gemeente en de betrokkene is een overeenkomst gesloten, in vrije wil aangegaan door de erfpachthouder. En als nu een percentage van 6, 5 of 4y2 is overeengekomen, dan geldt dat en daar heeft zich niemand over te beklagen; onbillijk is dat niet. Het percentage van 4y2 aan het eind van de kleine serie 6, 5, 4l/2 mag voor de heer De Jong een aanwijzing zijn, dat het college dus niet een exorbitante winst op de grondexploitatie nastreeft. Wanneer bijv. de canon van 5 van een langdurige erfpacht op een enigszins toevallig tijdstip op 5 Ms gebracht zou wor den, zou men een zeer zware last leggen op de op stallen, welke op die erfpachtsgrond zijn gebouwd. Daar kan een zeer gevaarlijke kant aan zitten. Zou men daarentegen het percentage verlagen, dan zou men in zeker opzicht een bonus geven, die zeer afhankelijk is van toevallige omstandigheden. Spr. gelooft echter niet, dat het vanavond de tijd is om dat uit de doeken te doen; men houde hem deze beeldspraak ten goede. Men kan inderdaad verschillend over deze kwestie oordelen. Wanneer men er van uit gaat, dat absoluut geen winst op de grondexploitatie mag worden ge maakt en dat consequent doorvoert, dan komt men tot de redenering van de heer De Jong. Wanneer men dat standpunt iets minder strak inneemt, dan komt men tot de redenering van het college, door spr. vertolkt. De verschillende standpunten worden, zoals de heer De Jong reeds opmerkte, in belangrijke mate beïnvloed door het uitgangspunt. Spr. is er van overtuigd, dat het in de omstandigheden van vandaag op grond van de door hem reeds aangevoerde redenen niet juist zou zijn om de erfpachtscanon op 4 y2 te handhaven. Hij zou de raad willen verzoeken dit voorstel en die, genoemd onder de punten 17 en 18, te volgen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de heer W. M. de Jong tegen is. Punten 17 t/m 20 (bijl. nos. 55, 71, 59 en 72). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 21 (bijl. no. 73). De heer Drentje wil graag zijn voldoening uitspreken over de voortvarendheid, waarmede deze zaak wordt aangepakt. Ek de hear Santema is bliid mei dit ütstel; hy hopet, dat dizze saek sa gau mooglik fuortgong nimt. Hy hat dochs wol in lytse opmerking. Doe't hy it riedsbrief lies, fornaem hy, dat der wol in mooglikheit is. dat der yn 'e takomst forbettering yn komme sil, mar it is nou dochs mar in feit, dat dér in rige gebou wen makke wurdt, dy't architektoanysk eigentlik wol op leech peil steane. By it bisjen fan 'e tekening tocht spr.: Hwat sil it dêr oan 'e Heliconwei aensens in rare

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 2