d. tot het verpachten van een tweetal percelen
weiland, gelegen nabij het Ouddeel in de Cam-
minghabuurtsterpolder, aan W. Alves, alhier;
3. het raadsbesluit van 15 mei 1957 tot het aankopen
van de percelen Mariabuurt 3 en 8, van R. J. Kooi-
stra te Hardegarijp, resp. G. Postma, alhier;
4. de raadsbesluiten van 5 juni 1957:
a. tot het sluiten van een 4Vi onderhandse geld
lening, groot f 4.075.400,met de N.V. Bank
voor Nederlandsche Gemeenten te 's-Graven-
hage;
b. tot het verhogen van het krediet in rekening
courant bij de N.V. Bank voor Nederlandsche
Gemeenten te 's-Gravenhage
Voor kennisgeving aangenomen.
B. dat is ingekomen:
1. een rapport omtrent kasopneming en controle van
de administratie van de algemene begraafplaatsen;
Voor kennisgeving aangenomen.
2. een verzoek van de afdeling' Leeuwarden van de
Vereniging „Helpt Elkander" om subsidie tot het
laten rijden van een schoolbus ten behoeve van
leerlingen van scholen voor buitengewoon lager
onderwijs
B. en W. stellen voor dit verzoek om preadvies in
hun handen te stellen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
3. een brief van het bestuur van de R.K. Schoolver
eniging, alhier, waarbij de door dit bestuur inge
diende aanvraag tot het beschikbaar stellen van
gelden voor de stichting van een nieuwe R.K. jon
gens- en meisjesschool in het oosten der stad wordt
ingetrokken
Voor kennisgeving aangenomen.
4. een brief van de N.V. Aannemersbedrijf v/h fa.
Postma en Tigchelaar te Harlingen in zake het
tijdelijk in gebruik nemen van de openbare straat;
B. en W. stellen voor deze brief ter afdoening in
hun handen te stellen.
De heer Mani c.s. kunnen met dit voorstel wel ak
koord gaan, maar het bevreemdt hun enigszins, dat
het de raad pas bereikt een half jaar nadat het adres
door de firma verzonden is. Zij dachten, dat het bij
een zo simpel advies mogelijk zou zijn de zaak eerder
aan de raad voor te leggen.
De Voorzitter zegt, dat het niet gaat om een kwestie,
waarin de raad competent is, maar het college van
B. en W. Blijkbaar heeft de functionaris, die deze aan
gelegenheid behandelde (en die nu niet meer aanwezig
is), gedacht: ,,Dit stuk is verkeerd geadresseerd, ik leg
het maar weg voor B. en W." En spr. voor zich zou
het wel een logische gedachtengang vinden, de stuk
ken, die verkeerd geadresseerd zijn, zonder meer naar
het goede adres te sturen. Maar hoe dan ook, tot dus
verre is het gewoonte geweest ook alle stukken, die
abusievelijk aan de raad geadresseerd zijn, toch bij de
ingekomen stukken te leggen.
Meer valt hier, naar spr.'s mening, niet van te ver
tellen.
Spr. mag dus wel aannemen, dat de raad akkoord
gaat met het voorstel om deze brief ter afdoening in
handen van B. en W. te stellen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
5. dat is ingekomen een tweetal besluiten van B. en
W. tot het geven van namen aan straten, welke zijn
of worden aangelegd op de terreinen, gelegen ten
noorden van de Plataanstraat en ten oosten van de
Archipelweg en tot herziening van de bij hun besluit
van 26 juli 1956 toegekende namen aan straten,
aangelegd op de terreinen, gelegen tussen Achter
de Hoven en de Greunsweg;
6. berichten van verhindering van de heren J. K.
Dijkstra, Van der Heijde en Mr. van der Schaaf.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punten 3, 4 en 5 (bijl. nos. 139, 151 en 156).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6 (bijl. no. 152).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. mej. J. Ruardi, alhier;
2. mej. G. Steensma, alhier.
Benoemd wordt mej. Ruardi, met 29 stemmen (mej.
Steensma 2 stemmen).
Punt 7 (bijl. no. 140).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
B. J. Fiedeldij te 's-Gravenhage.
Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen.
Punt 8 (bijl. no. 143).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
A. Bergsma, adjunct-commies A ter gemeente
secretarie, alhier.
Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen.
De heren Van der Meer en Slaterus vox-mden het
stembureau.
Punten 9, 10 en 11 (bijl. nos. 146, 154 en 147).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 153).
Toen de heer Slaterus dezer dagen door de Bagijne-
straat kwam en het pand no. 28 zo van buiten eens
bekeek, dacht hij bij zichzelf: Moet f14.000,betaald
worden voor dit onooglijke geval? Nu is spr. geen des
kundige en hij weet dan ook geen concrete gegevens
aan te voeren, waarop hij een afwijzende houding t.a.v.
dit voorstel kan baseren, maar hij wilde deze opmer
king toch wel even maken. Bij de stukken heeft hij
geen taxatierapport gevonden; hij zou graag in derge
lijke gevallen een rapport van één of meer deskundigen
zien.
De Voorzitter zal trachten, als loco-wethouder van
Openbare Werken, de heer Slaterus tevreden te stellen.
Wat de uiterlijke toestand van het pand betreft, het
is inderdaad aan de kant van de Bagijnestraat min of
meer verveloos. Dat kan spr. de heer Slaterus volkomen
toegeven. Volgens hetgeen B. en W. echter door de
directeur van het Grondbedrijf gerapporteerd is, be
vindt zich dit pand toch over het algemeen wel in een
goede onderhoudstoestand, zodat zij dat gebrek aan
verf als niet zo belangrijk hebben aangemerkt. Het
pand zal natuurlijk straks opgeknapt, speciaal geverfd,
moeten worden. Wanneer de heer Slaterus gevraagd
had, het pand ook verder te mogen bezien, zou dit hem
wel gelukt zijn; hij is echter zo bescheiden geweest dat
niet te vragen.
De heer Slaterus heeft een taxatierapport gemist.
Spr. gelooft niet, dat er enig bezwaar tegen is een
dergelijk rapport aan de raad over te leggen. B. en W.
hebben destijds wel spr. weet niet, of dat bij de stuk
ken gelegen heeft bericht van de directeur van het
Grondbedrijf ontvangen, dat de garage alleen al, naar
zijn schatting, ten minste het nu geboden bedrag
meer zou spr. in openbare vergadering niet willen zeg
gen waard was. Het gaat hier om de aankoop van
een deel van het perceel, dat oorspronkelijk tot aan
deze verkoop toe - - bestond uit het huis aan de Nieuwe-
stad no. 43, gelegen naast het politiebureau en bewoond
door de oogarts Dr. ten Thije, met daarachtergelegen
erf (tuin) en daar weer achtergelegen pakhuis. B. en
3
W. hebben dus op grond van genoemd bericht gemeend,
rustig dit bod te kunnen laten doen.
Spr. weet niet, of de heer Slaterus tevreden is, maar
hij heeft toch zijn vraag, voor zover mogelijk, beant
woord.
De heer Slaterus: Ik ben geen deskundige, mijnheer
de Voorzitter.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 13 t/m 16 (bijl. nos. 148, 157, 141 en 144).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 150).
De Voorzitter deelt mede, dat in dit voorstel enige
rectificaties dienen te worden aangebracht.
Aan het slot van de eerste alinea staat vermeld als
grootte van een der beide percelen 2580 m-; dit moet
zijn 4580 m-.
Voorts staat in de tweede regel van de derde alinea
aangegeven de grootte van pl.m. 3148 m2; dit moet ook
zijn 4580 m2. Aan het einde van de derde regel van de
derde alinea moet de grootte van 2580 m2 worden ver
anderd in 3148 m2.
Het concept-besluit moet uiteraard ook dienovereen
komstig worden gewijzigd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het gewijzigde
voorstel van B. en W.
Punt 18 (bijl. no. 159).
De heer Bootsma zegt, dat het, wanneer een derge
lijk beroepschrift tot de raad wordt gericht, veelal ge
bruikelijk is, dat in de portefeuille een briefje ligt met
de mededeling: B. en W. stellen voor om dit stuk in
hun handen te stellen ter fine van preadvies. In dit
geval is het preadvies eigenlijk nu meteen gedaan en
is er een agendapunt van gemaakt. Waar overigens
zowel het beroepschrift van de N.V. Gebr. de Jong als
ook de raadsbrief naar spr.'s en anderer mening ver
schillende punten bevatten, welke toch wel enige na
dere studie vereisen en de tijd, gelegen tussen de ont
vangst van dit stuk en de raadsvergadering vrij kort
is, zou spr. het wel op prijs stellen, dit agendapunt,
indien mogelijk, aan te houden tot de eerstvolgende
raadsvergadering. Het heeft de raadsleden aan tijd
ontbroken om genoeg voorbereid te zijn voor bespre
king in deze vergadering, te meer, omdat er verschil
lende punten zijn, ten aanzien waarvan tweeërlei op
vatting mogelijk is. Dit blijkt ook wel uit de stukken,
die voor de raadsleden ter inzage hebben gelegen.
Mocht het college bereid zijn, eigener beweging het
voorstel aan te houden, dan behoeft spr. niet met een
voorstel daartoe te komen. Anders zou hij dit in
tweede instantie nog kunnen doen.
De Voorzitter zegt, dat dit punt in het geheel niet
spoedeisend is. Hij gelooft ook niet, dat van de kant
van de wethouders enig bezwaar tegen aanhouding be
staat. Het college is deze keer juist heel snel dat
wil spr. toch even n.a.v. de opmerking van de heer
Bootsma mededelen met een preadvies gekomen,
omdat deze zaak naar de mening van het college wel
zeer eenvoudig ligt, eenvoudig in deze zin, dat er we
gens alle mogelijke strijd met zowel de bouwverordening
als de bouwvoorschriften geen sprake van zal kunnen
zijn, dat hier een bouwvergunning zal kunnen worden
verleend, ook niet in beroep. Van een aantal bepalingen
is n.l. geen ontheffing mogelijk. Van een aantal andere
bepalingen is misschien wel ontheffing mogelijk door
B. en W., maar van een weigering van B. en W. om
die ontheffing te verlenen is geen beroep op de raad
mogelijk. Als de raad dientengevolge op een beroep een
besluit had te nemen, dan zou hij niet anders kunnen
;doen dan dit beroep afwijzen, om de eigen verorde
ning te eerbiedigen.
Spr. herhaalt, dat deze zaak voor het gehele college
zo volkomen duidelijk was, dat het gemeend heeft haar
zo direct aan de raad te kunnen voorleggen, maar dat
hij, wanneer de raad er behoefte aan heeft, de kwestie
nogmaals te bekijken, er niet het minste bezwaar tegen
heeft, dit punt aan te houden.
Het voorstel van B. en W. wordt aangehouden.
Punten 19, 20 en 21 (bijl. nos. 142, 149 en 155).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 22 (bijl. no. 145).
De heer Schootstra zou hier namens zijn fractie graag
iets van willen zeggen. Hij zal dat in het kort doen,
omdat haar verzoek neerkomt op de vraag, dit punt te
willen aanhouden.
Al zou men anders geen bezwaren hebben, dan zou
het voor een raadslid in elk geval voor spr. on
mogelijk zijn het betreft hier een overeenkomst met
een 20-tal artikelen, waarin zeer speciale vak-techni
sche dingen aan de orde komen zich daar in een
paar dagen tijds zo in te werken, dat het voor hemzelf
verantwoord zou zijn ter zake een standpunt te be
palen en een beslissing te nemen.
Daar komt nog bij, dat het spr. c.s. bij bestudering
van dit stuk toch wel heel sterk bezwaart, dat men
niet weet wat men krijgt. Daarom zouden zij B. en W.
willen verzoeken: Neem dit voorstel terug en kom er
weer mee in de raad, wanneer ook kan worden aange
geven: dit zijn de woningen, die gebouwd zullen worden;
zó zijn ze en dat zijn ze en hier ligt de huurprijs. Als
de raad dit voorstel nu zou aannemen, dan doet hij,
zo dunkt spr. c.s., wel wat al te veel een sprong in het
duister.
Er zijn, sinds de raad zich met de kwestie van de
systeembouw heeft beziggehouden, vele wijzigingen in
gekomen. Het zou van belang kunnen zijn, om na te
gaan, nu ook de traditionele bouw in de loop van de
jaren hoe langer hoe meer gerationaliseerd is, of ook
een billijker en aantrekkelijker oplossing bijv. in de
traditionele bouw mogelijk is. Het zou prettig voor de
raad zijn, plannen voor beide soorten bouw naast elkaar
te zien.
Daarom zou hij B. en W. willen verzoeken dit voor
stel terug te nemen, opdat de raad zich wat beter op
dit stuk van zaken zou kunnen voorbereiden.
De Voorzitter lijkt het, om geen verwarde discussie
te krijgen, wel wenselijk, nu de heer Schootstra ge
vraagd heeft dit voorstel aan te houden dit is dus
een kwestie van procedure dat de raad zich eerst
daartoe bepaalt. Dan kan men een wat duidelijker
gesprek krijgen. Spr.'s voorstel is om eerst te spreken
over het verzoek van de heer Schootstra en de zijnen i.z.
aanhouding- en eventueel daarna over de merites van
het voorstel zelf.
Spr. zou dus allereerst aan de raad willen vragen,
of hij er mee akkoord kan gaan, allereerst over het
verzoek om aanhouding' te spreken.
De heer Van der Veen kan wel bijzonder kort zijn,
omdat hij eigenlijk niets anders heeft te zeggen dan
dat de gevoelens, die door de heer Schootstra vertolkt
zijn, ook bij spr.'s fractie leven. Hij ondersteunt dus
het verzoek van de heer Schootstra.
De heer Kaïnstra kan zich ook aansluiten bij hetgeen
door de heren Schootstra en Van der Veen is gezegd.
Er valt niet meer over te spreken; het gaat alleen
over de kwestie: aanhouden of niet.
De heer Man! zegt, dat, waar nu wel blijkt, dat een
groot deel van de raad over aanhouding wil denken of
voorstelt om tot aanhouding over te gaan, zijn fractie
op het standpunt staat, dat zij zich daar niet tegen wil
verzetten. Het lijkt haar echter ook mogelijk, om de zaak
op het ogenblik toch te bespreken. Misschien zal dat
uitmonden in aanhouding; die mogelijkheid zit er ook
in. De Voorzitter heeft het verzoek tot aanhouding-
echter aan de orde gesteld en de raad zal er dus over
moeten beslissen. Spr. herhaalt, dat hij c.s. er wel mee
akkoord kunnen gaan.
De Voorzitter moet namens het college dat klinkt